ECLI:NL:RBROT:2021:2379

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
22 maart 2021
Zaaknummer
8655753 CV EXPL 20-24829
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van overliggeld in binnenvaart reisbevrachting

In deze zaak vordert eiseres, een binnenvaartonderneming, betaling van overliggeld van gedaagde, een scheepsbevrachter, op basis van een reisbevrachtingsovereenkomst. De overeenkomst, gesloten op 29 november 2019, betrof het vervoer van maïs van Rotterdam naar twee ontvangers in Oss. Eiseres stelt dat gedaagde overliggeld verschuldigd is omdat het schip zich te laat heeft gemeld bij de ontvangers, terwijl gedaagde betwist dat er meer dan 25 uren overliggeld verschuldigd is. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen mogelijk uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat het schip zich niet eerder dan de overeengekomen lostermijn mocht melden. De rechter heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat deze afspraak is gemaakt. De zaak is aangehouden voor verdere bewijslevering en de beslissing over de vordering is uitgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8655753 \ CV EXPL 20-24829
uitspraak: 19 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van

1..[eiseres 1],statutair gevestigd te [vestigingsplaats eiseres 1] ,

2.[eiser 2],
wonende te [woonplaats eiser 2] ,
3.
[eiseres 3],
wonende te [woonplaats eiseres 3] ,
eisers,
gemachtigde: mr. J.J. van de Velde
tegen
[gedaagde]
,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
in persoon.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en [gedaagde] worden genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 juli 2020, met producties 1 tot en met 5;
- de conclusie van antwoord (e-mail van 15 augustus 2020), met een productie;
- het tussenvonnis van 30 november 2020 waarin de mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 februari 2021;
- het faxbericht van mr. Van de Velde van 24 februari 2021, met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres 1] c.s. heeft een binnenvaartonderneming, waartoe hij het motorschip “ [naam vaartuig] ” (hierna: de " [naam vaartuig] ") exploiteert. Eiser sub 2 en eiseres sub 3 zijn samen vennoten van eiseres sub 1.
2.2.
[gedaagde] is een scheepsbevrachter.
2.3.
[eiseres 1] c.s. en [gedaagde] hebben op 29 november 2019 een reisbevrachtingsovereenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres 1] c.s. zich jegens [gedaagde] heeft verplicht een lading maïs te vervoeren van Rotterdam naar twee ontvangers in Oss ( [naam ontvanger 1] en [naam ontvanger 2] ).
2.4.
Kranenburg & Vlietstra B.V. (hierna: Kranenburg & Vlietstra) is een bevrachtingskantoor. Kranenburg & Vlietstra heeft als tussenpersoon gehandeld bij de totstandkoming van de reisbevrachtingsovereenkomst tussen [eiseres 1] c.s. en [gedaagde] .
2.5.
In de reisbevrachtingsovereenkomst is – voor zover relevant – het volgende opgenomen:
“Laadgereed 02-12-2019 17.00 uur Lostermijn 09-12-2019 va 06.00 uur
Laadtijd Ned. wett. 2011 Lostijd 72 uur
Overliggeld laden Ned. Wettelijk 2011 Overliggeld lossen Ned. wettelijk 2011”
2.6.
Nadat de " [naam vaartuig] " op 2 december 2019 was beladen heeft zij zich op 5 december 2019 om 06:00 uur losgereed gemeld bij [naam ontvanger 1] (de eerste ontvanger van de lading). Het lossen van de lading bij [naam ontvanger 1] is aangevangen op 6 december 2019 om 06:00 uur en is op diezelfde dag om 12:30 uur afgerond.
2.7.
De " [naam vaartuig] " is daarna meteen doorgevaren naar [naam ontvanger 2] (de tweede ontvanger van de lading) en is daar op 6 december 2019 om 13:30 uur aangekomen. De " [naam vaartuig] " heeft zich op 9 december 2019 om 06:00 uur losgereed gemeld bij [naam ontvanger 2] . Het lossen is aangevangen op 12 december 2019 om 18:15 uur en is diezelfde dag afgerond om 23:55 uur.
2.8.
[eiseres 1] c.s. heeft [gedaagde] op 31 december 2019 een factuur van € 17.493,51 gestuurd. Voormeld bedrag betrof de overeengekomen vracht vermeerderd met het door [eiseres 1] c.s. berekende overliggeld en de provisie van 5% ten behoeve van Kranenburg & Vlietstra.
2.9.
[gedaagde] heeft van de factuur een gedeelte van € 15.235,41 betaald.
2.10.
Op 1 mei 2020 heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [eiseres 1] c.s. [gedaagde] gesommeerd om het openstaande factuurbedrag van € 2.258,10 te betalen. [gedaagde] is op 16 mei 2020 door (de gemachtigde van) [eiseres 1] c.s. nogmaals gesommeerd tot betaling van het volledige factuurbedrag.

3..De vordering

3.1.
[eiseres 1] c.s. vordert de kantonrechter om, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 2.258,10, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW met ingang van 31 december 2019;
II. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 338,72, dan wel een in goede justitie te betalen bedrag;
III. [gedaagde] te veroordelen in de (na)kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer, strekkende tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres 1] c.s..

4..De beoordeling

4.1.
[eiseres 1] c.s. grondt zijn vorderingen op wanprestatie (artikel 6:74 BW) en voert daartoe aan dat [gedaagde] tekort is geschoten in haar verplichting om het openstaande factuurbedrag van € 2.258,10 (zijnde het overliggeld) aan [eiseres 1] c.s. te voldoen. Op grond van de reisbevrachtingsovereenkomst is [gedaagde] volgens [eiseres 1] c.s. overliggeld verschuldigd indien het schip niet tijdig wordt geladen of gelost. De overeengekomen lostijd bedroeg 72 uur en is aangevangen op het moment dat de " [naam vaartuig] " zich op 6 december 2019 om 06:00 uur losgereed heeft gemeld bij [naam ontvanger 1] (de eerste ontvanger). De lostijd is verstreken op 10 december 2019 om 19:00 uur. Het lossen bij de tweede ontvanger ( [naam ontvanger 2] ) is pas op 12 december 2019 om 23:55 uur afgerond. Dat levert een overligtijd op van 53 uur. Het overliggeld bedraagt € 6,25 vermeerderd met € 0,019 per m3 verplaatsing per overlig uur. Het overliggeld per uur is 3179 x € 0,019 + € 6,25 = € 66,65. Vermenigvuldigd met de totale overligtijd van 53 uur levert dat een bedrag aan overliggeld op van totaal € 3.532,45.
4.2.
De kantonrechter begrijpt dat [eiseres 1] c.s. zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] het gefactureerde overliggeld is verschuldigd en dat zij in feite nakoming op grond van artikel 3:296 lid 1 BW vordert van die betalingsverplichting van [gedaagde] .
4.3.
[gedaagde] bestrijdt dat zij meer dan 25 uren overliggeld aan [eiseres 1] c.s. is verschuldigd en voert daartoe aan dat partijen bij het sluiten van de reisbevrachtingsovereenkomst – die via tussenpersoon Kranenburg & Vlietstra tot stand is gekomen – mondeling uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de " [naam vaartuig] " zich niet eerder dan 9 december 2019 om 06:00 uur losgereed mocht melden bij de eerste ontvanger van de lading. Volgens [gedaagde] zijn partijen vanwege de lange termijn tussen het moment van belading van de " [naam vaartuig] " op 2 december 2019 en de overeengekomen lostermijn van 9 december 2019 een hogere vracht ten gunste van [eiseres 1] c.s. overeengekomen. [gedaagde] concludeert dat zij geen overliggeld is verschuldigd nu [eiseres 1] c.s. reeds een hogere vracht voor het vervoer heeft ontvangen en de " [naam vaartuig] " zich in strijd met de gemaakte afspraken te vroeg losgereed heeft gemeld bij de eerste ontvanger.
4.4.
Tussen partijen is niet in geschil dat de bepalingen van Het Tijdelijk Besluit laad- en lostijden en overliggelden in de binnenvaart 2011 (in de reisbevrachtingsovereenkomst aangeduid als “
Ned. wett 2011” en “
Ned. Wettelijk 2011”, hierna te noemen: het Besluit) op hun rechtsverhouding van toepassing is. Evenmin is de berekenwijze van het overliggeld tussen partijen in geschil. Partijen twisten over de vraag of [gedaagde] betaling van het gefactureerde overliggeld is verschuldigd nu de " [naam vaartuig] " zich eerder dan de overeengekomen lostermijn van 9 december 2019 om 06:00 uur losgereed heeft gemeld bij de eerste ontvanger van de lading, als een gevolg waarvan de lostijd van 72 uur eerder is aangevangen.
4.5.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank als uitgangspunt dat het Besluit niet uitsluit dat eerder dan op de overeengekomen lostermijn mag worden gelost. Hoewel artikel 3 lid 3 van het Besluit bepaalt dat de lostijd ingaat op het moment van de overeengekomen losgereedheid, bepaalt artikel 4 lid 1 van het Besluit dat, indien eerder dan het overeengekomen tijdstip wordt begonnen met lossen, de lostijd aanvangt bij het begin van de lossing. In beginsel geldt aldus dat de " [naam vaartuig] " zich eerder dan de overeengekomen lostermijn losgereed mocht melden bij de eerste ontvanger. Dit is anders indien vast komt te staan dat partijen bij het sluiten van de reisbevrachtingsovereenkomst uitdrukkelijk anders zijn overeengekomen. Nu [gedaagde] zich beroept op de mondelinge uitdrukkelijke afspraak dat de " [naam vaartuig] " zich niet eerder dan maandag 9 december 2019 om 06:00 uur losgereed mocht melden bij de eerste ontvanger en zij zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept, draagt zij de bewijslast van het bestaan van die afspraak.
4.6.
De kantonrechter acht de stelling van [gedaagde] , dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de " [naam vaartuig] " zich niet eerder dan de overeengekomen lostermijn losgereed mocht melden bij de eerste ontvanger, voorshands bewezen. De omstandigheid dat er een termijn van een week ligt tussen het moment van de belading en de overeengekomen lostermijn is, in aanmerking nemende dat met het vervoer van Rotterdam naar Oss niet meer dan 24 uur zal zijn gemoeid, levert een feitelijk vermoeden op voor de juistheid van de door [gedaagde] gestelde afspraak. Een schipper in de binnenvaart zal immers niet snel accepteren dat hij na de belading vele dagen moet stilliggen zonder dat daar een uitdrukkelijke afspraak (en beloning in de vorm van een hogere vracht) tegenover staat. Het voorgaande rechtvaardigt aldus het vermoeden dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de " [naam vaartuig] " zich niet eerder dan de in de overeenkomst vermelde lostermijn van 9 december 2019 vanaf 06:00 uur losgereed zou melden bij de eerste ontvanger.
4.7.
[eiseres 1] c.s. zal in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren. Voor het leveren van tegenbewijs is voldoende dat hij het vermoeden dat volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.6 is overwogen ontzenuwt. Indien [eiseres 1] c.s. hierin niet slaagt, dan zullen zijn vorderingen worden afgewezen omdat er dan geen recht is op extra liggeld. Indien [eiseres 1] c.s. hierin slaagt, dan is het aan [gedaagde] om alsnog te bewijzen dat uitdrukkelijk met (een vertegenwoordiger van) [eiseres 1] c.s. overeengekomen is dat de " [naam vaartuig] " zich niet eerder dan maandag 9 december 2019 om 06:00 uur losgereed mocht melden bij de eerste ontvanger.
Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat de kantonrechter niet eerst het tegenbewijs zal evalueren en dan pas een bewijsopdracht zal geven aan [gedaagde] ; eventuele aanvullende bewijsvoering aan haar zijde dient in het kader van de reactie van [gedaagde] op de bewijslevering door [eiseres 1] c.s. plaats te vinden, zodat bijvoorbeeld te horen getuigen bij gelegenheid van de contra-enquête dienen te worden voorgebracht.
De kantonrechter merkt nog op dat het reeds door [eiseres 1] c.s. ingenomen standpunt, dat partijen juist een lage vracht zijn overeengekomen door twee ladingen in de " [naam vaartuig] " te vervoeren, zonder nadere onderbouwing onvoldoende is om het vermoeden te ontzenuwen.
4.8.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5..De beslissing

De kantonrechter:
laat [eiseres 1] c.s. toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het hiervoor in rechtsoverweging 4.6 vermelde vermoeden dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat de " [naam vaartuig] " zich niet eerder dan de in de overeenkomst vermelde lostermijn van 9 december 2019 vanaf 06:00 uur losgereed zou melden bij de eerste ontvanger;
verwijst de zaak naar de rolzitting van de kantonrechter van
donderdag 15 april 2021 te 14:30 uurom [eiseres 1] c.s. in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten of, en zo ja op welke wijze, hij dit bewijs wenst te leveren;
bepaalt dat indien hij dit tegenbewijs schriftelijk wenst te leveren, zij dit direct bij deze akte moet doen;
bepaalt dat indien hij dit tegenbewijs wenst te leveren door het doen horen van getuigen, hij bij deze akte de namen en woonplaats van de voor te brengen getuigen kan opgeven met opgave van de verhinderdata van alle betrokkenen in de periode
mei tot en met juli 2021, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald;
bepaalt dat eventuele getuigenverhoren zullen plaatsvinden in het gerechtsgebouw aan het Wilhelminaplein 100/125 te Rotterdam, ten overstaan van mr. P.C. Santema;
wijst partijen erop dat zij voor te brengen getuigen zelf dienen op te roepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen en ondertekend door mr. P.C. Santema, bijgestaan door mr. B. Meeuwisse-den Boer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2021.
[3266/32]