In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woonstad Rotterdam en een gedaagde die niet in het geding is verschenen. Woonstad vorderde ontruiming van een woning die door de gedaagde werd gehuurd, omdat er grote hoeveelheden drugs in de woning waren aangetroffen. De kantonrechter oordeelde dat Woonstad een spoedeisend belang had bij de gevorderde ontruiming, aangezien de gedaagde zonder recht of titel in het gehuurde verbleef na de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst. De rechter stelde vast dat de aanwezigheid van drugs in de woning de leefbaarheid en veiligheid in de omgeving ernstig in gevaar bracht. De kantonrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming in een eventuele bodemprocedure een grote kans van slagen had, en wees de vordering toe. De ontruimingstermijn werd vastgesteld op een week na de tijdelijke opheffing van de burgemeesterssluiting van de woning. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van buitengerechtelijke kosten en proceskosten aan Woonstad.