ECLI:NL:RBROT:2021:3006

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
8804503
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kwalificatie van overeenkomsten in huur- en bruikleenkwesties met betrekking tot ontruiming van panden

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Rotterdam, heeft eiser [persoon A] een voorlopige voorziening gevorderd tegen gedaagden [persoon B] en [persoon C] met betrekking tot de ontruiming van twee panden. De procedure is gestart na een koopovereenkomst tussen [persoon A] en de N.V. Nederlandse Spoorwegen (NS) voor de panden, die eerder door [persoon B] c.s. werden bewoond op basis van gebruiksovereenkomsten. De kantonrechter heeft op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in het incident, waarbij de vordering van [persoon A] tot ontruiming van het pand aan de [adres 1] werd afgewezen, terwijl hij niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn vordering ten aanzien van het pand aan de [adres 2]. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de overeenkomsten tussen [persoon B] c.s. en NS rechtsgeldig waren opgezegd en dat er geen spoedeisend belang was voor de gevraagde ontruiming. De kantonrechter heeft [persoon A] in de proceskosten veroordeeld, en de zaak is aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8804503 \ CV EXPL 20-35417
uitspraak: 19 februari 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in het incident in de zin van artikel 223 Rv en in de hoofdzaak
in de zaak van
[persoon A],
wonende te [woonplaats A] ,
eiser in de hoofdzaak,
eiser in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
gemachtigde: mr. J.B. Maliepaard, advocaat te Rotterdam,
tegen

1..[persoon B] ,

2. [persoon C],
beiden wonende te [woonplaats D] ,
gedaagden in de hoofdzaak,
gedaagden in het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening,
gemachtigde: mr. S. Velthuizen, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna verder aangeduid als “ [persoon A] ” en “ [persoon B] c.s.” dan wel “ [persoon B] ” en “ [persoon C] ” afzonderlijk.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen.
  • het exploot van dagvaarding van 18 mei 2020, met producties ;
  • de conclusie van antwoord in incident tevens exceptie van onbevoegdheid in incident en de hoofdzaak;
  • de conclusie van antwoord in het incident tot onbevoegdheid;
  • het vonnis van de rechtbank in het incident tot onbevoegdheid van 7 oktober 2020, waarin de zaak voor wat betreft de hoofdzaak en het incident tot het treffen van een voorlopige voorziening ) in de stand waarin deze zich bevindt wordt verwezen naar de kamer voor kantonzaken;
  • het vonnis van de kantonrechter van 9 november 2020, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de brief van [persoon A] van 6 januari 2021, met producties;
  • de e-mail van [persoon B] c.s., met producties;
  • de akte overleggen producties van [persoon B] , met producties.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021. [persoon A] is daarbij in persoon verschenen, vergezeld door de heer [persoon E] en bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J.B. Maliepaard. [persoon B] c.s. zijn eveneens in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde mr. S. Velthuizen. Partijen hebben ieder het eigen standpunt (nader) toegelicht, waarbij [persoon B] c.s. zich hebben bediend van de door hun gemachtigde overgelegde spreekaantekeningen. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[persoon B] heeft op 16 juni 1986, tezamen met [persoon F] , een overeenkomst met de N.V. Nederlandse Spoorwegen (hierna: “NS”) gesloten, uit hoofde waarvan zij de woning aan de [adres 1] (ook wel [naam 1] genoemd) bewonen. Op 29 januari 1993 heeft [persoon B] een nieuwe overeenkomst ten aanzien van de woning aan de [adres 1] met NS gesloten. Op grond van de overeenkomsten dient [persoon B] maandelijks fl. 50,- aan NS te voldoen.
2.2.
[persoon B] heeft op 15 september 1997 een overeenkomst met NS gesloten, uit hoofde waarvan zij de woning aan de [adres 2] (ook wel [naam 2] genoemd) bewonen.
2.3.
Tussen NS en [persoon A] is in januari 2020 een koopovereenkomst gesloten ten aanzien van de panden aan de [adres 2] en [adres 1] . De panden zijn op 8 april 2020 aan [persoon A] geleverd.
2.4.
Bij brief van NS van 27 februari 2020 heeft NS de overeenkomsten met [persoon B] c.s. opgezegd per 31 maart 2020 en heeft zij [persoon B] c.s. verzocht de woningen per laatstgenoemde datum leeg en ontruimd op te leveren. Per e-mail van 17 maart 2020 aan de adviseur van [persoon B] c.s. heeft NS medegedeeld dat de ontruimingstermijn verlengd wordt tot 18 april 2020

3..De vordering in het incident

3.1.
[persoon A] heeft gevorderd bij provisioneel vonnis, uitvoerbaar bij voorraad [persoon B] c.s. te veroordelen om, voor de duur van de procedure, de panden aan de [adres 2] en [adres 1] te Rotterdam onmiddellijk, althans in een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen termijn, na betekening van het te wijzen vonnis te verlaten en te ontruimen, de panden in de oorspronkelijke staat geheel leeg en ontruimd aan [persoon A] op te leveren en daarbij alle sleutels in te leveren, en de panden na de ontruiming ontruimd en verlaten te houden, met machtiging van [persoon A] om de ontruiming en het ontruimd houden desnoods zelf, op kosten van [persoon B] c.s., te bewerkstelligen, eventueel met interventie van de sterke arm van justitie en/of de politie conform het in artikel 555 en volgende jo. 444 Rv, voor welke kosten [persoon B] hoofdelijk aansprakelijk zullen zijn, met gelasting van [persoon B] c.s. deze kosten op het eerste verzoek aan [persoon A] te voldoen, vermeerderd met de wettelijke rente, met veroordeling van [persoon B] c.s. in de kosten van het incident.
3.2.
Aan zijn provisionele vordering heeft [persoon A] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
[persoon B] c.s. hebben gebruiksovereenkomsten gesloten ten aanzien van de panden aan de [adres 2] en [adres 1] . Deze overeenkomsten zijn rechtsgeldig opgezegd. [persoon B] c.s. verblijven zonder toestemming van [persoon A] in de panden en schenden daarmee het eigendomsrecht van [persoon A] . [persoon A] heeft de panden dringend nodig voor eigen gebruik. De eigendom van het pand aan de [adres 2] is inmiddels overgedragen aan de heer [persoon E] . [persoon A] wenst gebruik te maken van zijn eigendom en heeft daarom een spoedeisend belang bij veroordeling van [persoon B] c.s. tot directe ontruiming van de panden.

4..Het verweer in het incident

4.1.
[persoon B] c.s. hebben verweer gevoerd tegen de provisionele vorderingen en geconcludeerd tot afwijzing ervan. Daartoe hebben [persoon B] c.s. – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
[persoon B] c.s. betwisten het spoedeisend belang aan de zijde van [persoon A] . [persoon A] onderbouwt niets over zijn voornemen om in de woning van [persoon B] c.s. te gaan wonen. Zijn woning in Zutphen staat nog altijd niet te koop of te huur. [persoon E] is geen partij in onderhavige procedure. Dat [persoon A] [persoon E] huisvesting wil gunnen, levert geen spoedeisend belang voor [persoon A] op. Het woonbelang van [persoon B] c.s. weegt zwaarder dan enig belang van [persoon A] of [persoon E] .
4.2.
Er is geen sprake van gebruiksovereenkomsten, doch van huurovereenkomsten. Er is door partijen – NS en [persoon B] c.s. – van meet af aan gehandeld als ware het huurovereenkomsten. Er is sprake van een bestendige handels-/gedragslijn vanuit de vorige verhuurder op grond waarvan aan [persoon B] c.s. huurdersrechten toekomen. Hieraan is [persoon A] gebonden. De panden worden al meer dan 35 jaar door [persoon B] c.s. bewoond en door [persoon B] c.s. zijn veel verbeteringen/aanvullingen verricht aan de panden, mede als tegensprestatie in verband met de huur van de woning. Partijen stond steeds een duurzame relatie voor ogen. Door NS heeft op meerdere wijzen en in verschillende uitlatingen erkend dat er sprake is van huur. De huurovereenkomsten zijn nimmer opgezegd.

5..De beoordeling van het geschil in het incident

5.1.
In artikel 223 Rv is bepaald dat tijdens een aanhangig geding iedere partij kan vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding, mits de voorlopige voorziening samenhangt met de hoofdvordering. De kantonrechter stelt vast dat aan deze vereisten is voldaan. Bij de beoordeling van de gevraagde voorziening stelt de kantonrechter voorop dat het algemene vereiste van toewijsbaarheid van een vordering, dat de eisende partij bij haar vordering belang heeft, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op grond van artikel 223 Rv, ertoe leidt dat het belang bij de gevraagde voorziening dringend moet zijn in die zin dat van de eisende partij niet kan worden gevergd dat zij de afloop van de procedure in de hoofdzaak afwacht.
5.2.
[persoon A] heeft gesteld dat hij het pand aan de [adres 1] dringend nodig heeft voor eigen gebruik, nu hij voornemens is de woning zelf te gaan bewonen. Dat [persoon A] thans nog altijd woonachtig is te Zutphen en zakelijk gezien kennelijk (ook) in Haaksbergen actief is, maakt niet dat er niet van een dergelijk voornemen sprake kan zijn. Om dat voornemen tot uiting te brengen, is niet noodzakelijk dat [persoon A] zijn woning in Zutphen te koop of te huur aanbiedt. Gelet op het eigendomsrecht van [persoon A] en zijn hiervoor genoemde voornemen de woning zelf te gaan bewonen is de kantonrechter – mede in aanmerking genomen dat in de hoofdzaak naar verwachting voorlopig nog geen eindvonnis zal worden gewezen – van oordeel dat [persoon A] voldoende (spoedeisend) belang heeft bij zijn provisionele vordering.
5.3.
Ten aanzien van het pand aan de [adres 2] heeft te gelden dat gebleken is dat, hangende onderhavige procedure, [persoon E] eigenaar is geworden van het pand. [persoon A] heeft gesteld gevolmachtigd te zijn namens [persoon E] te mogen procederen, waartegen door [persoon B] c.s. verweer is gevoerd. Het bestaan van een dergelijke volmacht brengt echter niet met zich dat [persoon E] daarmee partij is geworden in deze procedure. Vast staat in elk geval dat [persoon A] niet langer eigenaar is van het betreffende pand, zodat hij geen belang (meer) heeft bij de gevraagde voorziening voor dit pand. [persoon A] zal, voor zover zijn vordering ziet op het pand aan de [adres 2] , niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
5.4.
Beoordeeld dient te worden of de provisionele vorderingen kunnen worden toegewezen. In dat kader geldt dat de kantonrechter uitsluitend kan vooruitlopen op de in de hoofdzaak te nemen beslissing, indien voldoende aannemelijk is dat de vordering in de hoofdzaak (gedeeltelijk) zal worden toegewezen.
5.5.
Voor toewijzing van de provisionele vordering van [persoon A] moet voorshands voldoende vast komen te staan dat er geen huurovereenkomst ten aanzien van de [adres 1] tot stand is gekomen, maar een gebruiksovereenkomst, die vervolgens rechtsgeldig is beëindigd. De kern van het geschil betreft derhalve de vraag hoe de onderliggende overeenkomst gekwalificeerd dient te worden. [persoon A] heeft in dat kader gesteld dat in de overeenkomst is bepaald dat aan [persoon B] c.s. slechts voor bepaalde tijd gebruiksrechten zijn toegekend, waarbij uitdrukkelijk is bepaald dat er geen sprake is van huur. Bovendien zou geen sprake zijn van een tegenprestatie in de zin van artikel 7:201 BW. Daartegen heeft [persoon B] ingebracht dat er door partijen steeds gehandeld is alsof het een huurovereenkomst betrof. Gebleken is dat NS jarenlang in haar facturen ‘huur’ in rekening heeft gebracht bij [persoon B] c.s. en het panden is door NS – blijkens de verkoopbrochure en -advertenties – ook ‘in verhuurde staat’ te koop aangeboden. Daarnaast is door [persoon B] gesteld dat zij veel verbeteringen en aanpassingen in het pand hebben uitgevoerd, hetgeen als bevestiging van de door partijen beoogde duurzame relatie kan worden beschouwd.
5.6.
Uit de stellingen van partijen alsmede de in het geding gebrachte producties kan afgeleid worden dat de overeenkomst elementen bevat die zowel kunnen wijzen op het bestaan van een huurovereenkomst als op een gebruiksovereenkomst. Bij de huidige stand van zaken kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat dat er sprake is van een gebruiksovereenkomst en niet van huur. Voor de beoordeling daarvan zal in de hoofdzaak naar het zich thans laat aanzien meer onderzoek, mogelijk in de vorm van bewijslevering, nodig zijn. Onderhavige procedure leent zich daar naar haar aard niet voor. Dit betekent dat thans onvoldoende aannemelijk is dat de vordering in de hoofdzaak zal worden toegewezen. De gevraagde voorziening wordt dan ook afgewezen.
5.7.
[persoon A] wordt als de in het incident in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in het incident veroordeeld. Nu [persoon A] in het vonnis van de rechtbank van 7 oktober 2020 reeds is veroordeeld in het salaris advocaat voor de conclusie van antwoord in incident tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, zal thans worden volstaan met veroordeling van [persoon A] in één punt salaris gemachtigde voor de mondelinge behandeling. De apart gevorderde nakosten zullen worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

6..Het verdere verloop van de procedure in de hoofdzaak

6.1.
[persoon A] heeft in de hoofdzaak – kort gezegd – gevorderd voor recht te verklaren dat de door [persoon B] c.s. met NS gesloten overeenkomsten kwalificeren als bruikleenovereenkomsten en dat deze rechtsgeldig opgezegd zijn door NS. Voorts is gevorderd [persoon B] c.s. te veroordelen de panden aan de [adres 2] en [adres 1] te ontruimen en ontruimd te houden, met machtiging van [persoon A] om de ontruiming desnoods zelf te bewerkstelligen, eventueel met interventie van de sterke arm van justitie en/of politie en met veroordeling van [persoon B] c.s. in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
6.2.
[persoon B] c.s. hebben in de hoofdzaak nog niet voor antwoord geconcludeerd. Zij zullen daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld op de rolzitting van donderdag
18 maart 2021 om 14:30 uur.
6.3.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7..De beslissing

De kantonrechter:
in het incident:
verklaart [persoon A] niet-ontvankelijk in zijn vordering ten aanzien van het pand aan de [adres 2] te Rotterdam;
wijst de verzochte voorziening ten aanzien van het pand aan de [adres 1] te Rotterdam af;
veroordeelt [persoon A] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [persoon B] c.s. in het incident vastgesteld op € 240,00 aan salaris voor de gemachtigde en indien [persoon A] niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis hebben voldaan, begroot op € 120,00 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening. Ook is [persoon A] de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW over al deze bedragen verschuldigd vanaf de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rolzitting van
donderdag 18 maart 2021 om 14:30 uurvoor het indienen van een conclusie van antwoord door [persoon B] c.s.;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44487