ECLI:NL:RBROT:2021:2827

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
31 maart 2021
Zaaknummer
C/10/584271 / HA ZA 19-970
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake koopovereenkomst en bewijsvoering tussen partijen over onroerend goed

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 24 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde over de vraag of er een koopovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot een bedrijfsloods. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Buitelaar, stelt dat hij met gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H. Bos, een koopovereenkomst heeft gesloten voor een bedrag van € 200.000,00. Gedaagde betwist het bestaan van deze overeenkomst en stelt dat er nooit de intentie is geweest om te verkopen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is geleverd door eiser, waaronder een niet-getekende koopovereenkomst en een concept nota van afrekening van de notaris. Gedaagde heeft echter ook bewijs aangeboden ter ondersteuning van haar verweer. De rechtbank heeft besloten gedaagde toe te laten tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte koopovereenkomst. De zaak zal opnieuw op de rol komen voor uitlating door gedaagde over de wijze van bewijsvoering, waarbij getuigen kunnen worden gehoord. De rechtbank heeft de partijen ook geïnformeerd over de procedure rondom de getuigenverhoren en de te nemen stappen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/584271 / HA ZA 19-970
Vonnis van 24 maart 2021
in de zaak van
[naam eiser],
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
advocaat mr. M. Buitelaar te Naaldwijk,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.H. Bos te Zoetermeer.
Partijen zullen hierna [naam eiser] en [naam gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met incidentele vordering ex. artikel 223 Rv, met producties,
  • de conclusie van antwoord in het incident, met producties,
  • de akte houdende wijziging van eis (in de hoofdzaak en in het incident) en overlegging producties,
  • de conclusie van repliek (in het incident), met producties,
  • de conclusie van dupliek (in het incident), met producties,
  • de brief van 4 december 2019 van de rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling in het incident is bepaald,
  • de spreekaantekeningen (ten behoeve van de mondelinge behandeling in het incident) zijdens [naam eiser] ,
  • de spreekaantekeningen (ten behoeve van de mondelinge behandeling in het incident) zijdens [naam gedaagde] ,
  • het proces-verbaal van 14 juli 2020 van de mondelinge behandeling in het incident,
  • het proces-verbaal van 14 juli 2020 van de mondelinge uitspraak op grond van artikel 30p Rv in het incident,
  • de conclusie van antwoord in de hoofdzaak, met producties,
  • de brief van 25 september 2020 van de rechtbank, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald in de hoofdzaak en in het (tweede) incident,
  • de conclusie houdende een incidentele vordering ex. artikel 223 Rv van 4 november 2020 zijdens [naam eiser] , met producties,
  • de conclusie van antwoord in het tweede incident zijdens [naam gedaagde] ,
  • de akte houdende wijziging van eis (in de hoofdzaak) zijdens [naam eiser] ,
  • de nadere productie 20 zijdens [naam eiser] ,
  • de nadere productie 2 zijdens [naam gedaagde] ,
  • de spreekaantekeningen zijdens [naam gedaagde] ,
  • het proces-verbaal van 4 februari 2021 van de mondelinge behandeling in de hoofdzaak en in het (tweede) incident,
  • de fax van 18 februari 2021 zijdens [naam eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[naam eiser] is eigenaar van het kadastraal perceel Gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] , nr. [nummer 1] , te Bleiswijk (verder “[naam perceel 1] ”).
2.2.
[naam gedaagde] is eigenaar van de kadastrale percelen Gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] nr. [nummer 2] en nr. [nummer 3] (verder, voor zover afzonderlijk aangeduid, respectievelijk “ [perceel 1] ” en “ [perceel 2] ”). Deze percelen zijn in 2019 ontstaan uit de splitsing van het oorspronkelijke perceel Gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] , nr. [nummer 4] . Voor zover gezamenlijk aangeduid zullen de percelen [perceel 1] en [perceel 2] verder “ [naam perceel 2] ” genoemd worden. Het betreft dan feitelijk het oude [perceel 3] , voor de splitsing daarvan.
2.3.
[naam perceel 1] en [naam perceel 2] grenzen aan elkaar.
2.4.
Over de grens tussen [naam perceel 1] en [naam perceel 2] heen gebouwd, bevindt zich een bedrijfsruimte (verder “de loods”), met daaraan vast (op [naam perceel 1] ) een kas. Tot het jaar 2000 stond het tot dan bestaande gedeelte van deze loods geheel op [naam perceel 1] , waarbij de voorgevel van de loods gelijk liep aan de grens met perceel [naam gedaagde] (verder “het oude gedeelte”).
2.5.
Sinds 23 december 1998 rust op [naam perceel 2] als dienend erf, ten gunste van [naam perceel 1] , een recht van overpad om – samengevat – vanaf de openbare weg te komen en te gaan van en naar de (ingang van de) (toen nog geheel) op [naam perceel 1] gelegen loods en achterliggende grond.
2.6.
[naam 1] ( verder “ [naam 1] ”) is de echtgenoot van [naam gedaagde] .
2.7.
In het jaar 2000 heeft [naam 1] , toen nog eigenaar van [naam perceel 1] (en dus de rechtsvoorganger van [naam eiser] ), in overleg met [naam gedaagde] , over het bestaande recht van overpad heen, een stuk aan het oude gedeelte aangebouwd. De loods staat sindsdien gedeeltelijk (nog steeds) op [naam perceel 1] en gedeeltelijk (verder “de uitbreiding”) op [naam perceel 2] . Daarbij is de oorspronkelijke, (op de perceelsgrens staande) voorgevel verwijderd en vervangen door een nieuwe voorgevel aan de voorzijde van de uitbreiding, op [naam perceel 2] . In die nieuwe voorgevel bevindt zich een roldeur die toegang biedt tot de loods. In de oorspronkelijke voorgevel van het oude gedeelte bevond zich een vergelijkbare toegang tot de loods.
2.8.
In december 2019 heeft [naam gedaagde] aan de binnenzijde van de loods een scheidingswand aangebracht tussen het oude gedeelte en de uitbreiding. Tot dat moment waren het oude gedeelte en de uitbreiding aan de binnenzijde, sinds de aanbouw in 2000, niet van elkaar afgescheiden geweest, zodat steeds sprake was geweest van één grote hal, met daarin enkele kleinere ruimtes, zoals sanitair en een kantine. De aansluitingen voor de nutsvoorzieningen bevinden zich in het oude gedeelte. De uitbreiding heeft geen zelfstandige aansluiting op nutsvoorzieningen. De huidige, uitgebreide, loods is niet in appartementsrechten opgesplitst.
2.9.
Op 29 januari 2019 heeft [naam gedaagde] , door ondertekening van een daartoe bestemd formulier van het Kadaster, als opdrachtgever verklaard akkoord te gaan met de offerte voor opsplitsing van kadastraal perceel Gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] , nr. [nummer 4] , te Bleiswijk en tevens als kadastraal gerechtigde, eveneens door ondertekening, verklaard toestemming voor de opdracht tot splitsing te geven. In dat zelfde formulier heeft [naam gedaagde] aangetekend zelf de nieuwe grenzen aan de landmeter van het Kadaster aan te zullen wijzen.
2.10.
Op 25 maart 2019 heeft makelaar [naam makelaar] een taxatie uitgevoerd van het kadastrale perceel Gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] , nr. [perceel 1] , te Bleiswijk en de daarop staande woning. Het op 23 april 2019 uitgebrachte taxatierapport vermeld als opdrachtgever “
[naam gedaagde]”.
2.11.
Op 20 mei 2019 heeft [naam eiser] een bedrag van € 200.000,00 overgemaakt op de kwaliteitsrekening van [naam notaris] , met als omschrijving “
Aankoop loods/erf - [naam gedaagde] / [naam 1]”.
2.12.
[naam notaris] heeft een concept nota van afrekening opgesteld, gedateerd op 20 mei 2019. Dit concept luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Afrekening inzake de aankoop van een bedrijfsloods nabij de [straatnaam] waarvan de akte gepasseerd zal worden op 20 mei 2019 om 14.30 uur.
[naam notaris]
Behandelaar [naam 2] .”
Het concept vermeld daarnaast “
koopprijs onroerende zaken € 200.00,00”.
2.13.
[naam gedaagde] en [naam 1] zijn gezamenlijk de middellijk bestuurders van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Mykali Orchids Int. B.V. en Mykali Orchids B.V. (verder gezamenlijk en in enkelvoud “Mykali”).
2.14.
Op 18 februari 2021 heeft de advocaat van [naam eiser] een fax gestuurd aan de rechtbank met, voor zover hier van belang, de navolgende inhoud:
“In opgemelde zaak hebben partijen in het incident een schikking getroffen. Er behoeft daarom geen vonnis te worden gewezen ten aanzien van de in het incident ingestelde vorderingen.”

3..Het geschil

3.1.
Naar aanleiding van de onder r.o. 2.13 geciteerde fax van (de advocaat van) [naam eiser] is de bij conclusie van 4 november 2020 ingestelde incidentele vordering ex artikel 223 Rv doorgehaald. Deze vordering behoeft daarom geen verdere bespreking.
3.2.
[naam eiser] vordert na wijziging van eis, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:

Primair
I. [naam gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis de als productie 2 bij de dagvaarding overgelegde koopovereenkomst ter zake van de bedrjjfsloods, staande en gelegen nabij de [adres 1] , te ondertekenen en van de ondertekende koopovereenkomst terstond na ondertekening afschrift te verstrekken aan de advocaat van [naam eiser] ;
II. Te bepalen dat, indien [naam gedaagde] niet voldoet aan de onder I in de hoofdzaak genoemde veroordeling, dit vonnis in de plaats treedt van een in wettige vorm opgemaakte akte, strekkende tot ondertekening door [naam gedaagde] van de hiervoor onder I in de hoofzaak genoemde koopovereenkomst;
III. [naam gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het in deze procedure te wijzen vonnis haar volledige medewerking te verlenen aan het passeren van de als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde leveringsakte, ten overstaan van een notaris, verbonden aan [naam kantoor] te [plaatsnaam] ;
IV. Te bepalen dat, indien [naam gedaagde] niet voldoet aan de onder III genoemde veroordeling dit vonnis dezelfde kracht heeft als de in wettige vorm opgemaakte leveringsakte als onder III bedoeld en dat dit vonnis in de plaats van die leveringsakte zal treden;
V. Te bepalen de termijn als bedoeld in artikel 3:301 lid 1 sub b op nihil, althans op een door de rechtbank Rotterdam in goede Justitie te bepalen termijn;
VI. [naam gedaagde] te veroordelen om al hetgeen te doen teneinde te bewerkstelligen dat ten behoeve van de levering van de bedrijfsloods van [naam gedaagde] het daarop rustende recht van hypotheek ten behoeve van [naam gedaagde] wordt doorgehaald, zodat onbezwaarde levering van de bedrijfsloods van [naam gedaagde] aan [naam eiser] kan plaatsvinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.000,00 per dag of een gedeelte daarvan dat niet of niet geheel aan deze veroordeling wordt voldaan, met een maximum van € 100.000,00;
VII. Te machtigen, voor zover nodig, alle (kandidaat-)notarissen van het onder III genoemde notariskantoor om namens [naam gedaagde] alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen te verrichten, die volgens de gemachtigden nuttig, wenselijk en/of noodzakelijk zijn voor (a) het verlijden van de als productie 3 bij de dagvaarding overgelegde leveringsakte en (b) het doorhalen van het recht van hypotheek gevestigd ten behoeve van Aegon Hypotheken B.V. onder voldoening van hetgeen Aegon Hypotheken B.V. opgeeft in haar aflosnota ter zake hetgeen zij te vorderen heeft van [naam gedaagde] , zulks ten hoogste tot het bedrag waarvoor het recht van hypotheek is ingeschreven, en voorts (c) het verrichten van alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen in het kader van de eigendomsoverdracht en al hetgeen daarmee samenhangt, waaronder – doch niet beperkt tot – inschrijving en doorhaling in het Kadaster.
Subsidiair
VIII. Te verklaren voor recht dat [naam eiser] door horizontale natrekking eigenaar is geworden van de uitbreiding van de bedrijfsloods.
Meer subsidiair
IX. [naam gedaagde] te veroordelen vanaf de datum dat het vonnis in deze procedure wordt gewezen haar verplichtingen op grond van het recht van overpad jegens [naam eiser] na te komen om vanaf de openbare weg ( [straatnaam] ) onbelemmerd via de roldeur aan de voorkant van de bedrijfsruimte te komen en te gaan van en naar het deel van de bedrijfsloods dat in eigendom toebehoort aan [naam eiser] , over het perceel van [naam gedaagde] , kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] , nummer [perceel 2] .
X. [naam gedaagde] te gebieden vanaf de datum dat het vonnis in deze procedure wordt gewezen om [naam eiser] (en een ieder die [naam eiser] toegang tot het glastuinbouwbedrijf aan de [adres 2] wenst te verlenen) onbeperkt, onvoorwaardelijk en zonder belemmeringen gebruik te laten maken van het recht van overpad over het perceel van [naam gedaagde] kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] , nummer [perceel 2] , (groot 10 are en 70 centiare) om vanaf de openbare weg ( [straatnaam] ) te komen en te gaan van en naar het deel van de bedrijfsloods dat in eigendom toebehoort aan [naam eiser] .
en [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiser] een dwangsom te betalen van €50.000,- per dag of resterend deel daarvan dat de overtreding van de veroordeling onder IX of het gebod onder X voortduurt, tot een maximum van € 300.000,00 is bereikt.
Meer meer subsidiair
XI. Aan te wijzen als noodweg zoals bedoeld in art. 5:57 lid 1 BW ten dienste van het perceel van [naam eiser] , kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] nummer [nummer 1] , om van dat perceel te gaan naar en te komen van de [straatnaam] , waaronder in ieder geval via de ingang die is afgesloten door het schuifhek en de roldeur van de bedrijfsloods naar het deel van de bedrijfsloods dat in eigendom toebehoort aan [naam eiser] , over het perceel van [naam gedaagde] , kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] , nummer [perceel 2] .
XII. [naam gedaagde] te gebieden om [naam eiser] (en een ieder die [naam eiser] toegang tot het glastuinbouwbedrijf aan de [adres 2] wenst te verlenen) onbeperkt, onvoorwaardelijk en zonder belemmeringen gebruik te laten maken van de onder XI. bedoelde noodweg over het perceel van [naam gedaagde] kadastraal bekend gemeente Bleiswijk, sectie [sectie] , nummer [perceel 2] , (groot 10 are en 70 centiare) om te komen van en te gaan naar de openbare weg ( [straatnaam] ),
en [naam gedaagde] te veroordelen om aan [naam eiser] een dwangsom te betalen van €50.000,- per dag of resterend deel daarvan dat de overtreding van het gebod onder XII voortduurt, tot een maximum van €300.000,00 is bereikt.
In alle gevallen in de hoofdzaak
XIII. [naam gedaagde] te veroordelen in de proceskosten (de beslagkosten daaronder begrepen) van [naam eiser] in deze procedure, waarbij de proceskosten binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis door [naam gedaagde] dienen te zijn voldaan en voor het geval voldoening binnen de bedoelde termijn niet plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het verstrijken van genoemde termijn alsmede met veroordeling van [naam gedaagde] tot betaling aan [naam eiser] van de na het gewezen vonnis verschuldigde kosten.”
3.3.
[naam eiser] heeft daartoe gesteld dat hij met [naam gedaagde] een koopovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot [perceel 2] en het daarop staande gedeelte van de loods (de uitbreiding). De verkooprijs is bepaald op € 200.000,00 en daarnaast zou [naam eiser] een geldlening van € 85.000,00 verstrekken aan Mykali. De gedetailleerde akte van levering is opgesteld door [naam notaris] en zou op 20 mei 2019 verleden worden op diens kantoor. Omdat [naam 1] , die vanwege de te verstrekken lening mee moest tekenen, geen geldig identiteitsbewijs bij zich had, is de transportakte op 20 mei 2020 niet getekend. Daarna wilde [naam gedaagde] niet meer aan het transport meewerken.
3.4.
Om de verkoop mogelijk te maken en zelf haar woning te kunnen behouden, heeft [naam gedaagde] haar oorspronkelijke perceel [nummer 4] , laten splitsen in het te verkopen [perceel 2] en het door haar te behouden [perceel 1] , op welk laatst genoemde perceel de woning van [naam gedaagde] staat. Aangezien de woning van [naam gedaagde] belast is met een recht van hypotheek, heeft [naam gedaagde] haar woning met het, na de verkoop aan [naam eiser] bij [naam gedaagde] in eigendom blijvende [perceel 1] , moeten laten taxeren. Doordat het perceel kleiner werd, werd immers ook het onderpand kleiner, zodat een taxatie noodzakelijk was, aldus [naam eiser] .
3.5.
[naam gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [naam eiser] in de proceskosten. [naam gedaagde] heeft daartoe aangevoerd dat zij al in geen jaren rechtstreeks contact heeft gehad met [naam eiser] en dat alleen om die reden al geen sprake kan zijn van een koopovereenkomst. Er is nooit enige intentie geweest om aan [naam eiser] te verkopen, aldus [naam gedaagde] .
3.6.
[naam gedaagde] erkent dat er een afspraak is geweest bij [naam notaris] op 20 mei 2019, maar die hield enkel verband met de aan Mykali te verstrekken geldlening. [naam gedaagde] was totaal verbijsterd toen haar bij die gelegenheid een concept koopovereenkomst ter ondertekening werd voorgelegd en is woedend weggelopen.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
[naam eiser] heeft ter onderbouwing van zijn stellingen een niet getekende koopovereenkomst (productie 2 bij dagvaarding) en een evenmin getekende akte van levering (productie 3 bij dagvaarding) in het geding gebracht. Beide bevatten de gestelde koopsom van € 200.000,00, alsmede de gestelde geldlening aan Mykali. Dat zo’n geldlening zou worden verstrekt is door [naam gedaagde] erkend. Niet betwist is voorts dat de leveringsakte is opgesteld door [naam notaris] . [naam gedaagde] heeft eveneens erkend dat partijen op 20 mei 2019 een afspraak hadden bij [naam notaris] teneinde stukken te tekenen.
4.2.
[naam eiser] heeft, gezien het voorgaande zijn stellingen voldoende gemotiveerd. [naam gedaagde] heeft echter het bestaan van de koopovereenkomst op haar beurt voldoende gemotiveerd betwist. Aangezien [naam eiser] zich op de rechtsgevolgen van de gestelde koopovereenkomst beroept, rust de bewijslast ten aanzien van die koopovereenkomst op [naam eiser] .
4.3.
[naam eiser] heeft als bewijs voor zijn stellingen die hiervoor onder 2.9 aangehaalde stukken van het Kadaster in het geding gebracht. [naam gedaagde] heeft weliswaar bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak aangevoerd dat de kadastrale uitmeting zou zijn uitgevoerd in opdracht van [naam 3] (de vader van [naam eiser] ), maar zij heeft dat op geen enkele wijze onderbouwd. [naam gedaagde] heeft verder noch (gemotiveerd) de inhoud van de kadastrale stukken betwist, noch dat de in die stukken geplaatste handtekeningen de hare zijn.
4.4.
Bij gebrek aan gemotiveerde betwisting van de juistheid van de kadastrale stukken, staat de juistheid daarvan in deze procedure vast. Uit deze stukken blijkt dat [naam gedaagde] opdracht heeft gegeven tot de splitsing, daar als rechthebbende mee akkoord is gegaan en zelf de nieuw te creëren erfgrens zou aanduiden aan de landmeter van het Kadaster.
4.5.
[naam gedaagde] heeft niet (gemotiveerd) betwist dat de grond voor splitsing van het perceel [nummer 4] in twee kleinere percelen (waarbij op het nieuwe [perceel 2] nog slechts de uitbreiding staat en op het nieuwe [perceel 1] enkel nog de woning van [naam gedaagde] ) de door [naam eiser] gestelde grond was, te weten de voorgenomen verkoop aan [naam eiser] .
4.6.
[naam eiser] heeft verder als bewijs het taxatierapport van 23 april 2019 ten aanzien van [perceel 1] met daarop de woning van [naam gedaagde] , in het geding gebracht. Ook hiervan heeft [naam gedaagde] bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak gesteld dat dit rapport in opdracht van [naam 3] is opgesteld. [naam 1] zou de taxateur, onder dreiging door [naam 3] met een faillissement, tot de woning hebben toegelaten, aldus [naam gedaagde] . Ook dit standpunt is op geen enkele wijze feitelijk onderbouwd (zoals bijvoorbeeld met een verklaring van [naam 1] ). Vast staat echter dat het taxatierapport [naam gedaagde] uitdrukkelijk vermeldt als opdrachtgeefster. De rechtbank gaat in dat licht ook uit van de juistheid van de vermelding van [naam gedaagde] als opdrachtgever in het taxatierapport.
4.7.
[naam gedaagde] heeft ook met betrekking tot deze taxatie niet (gemotiveerd) betwist dat de grond daarvoor de door [naam eiser] gestelde noodzaak gelegen in het kleiner worden van het onderpand ten behoeve van het op de woning rustende hypotheekrecht was.
4.8.
Als bewijs voor zijn stellingen heeft [naam eiser] daarnaast nog afschriften in het geding gebracht van de storting van de koopsom op de kwaliteitsrekening van de notaris, alsmede van de, door de notaris opgestelde, concept nota van afrekening. De bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak door [naam gedaagde] uitgesproken suggestie, dat de notaris deze nota van afrekening en de leveringsakte enkel zou hebben opgemaakt om zijn, volgens [naam gedaagde] , vermoedelijk grootste klant ter wille te zijn, is wederom op geen enkele wijze onderbouwd. De rechtbank gaat aan die suggestie voorbij.
4.9.
Tot slot heeft [naam eiser] als bewijs (bij nadere productie 20) een e-mail van 2 oktober 2018 van de accountant van [naam gedaagde] , gericht aan [naam 3] , in het geding gebracht. Deze e-mail luidt, voor zover hier van belang:
“Ter voorkoming van misverstanden het volgende. Ik ben met [naam gedaagde] nog aan het beoordelen hoe
de verkoop van het stuk grond[onderstreping rechtbank] fiscaal moet worden verwerkt en welke invloed dat heeft op de te betalen belasting. Tot die tijd kan ik geen contact opnemen met de notaris (…)”
4.10.
Naar aanleiding daarvan heeft [naam gedaagde] (als nadere productie 2) een e-mail van 2 februari 2021van diezelfde accountant, gericht aan de advocaat van [naam gedaagde] in het geding gebracht, die, voor zover hier van belang, luidt:
“In mijn mail heb ik aangegeven dat het verstandig is om de fiscale positie van [naam gedaagde] in beeld te brengen. Immers het betreft een stukje onroerend goed dat ter beschikking werd gesteld aan de vennootschap van [naam 1] . De fiscale consequenties van
een mogelijke verkoop[onderstreping rechtbank] bepalen mede de aantrekkelijkheid van die verkoop. Omdat de verkoop niet heeft plaatsgevonden heb ik verder geen advies uitgebracht”
4.11.
De rechtbank stelt vast dat de accountant in de in r.o. 4.9 geciteerde e-mail, zonder enig voorbehoud spreekt van “
de verkoop”, waarvan uitsluitend, zo begrijpt de rechtbank de rest van die e-mail, nog moet worden vastgesteld hoe die “
fiscaal moet worden verwerkt”. Een “done deal” dus. Deze formulering staat in schril contrast tot, en staat naar het oordeel van de rechtbank zelfs op gespannen voet met, de puur hypothetische situatie die de accountant beschrijft in de in r.o. 4.10 geciteerde e-mail.
4.12.
De rechtbank hecht voorts belang aan het feit dat de in r.o. 4.9 geciteerde e-mail dateert van enkele maanden vóór de door [naam eiser] gestelde overdrachtsdatum en niet in het kader van enige gerechtelijke procedure is opgesteld, terwijl de in r.o. 4.10 geciteerde e-mail dateert van ca. twee jaar ná de gestelde transactie en duidelijk louter is opgesteld in het kader en ten behoeve van de onderhavige procedure.
4.13.
De rechtbank is op grond van al het voorgaande voorshands van oordeel dat [naam eiser] voldoende bewijs heeft geleverd van zijn stelling dat tussen partijen een koopovereenkomst is gesloten onder de voordwaarden als opgenomen in de als productie 2 bij dagvaarding in het geding gebrachte (niet ondertekende) koopovereenkomst.
4.14.
Nu [naam gedaagde] bij conclusie van antwoord in de hoofdzaak bewijs heeft aangeboden zal de rechtbank [naam gedaagde] , op de voet van artikel 151 lid 2 Rv, toelaten tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte koopovereenkomst.
4.15.
Bij het oproepen van getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.16.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondeling tussenvonnis kan wijzen waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat [naam gedaagde] toe tot tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte totstandkoming van een koopovereenkomst, gesloten onder de voorwaarden als opgenomen in de als productie 2 bij dagvaarding in het geding gebrachte (niet ondertekende) koopovereenkomst,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
7 april 2021voor uitlating door [naam gedaagde] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [naam gedaagde] , indien zij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [naam gedaagde] , indien zij
getuigenwil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden mei tot en met augustus 2021 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.B. Smits in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.B. Smits en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.
[3195/2221]