ECLI:NL:RBROT:2021:2748

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
29 maart 2021
Zaaknummer
C/10/613434 / KG ZA 21-114
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil met betrekking tot de verkoop van een woning na ontbinding van geregistreerd partnerschap

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een executiegeschil, heeft de rechtbank Rotterdam op 11 maart 2021 uitspraak gedaan. De zaak betreft een vrouw en een man die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en gezamenlijk eigenaar zijn van een woning. De vrouw heeft de woning na de ontbinding van het partnerschap niet op haar naam kunnen zetten, wat heeft geleid tot een geschil over de verkoop van de woning. De man heeft belastingschulden en de Belastingdienst heeft executoriaal beslag gelegd op de woning. De vrouw heeft in hoger beroep een schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis gevraagd, waarin de man werd veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de vrouw bij het behoud van de woning zwaarder wegen dan die van de man bij verkoop, en heeft de tenuitvoerlegging van het eerdere vonnis geschorst totdat het gerechtshof Den Haag in hoger beroep beslist. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er geen aanleiding is voor het opleggen van een dwangsom, en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/613434 / KG ZA 21-114
Vonnis in kort geding van 11 maart 2021
in de zaak van
[naam eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. K. Scheuller te Dordrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.J.H.M. Hopmans te Rotterdam.
Partijen worden hierna de vrouw en de man genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 februari 2021, met producties 1 t/m 17,
  • de conclusie van antwoord, met producties 1 t/m 5,
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 25 februari 2021,
  • de pleitaantekeningen van mr. Scheuller.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Op 23 augustus 2016 zijn partijen een geregistreerd partnerschap aangegaan. Het partnerschap is aangegaan in gemeenschap van goederen.
2.2.
Op 2 september 2016 hebben partijen, ieder voor de onverdeelde helft, de eigendom verkregen van de woning aan de [adres] (hierna: de woning). Op de woning is een recht van hypotheek gevestigd, strekkende tot zekerheid voor de aflossing door partijen van een schuld aan de hypotheekhouder van € 336.600,00.
2.3.
Op 18 maart 2019 heeft de Belastingdienst executoriaal beslag op de woning gelegd vanwege door de man onbetaald gelaten (voorlopige) aanslagen over 2017 en 2018.
2.4.
Bij beschikking van 12 april 2019 (hierna: de beschikking) heeft deze rechtbank, team familie, de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uitgesproken. Daarnaast heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen:
“(…)
2.9.7.
De vrouw wenst de woning toegedeeld te krijgen, waartegen de man op zich geen bezwaren heeft geuit. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de woning, zodat de rechtbank van oordeel is dat de woning (opnieuw) dient te worden getaxeerd. Het taxatierapport uit 2017 is zodanig gedateerd dat dit geen reëel uitgangspunt vormt voor de waarde van de woning. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat makelaar Stad en Land de woning bindend zal taxeren. De vrouw krijgt vervolgens twee maanden vanaf de datum van het taxatierapport de gelegenheid de benodigde financiering te regelen voor toedeling van de woning aan haar.
De vrouw dient de hypotheekschuld ten tijde van de toedeling van de woning aan haar voor haar rekening te nemen. Voor zover de hypotheekschuld per die datum lager is dan de taxatiewaarde van de woning is sprake van overwaarde, waarvan de vrouw de helft aan de man dient te voldoen. Voor zover de hypotheekschuld per die datum hoger is dan de taxatiewaarde is sprake van een onderwaarde, die beide partijen ieder voor de helft dienen te dragen.
Binnen drie maanden na de datum van het taxatierapport dient de woning aan de vrouw te worden toegedeeld en indien dit niet haalbaar blijkt en partijen hierover geen nadere afspraken kunnen maken dient de woning te worden verkocht.
Ter zitting is gebleken dat partijen er niet in zullen slagen het verkooptraject in onderling overleg te regelen zodat de rechtbank een stappenplan zal formuleren.
(…)”
2.5.
In een taxatierapport van 12 juni 2019 heeft Stad & Land Makelaars de woning per 28 mei 2019 getaxeerd op een marktwaarde van € 398.000,00. De vrouw heeft het aandeel van de man in de woning nadien (nog) niet overgenomen. Zij is met de minderjarige dochter van partijen in de woning blijven wonen. De man is elders gaan wonen.
2.6.
Op 15 augustus 2019 is de ontbinding van het geregistreerd partnerschap ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.7.
In de loop van 2019 heeft de vrouw bij deze rechtbank, team handel en haven, een bodemprocedure tegen de man aanhangig gemaakt. Daarin heeft zij onder meer gevorderd dat de man inzage geeft in de definitieve belastingschulden, zodat duidelijk wordt hoe hoog de gemeenschapsschulden zijn. In reconventie heeft de man gevorderd dat de vrouw medewerking verleent aan de verkoop en levering van de woning aan een derde. Bij vonnis van 21 oktober 2020 (hierna: het vonnis) heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen en beslist:
“(…)
De beschikking van de familiekamer heeft daarom gezag van gewijsde. Dat betekent dat de beslissingen van de familiekamer niet meer (succesvol) ter discussie kunnen worden gesteld in de onderhavige procedure.
(…)
Daarbij komt dat de beslissing van de familiekamer erop neerkomt dat de woning binnen een redelijke termijn op naam van de vrouw moest worden gezet en dat de woning anders verkocht moest worden aan een derde. De beslissing van de familiekamer dateert van 12 april 2019 en inmiddels is het circa anderhalf jaar later. In beginsel is dit een voldoende ruime termijn om de woning op eigen naam te stellen en anders te verkopen. De vrouw geeft zelf aan dat zij de woning niet op haar naam heeft kunnen stellen vanwege de gelegde beslagen, terwijl de schulden door de man niet worden betaald. De vrouw had hieruit de gevolgtrekking kunnen maken dat er bij haar onvoldoende financiële draagkracht is om zowel de schulden af te lossen als de woning op haar naam te zetten.
(…)
4.14.
De vrouw wenst een termijn van drie maanden te verkrijgen om de woning alsnog op haar naam te kunnen zetten. Deze vordering zal worden afgewezen. De familiekamer heeft beslist dat, als de vrouw niet tijdig de woning op haar naam zet, de woning verkocht moet worden. Die beslissing heeft gezag van gewijsde en kan dus niet worden teruggedraaid.
Overigens mag betwijfeld mag worden of de vrouw de financiering alsnog rond kan krijgen, gelet op:
- de uit dit vonnis blijkende schulden van partijen,
- het beslag van de belastingdienst op de woning,
- de stelling van de man dat de vrouw per 31 augustus 2019 ontslag heeft genomen nadat de man loonbeslag had gelegd onder haar werkgever,
- de plicht van de vrouw om de man uit te kopen voor de helft van de overwaarde als de woning naar de vrouw zou gaan. De vrouw begroot die overwaarde op circa € 72.000 (zonder mee te rekenen dat de overwaarde deels naar de belastingdienst zou gaan).
(…)

5..De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 93,39,
5.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt de vrouw tot medewerking aan verkoop en levering van de woning zoals bepaald door de rechtbank te Rotterdam in overweging 2.9.7 van de beschikking van 12 april 2019 gewezen onder kenmerk C/10/547186 / FA RK 18-2291 en C/10/ 557022/ FA RK 18-6636, binnen een week na betekening van het onderhavige vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 voor iedere werkdag (geen zaterdag of zondag) dat de vrouw daaraan geen medewerking verleent, met een maximum van € 25.000,
5.6.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af,”
2.8.
In januari 2020 heeft de vrouw bij het gerechtshof Den Haag hoger beroep ingesteld tegen het vonnis.
2.9.
Partijen hebben de woning inmiddels in de verkoop gezet.

3..Het geschil

3.1.
De vrouw vordert – verkort weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de tenuitvoerlegging van het vonnis schorst voor zover dit uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, althans de man verbiedt om het vonnis ten uitvoer te (laten) leggen en daartoe strekkende executiehandelingen te (laten) treffen en – naar de voorzieningenrechter begrijpt – de man gebiedt reeds getroffen executiemaatregelen te staken en gestaakt te houden, tot en met de datum waarop het gerechtshof Den Haag eindarrest wijst, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de man in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
De vrouw stelt dat zij de woning nog steeds voor de getaxeerde waarde kan en wil overnemen. Daarbij heeft zij opgemerkt dat zij uit eigen middelen aan de man de helft van de overwaarde kan voldoen die resteert na betaling van de gemeenschapsschulden. Volgens de vrouw heeft zij inmiddels van alles geprobeerd om de woning op haar naam te krijgen, maar is dat door toedoen van de man niet gelukt. Zo stelt de vrouw dat zij zelfs de Belastingdienst heeft verzocht om onder haar ten laste van de man derdenbeslag te leggen, zodat de belastingschulden konden worden afgelost. De gelden die de vrouw aan de deurwaarder heeft voldaan zijn echter op onbegrijpelijke wijze bij de man terechtgekomen en de man heeft deze gelden niet gebruikt voor het afbetalen van de schulden.
3.3.
De man voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding. De man stelt dat de woning aan een derde moet worden verkocht. Hij heeft het geld van de overwaarde nodig om de belastingschulden te kunnen voldoen. Volgens de man moet de vrouw zich houden aan de beschikking en het vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De vrouw heeft een spoedeisend belang bij haar vordering, nu de woning inmiddels in de verkoop is gezet en al meerdere bezichtigingen hebben plaatsgevonden.
4.2.
Uitgangspunt in een executiegeschil is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een daartegen ingesteld rechtsmiddel, uitvoerbaar dient te zijn en zonder de voorwaarde van zekerheidstelling ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Daarbij moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en de daaraan ten grondslag liggende vastgestelde feiten en oordelen. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel blijft buiten beschouwing, tenzij sprake is van een kennelijke misslag.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het vonnis is gewezen zonder dat er een mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden. Eveneens kan worden vastgesteld dat niet onderkend lijkt te zijn dat zich na het wijzen van een rechterlijke beslissing die onherroepelijk is geworden – de beschikking – feiten en omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan tenuitvoerlegging van, of het vasthouden aan, die beslissing misbruik van recht kan opleveren. In zoverre is sprake van een misslag.
Voor zover het gaat om een belangenafweging is relevant dat de man in dit kort geding de stellingen van de vrouw over het derdenbeslag ter aflossing van zijn belastingschulden, wat feiten zijn die zich na het wijzen van de beschikking hebben voorgedaan, onbesproken heeft gelaten. Dat brengt met zich dat niet uitgesloten kan worden dat wat de vrouw stelt juist is. De handelingen van de man kunnen in dat geval worden aangemerkt als acties die (mogelijk) de bedoeling hebben te voorkomen dat de vrouw de woning overneemt.
De vrouw stelt nog steeds belang bij die overname te hebben, nu zij haar dochter niet uit haar vertrouwde omgeving wil laten wegrukken. Zij stelt bovendien over de financiële middelen te beschikken om de woning te kunnen overnemen en de gemeenschapsschulden te voldoen. Dit laatste heeft de vrouw echter niet met actuele stukken onderbouwd, terwijl dat eigenlijk wel van haar verwacht mag worden. Er is wel een beheertoets uit 2019, waarin staat dat er geen ruimte is voor uitkoop van de partner. De man beroept in zijn verweer op dat stuk. De voorzieningenrechter slaat op dat stuk echter geen acht, vanwege de ouderdom ervan en gelet op de door de man niet weersproken (maar door de vrouw ook niet onderbouwde) stellingen van de vrouw dat haar inkomen sindsdien gestegen is en zij daarnaast over een potje met geld beschikt.
De man stelt dat hij in meerdere opzichten een groot belang heeft bij verkoop van de woning. Die stelling is niet nader geconcretiseerd en onderbouwd.
Als de belangen van beide partijen dan tegen elkaar worden afgewogen, en in aanmerking wordt genomen dat de man blijkbaar over eigen woonruimte beschikt, is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand op dit moment zwaarder wegen dan die van de man bij verkoop van de woning. In het hoger beroep kunnen partijen dan (verder) debatteren over de financiële mogelijkheden van de vrouw (om de woning over te nemen en de schulden te voldoen), de waarde van de woning waarvan uitgegaan moet worden bij (eventuele) overdracht van het aandeel van de man aan de vrouw (€ 398.000,00 of, vanwege de verstreken tijd, een hoger bedrag), de vraag of de man bedoelde overname al dan niet gefrustreerd heeft en de vraag of de man (nog steeds) aanspraak kan maken op verkoop van de woning. Beide partijen zullen voor die beoordeling nog de nodige actuele en concrete stukken moeten overleggen.
Dit alles betekent dat de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst totdat in hoger beroep door het gerechtshof Den Haag is beslist. De voorzieningenrechter merkt in dit kader nog op dat de vrouw er daarbij van dient uit te gaan dat de eigenaarslasten en de gebruikersvergoeding tegen elkaar moeten worden weggestreept.
4.4.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het opleggen van een dwangsom. Aangenomen wordt dat dit vonnis voldoende is om een deurwaarder die het vonnis ten uitvoer meent te kunnen leggen een halt toe te roepen.
4.5.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5..De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
schorst de tenuitvoerlegging van het vonnis van 21 oktober 2020 tot en met de datum waarop het gerechtshof Den Haag in het hoger beroep eindarrest wijst,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2021.
[2971/2009]