In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 15 februari 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van het verblijf van een cliënt in een zorginstelling. De advocaat van de cliënt heeft gevraagd of een opname in de accommodatie proportioneel is, gezien de wens van de cliënt om niet meer te willen leven. De rechtbank oordeelt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden, en dat een opname in de accommodatie proportioneel is. De specialist ouderengeneeskundige heeft verklaard dat de cliënt een hoge behoefte aan autonomie heeft, maar dat zijn onvoorspelbare gedrag door zijn psychogeriatrische aandoening adequaat kan worden opgevangen in de zorginstelling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de cliënt vanwege zijn aandoening niet in staat is om voor zichzelf te zorgen en dat er sprake is van ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel en verwaarlozing. De specialist heeft ook aangegeven dat de cliënt niet naar huis kan met palliatieve zorg, omdat hij 24-uurs zorg en begeleiding nodig heeft, wat met thuiszorg niet kan worden bereikt. De rechtbank concludeert dat de voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstig nadeel te voorkomen en dat de machtiging tot voortzetting van het verblijf voor een jaar wordt verleend.
De beschikking is mondeling gegeven door rechter H.I. Kernkamp-Maathuis en is op 22 februari 2021 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.