Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
ROT 21/1286 (hoofdzaak)
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 19 maart 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, dat tevens betrekking had op de hoofdzaak. De verzoekster, geboren op een onbekende datum en woonachtig in een onbekende plaats, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam. Dit besluit, genomen op 16 november 2020, weigerde de aanvraag van de zus van verzoekster voor een briefadres. Het bezwaar dat de zus op 22 januari 2021 indiende, werd ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep van verzoekster.
De voorzieningenrechter overweegt dat het beroep van verzoekster kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het bestreden besluit niet op haar betrekking heeft en er geen procesbelang is aangetoond. Hierdoor is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst erop dat indien de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift en verzoek tot voorlopige voorziening namens de zus heeft ingediend, dit expliciet bij de rechtbank moet worden aangegeven. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekster, indien zij zelf een briefadres wil aanvragen, tegen een eventuele afwijzing bezwaar kan maken. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.