Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1..Het verloop van het geding
- de dagvaarding van 22 september 2020, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de door beide partijen voor de mondelinge behandeling overgelegde producties.
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een huurder en verhuurder over het gebruik van een gehuurde woning. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P.M. Borsboom, vorderde een verklaring voor recht dat de gedaagde, die de woning zonder recht of titel zou bewonen, ontruimd moest worden. De gedaagde, bijgestaan door advocaat mr. Z.H. baron van Dorth tot Medler, betwistte de vordering en voerde aan dat hij gerechtvaardigd had vertrouwd op de huurovereenkomst die ook betrekking had op het souterrain van de woning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde een oudere huurovereenkomst had overgenomen en dat er gedurende een lange periode van dertien jaar geen actie was ondernomen door de eiser om het gebruik van de woning aan te vechten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde gerechtvaardigd had vertrouwd op het gebruik van de woning, en dat het beroep van de eiser op rechtsverwerking slaagde. Dit leidde tot de conclusie dat de huurovereenkomst ook betrekking had op het souterrain, en dat de vorderingen van de eiser moesten worden afgewezen.
De rechtbank heeft de eiser in de proceskosten veroordeeld, die zijn vastgesteld op € 1.126,- aan salaris voor de advocaat en € 304,- aan griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsverwerking en het vertrouwen dat partijen in een huurovereenkomst kunnen hebben, vooral na een langdurig gebruik zonder bezwaar.