Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid D-RT RETAIL B.V.,
COÖPERATIEVE VERENIGING DUTCH TRAVEL RETAIL UNITED U.A.,
1..de stichting STICHTING GARANTIEFONDS REISGELDEN,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (ministerie van Economische Zaken en Klimaat),
1..De procedure
- de dagvaarding van 12 maart 2021,
- de akte houdende overlegging producties en vermeerdering van eis van D-rt en DTRU, met producties 1 t/m 26,
- de conclusie van antwoord van SGR, met producties 1 t/m 16,
- de producties 1 t/m 3 van de Staat,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 15 maart 2021,
- de pleitaantekeningen (in de vorm van een PowerPointpresentatie) van mr. Kortmann,
- de pleitaantekeningen van mr. Van Drunen,
- de pleitnotitie van mrs. Drok en Van den Berg,
- de pleitnota van mr. Pijnacker Hordijk.
2..De feiten
- i) het stellen van een bankgarantie naar genoegen van het bestuur gelijk aan anderhalf procent (1,5%) van de risicodragende omzet en/of;
- ii) het stellen van zodanige bankgaranties boven die onder (i) omschreven of het bovendien verstrekken van andere vormen van zekerheden, als het bestuur nodig zal oordelen in verband met de mogelijke schadehoogte bij financieel onvermogen en/of in het geval niet wordt voldaan aan de in artikel 5 lid 2 genoemde eisen van solvabiliteit en liquiditeit, één en ander ten genoegen van het bestuur. (…)”
de voorwaarden die de Stichting Garantiefonds Reisgelden (…) aan het voucherfonds stelt”. DTRU schrijft dat haar leden op 16 maart 2021 moeten starten met het terugbetalen van de uitgegeven vouchers. Zij schrijft verder dat de wijze waarop SGR het voucherfonds thans inricht het tegenovergestelde doel van het fonds bereikt en stelt zich op het standpunt dat het voucherfonds vanaf 16 maart 2021 dient uit te betalen. Met het oog daarop vraagt zij om ingrijpen van de minister onder meer door SGR op te dragen het krediet van € 150 miljoen aan te wenden voor het voucherfonds, zodat eventuele vertraging in de goedkeuring van de Europese Commissie er niet toe leidt dat diverse reisorganisaties alsnog op korte termijn failliet gaan.
3..Het geschil
4..De beoordeling
de eiswijziging
waaronder …” – is onduidelijk of deze opsomming uitputtend is. Daarmee is niet volstrekt helder voor wie DTRU in dit kort geding opkomt. Daarnaast rijst de vraag welk concreet en zelfstandig belang DTRU – anders dan belangenbehartiging van leden – bij de verschillende vorderingen heeft. Dat heeft DTRU niet toegelicht. Dit leidt ertoe dat het niet-ontvankelijkheidsverweer van SGR slaagt.
dat de consument wordt betaald en dat het daarna, zodra het voucherfonds er is, aan de achterkant moet worden geregeld”. D-rt wil blijkbaar opkomen voor de belangen van de consument. Die consument is echter geen partij in dit kort geding. D-rt heeft eigen vorderingen ingesteld, die niet rechtstreeks zijn gericht op uitbetaling aan consumenten. Overigens heeft SGR toegezegd dat zij ook voor (in haar ogen) door D-rt ten onrechte uitgegeven vouchers garantiedekking gaat bieden.
€ 800,00 doorbetaalt aan de touroperator. € 200,00 betreft een (aan)betaling van door D-rt toegevoegde reisdiensten. D-rt geeft een voucher voor € 1.000,00 aan de consument en ontvangt van de touroperator een voucher van € 800,00. D-rt wil ook in deze situatie
€ 800,00 uit het voucherfonds lenen. SGR meent dat D-rt hooguit aanspraak op € 160,00 (80% van de toegevoegde waarde van € 200,00) kan maken.
nietkan.”
€ 2.191,00 (€ 667,00 aan griffierecht en € 1.524,00 aan salaris advocaat). De door SGR gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt eveneens toegewezen.