Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..Het verloop van de procedure
2..De vaststaande feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
5..De beslissing
:
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021, heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. (hierna: VGZ) een vordering ingesteld tegen een gedaagde die in persoon procedeert. De zaak betreft een zorgverzekeringskwestie waarbij de gedaagde een zorgverzekering had afgesloten bij VGZ. De gedaagde was verplicht om premie, eigen risico, eigen bijdrage en eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende zorgkosten te betalen. VGZ vorderde een bedrag van € 500,- van de gedaagde, te vermeerderen met wettelijke rente, wegens achterstallige betalingen die voortvloeien uit zorgkosten die in 2018 en 2019 zijn gemaakt.
De procedure begon met een dagvaarding op 3 december 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De gedaagde betwistte de verschuldigdheid van de proceskosten en stelde dat hij niet op de hoogte was van de kosten die hij zelf moest betalen. Echter, de kantonrechter oordeelde dat de gedaagde erkende dat de kosten waren gemaakt, maar dat hij niet wist dat hij deze zelf moest betalen. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ toegewezen tot een bedrag van € 500,-, met wettelijke rente, en heeft de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde als de in het ongelijk gestelde partij moet worden veroordeeld in de proceskosten, ondanks zijn betwisting dat hij rauwelijks was gedagvaard. De rechter heeft geoordeeld dat de gedaagde op de hoogte had kunnen zijn van de extra zorgkosten, gezien de communicatie van VGZ. Het vonnis is uitgesproken door mr. M. Fiege en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.