ECLI:NL:RBROT:2021:2369

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
FT EA 20/1644 - FT EA 20/1645
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek dwangakkoord in het kader van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot de toeslagenaffaire

In deze zaak heeft verzoekster op 8 februari 2021 een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend, samen met een verzoek om een dwangakkoord op basis van artikel 287a van de Faillissementswet. Verzoekster is aangemeld als slachtoffer van de toeslagenaffaire en heeft mogelijk recht op schadevergoeding, wat invloed kan hebben op haar schuldenlast. Tijdens de zitting op 8 februari 2021 werd duidelijk dat verzoekster niet kon aantonen hoe de schuldeisers zouden profiteren van een eventuele schadevergoeding. De rechtbank heeft de uitspraak aangehouden tot 10 maart 2021 om verzoekster de gelegenheid te geven haar aanbod nader te onderbouwen. Op de zitting van 10 maart 2021 heeft de rechtbank vastgesteld dat verzoekster niet het maximale aan haar schuldeisers heeft aangeboden, omdat er geen garantie was dat de schadevergoeding de schuldeisers ten goede zou komen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het belang van de schuldeiser Capabel, die het aangeboden bedrag te laag vond, zwaarder weegt dan de belangen van verzoekster en de overige schuldeisers. Het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen is daarom afgewezen. De rechtbank zal in een aparte beslissing op het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling beslissen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 10 maart 2021
in de zaak van:
[naam 1],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1.De procedure

Verzoekster heeft op 8 februari 2021, tezamen met een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, een verzoek ingevolge artikel 287a, eerste lid, Faillissementswet ingediend om een drietal schuldeisers, te weten:
  • Feenstra Debiteuren Beheer, vertegenwoordigd door Trust Krediet Beheer B.V. (hierna: Feenstra);
  • Capabel Onderwijs Groep, vertegenwoordigd door GGN Mastering Credit (hierna: Capabel);
  • Smallsteps B.V., vertegenwoordigd door Flanderijn en van Eck (hierna: Smallsteps);
die weigeren mee te werken aan een door verzoekster aangeboden schuldregeling, te bevelen in te stemmen met deze schuldregeling.
Capabel heeft voorafgaand aan de zitting een verweerschrift toegezonden.
Feenstra en Smallsteps hebben voorafgaand aan de zitting te kennen gegeven alsnog in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Ter zitting van 8 februari 2021 zijn verschenen en gehoord:
  • verzoekster;
  • mevrouw [naam 2] , werkzaam bij de Kredietbank Rotterdam (hierna: schuldhulpverlening);
De rechtbank heeft de uitspraak op onder meer het verzoek dwangakkoord aangehouden tot 10 maart 2021 om verzoekster (dan wel schuldhulpverlening namens verzoekster) in de gelegenheid te stellen nader te onderbouwen dat in het minnelijk traject het maximaal haalbare wordt aangeboden en dat het de crediteuren meer zou opleveren dan de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Schuldhulpverlening heeft op 3 maart 2021 een e-mail gestuurd aan de rechtbank. De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het verzoek

Verzoekster heeft volgens het ingediende verzoekschrift drieëntwintig schuldeisers, waarvan één preferente en tweëentwintig concurrente schuldeisers. Deze schuldeisers hebben in totaal een bedrag van € 68.161,87 van verzoekster te vorderen.
Verzoekster heeft bij brief van 4 september 2020 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 11,23 % aan de preferente schuldeisers en 5,66 % aan de concurrente schuldeisers tegen finale kwijting.
Het aangeboden akkoord heeft de volgende inhoud en achtergrond.
De aangeboden regeling is gebaseerd op de NVVK-norm.
De afloscapaciteit van verzoekster is gebaseerd op de afloscapaciteit die verzoekster heeft op basis van haar dienstbetrekking. Verzoekster werkt 24 uur in de zorg en heeft een arbeidscontract voor onbepaalde tijd. Verzoekster heeft ter zitting verklaard dat zij wel meer uren zou willen werken, maar dat haar werkgever dit heeft geweigerd aangezien uitbreiding van haar dienstverband niet te verenigen zou zijn met haar persoonlijke omstandigheden.
De aangeboden regeling voorziet in uitkering van een prognosepercentage. Dat betekent dat de afloscapaciteit eventueel nog hoger of nog lager zal kunnen uitvallen.
Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat zij zich heeft aangemeld als slachtoffer van de toeslagaffaire. Verzoekster heeft in dit kader mogelijk recht op een schadevergoeding. Ook kan er sprake zijn van kwijtschelding van (overheids)schulden.
Schuldhulpverlening kon ter zitting niet aangeven of en in welke mate crediteuren zouden profiteren van een dergelijke situatie. Nadat de zitting is aangehouden heeft schuldhulpverlening de rechtbank in een e-mail bericht dat zij nog geen duidelijkheid kan verschaffen over de wijze waarop de crediteuren profiteren van een eventuele schadevergoeding in het kader van de toeslagaffaire. Zij heeft verklaard dat de NVVK hier nog geen richtlijnen voor gegeven heeft en dat vanuit de Kredietbank evenmin bekend is hoe daarmee moet worden omgegaan.
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij al het mogelijke heeft gedaan om het aangeboden percentage aan haar schuldeisers aan te bieden. Zij is gemotiveerd om te werken aan een goede toekomst. Verzoekster heeft sinds de aanmelding bij schuldhulpverlening geen nieuwe schulden of achterstanden meer laten ontstaan en haar vaste lasten worden inmiddels door haar budgetbeheerder voldaan.
Tweëentwintig schuldeisers stemmen met de aangeboden schuldregeling in. Capabel stemt hier niet mee in. Zij heeft een vordering van € 3.235,90 op verzoekster, welke 4,8 % van de totale schuldenlast beloopt.

3.Het verweer

In haar verweerschrift heeft Capabel Onderwijs te kennen gegeven het aangeboden bedrag te laag te vinden. Het aanbod zou niet in verhouding staan tot de totale schuldvordering.
Verder heeft Capabel Onderwijs zich op het standpunt gesteld dat in de aangeboden regeling niet het maximaal haalbare wordt aangeboden. De inkomenspositie van verzoekster de komende tijd nog kunnen verbeteren, zodat de gehele vordering voldaan kan worden. Daarbij komt dat Capabel een executoriale titel heeft die twintig jaar van kracht is. Capabel verwacht dat zij in die periode meer van hun vordering zouden kunnen terugzien dan het aangeboden percentage. Capabel stelt zich voorts op het standpunt dat de schuld van verzoekster aan verzoekster zelf te wijten is. Zij heeft zich immers voor een opleiding ingeschreven, terwijl zij wist dat zij niet over de financiële middelen beschikte om het cursusgeld te voldoen.
Hoewel behoorlijk opgeroepen heeft Capabel geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar standpunten ter zitting toe te lichten.

4.De beoordeling

Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van zijn vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering, staat het belang van Capabel bij haar weigering vast.
De rechtbank ziet zich gesteld voor het beantwoorden van de vraag of Capabel in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoekster of de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat sprake dient te zijn van een goed en betrouwbaar gedocumenteerd voorstel. Daarnaast moet uit het voorstel voldoende blijken dat het aanbod het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat moet worden geacht. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is. Zij overweegt daartoe als volgt.
Ter zitting is gebleken dat verzoekster eventueel als slachtoffer van de toeslagenaffaire zou kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de uitspraak aangehouden om (schuldhulpverlening namens) verzoekster de gelegenheid te bieden het aanbod aan haar schuldeisers nader te onderbouwen. Zij diende met name duidelijkheid te verschaffen op welke wijze gewaarborgd wordt dat de crediteuren in het minnelijk traject profiteren van de eventuele schadevergoeding in het kader van de toeslagenaffaire. Schuldhulpverlening heeft de rechtbank bericht dat zij daarover (nog) geen duidelijkheid kan verschaffen, nu vanuit de NVVK en de Kredietbank geen richtlijnen bestaan hoe daarmee moet worden omgegaan.
Nu geen garantie bestaat dat de eventuele schadevergoeding de schuldeisers in het minnelijk traject (mede) ten goede zal komen, komt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast te staan dat het voorstel het uiterste is waartoe verzoekster financieel in staat moet worden geacht en dat het minnelijk traject de crediteuren meer zou opleveren dan het wettelijk traject. Immers voor de wettelijke schuldsaneringsregeling geldt dat schadevergoeding krachtens artikel 295 lid 1 Faillissementswet in de boedel valt, zodat crediteuren van de uitkering van een eventuele schadevergoeding profiteren. Dat betekent dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling schuldeisers in dat geval meer zou kunnen opleveren dan het aangeboden akkoord.
Daarnaast betreft het aangeboden akkoord een prognosevoorstel, gebaseerd op het huidige inkomen van verzoekster op basis van een contract van 24 uur. Verzoekster is, in de gelegenheid gesteld nader te onderbouwen op welke manier de inspanningsplicht, met name de uitbreiding van haar werkuren, gedurende het minnelijk traject, gewaarborgd wordt. Verzoekster heeft ter zitting immers aangegeven dat zij tevergeefs heeft geprobeerd meer uren te krijgen bij haar huidige werkgever. Schuldhulpverlening heeft de rechtbank in dat verband laten weten dat zij jaarlijks op de inspanningsverplichting van verzoekster zal toezien.
Hoewel de rechtbank de motivatie van verzoekster om te werken aan een goede toekomst op zich als positief ziet, kan zij op grond van het voorgaande niet zonder meer vaststellen dat de huidige afloscapaciteit van verzoekster het maximale is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meer waarborgen biedt aan de schuldeisers door de controle door een bewindvoerder onder toezicht van een rechter-commissaris en de sancties indien de verplichtingen niet worden nagekomen.
Tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat het aanbod goed en controleerbaar is gedocumenteerd, noch dat dit aanbod voor verzoekster het maximaal haalbare is.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het belang van Capabel als weigerende schuldeiser zwaarder weegt dan die van verzoekster of de overige schuldeisers. Het verzoek om Capabel te bevelen in te stemmen met de door verzoekster aangeboden schuldregeling wordt daarom afgewezen.
De rechtbank zal bij afzonderlijke beslissing op het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek om een gedwongen schuldregeling te bevelen;
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
mr. R.S.S. Huizinga, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.