ECLI:NL:RBROT:2021:3078

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
C/10/589975 / HA ZA 20-75
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat in vrijwaringsprocedure en gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam werd behandeld, vorderden Markel Insurance SE en Drieklomp Makelaardij O.G. B.V. schadevergoeding van [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] wegens vermeende beroepsfouten in de rechtsbijstand die zij verleenden aan Drieklomp in een vrijwaringsprocedure. De rechtbank oordeelde dat Drieklomp aansprakelijk was gehouden voor de schade die voortvloeide uit de verkoop van een woning met gebreken, en dat de advocaat [naam gedaagde 2] niet tekort was geschoten in zijn werkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat er geen beroepsfouten waren gemaakt die tot schade hadden geleid. De vordering tot schadevergoeding werd afgewezen, en de eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een advocaat en de noodzaak om adequaat te handelen in het belang van de cliënt, maar ook dat niet elke tekortkoming automatisch leidt tot aansprakelijkheid. De zaak illustreert de complexiteit van aansprakelijkheidskwesties in het civiele recht, vooral in situaties waar meerdere partijen en procedures betrokken zijn.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/589975 / HA ZA 20-75
Vonnis van 24 maart 2021
in de zaak van
1. de rechtspersoon naar buitenlands recht
MARKEL INSURANCE SE,
gevestigd te München, Duitsland,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DRIEKLOMP MAKELAARDIJ O.G. B.V.,
gevestigd te Voorthuizen, gemeente Barneveld,
eiseressen,
advocaat mr. W.A.M. Rupert te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2.
[naam gedaagde 2],
wonende te [woonplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.E. Goossens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna eisers en gedaagden worden genoemd. Afzonderlijk zullen partijen Markel, Drieklomp, [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord,
  • de conclusie van repliek,
  • de conclusie van dupliek,
  • de overgelegde producties,
  • de zittingsagenda (brief van de griffier van 23 december 2020),
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 18 januari 2021,
  • de pleitnota’s van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Markel is de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van Drieklomp. Drieklomp heeft onder deze verzekering een eigen risico van € 20.000.
2.2.
Drieklomp heeft, in opdracht van de verkopers, opgetreden als makelaar bij de verkoop van een woning. De woning is op 1 juni 2012 geleverd aan de kopers. De koopprijs was € 615.000.
2.3.
De kopers van deze woning (genaamd [naam 1] en [naam 2] ) hebben een procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland tegen de verkopers, met als vordering schadevergoeding, kort gezegd omdat de woning ondeugdelijk was.
2.4.
Verkopers van deze woning waren [naam 3] en [naam 4] . Ten tijde van de verkoop woonde [naam 4] niet meer in de woning omdat haar affectieve relatie met [naam 3] ten einde was gekomen. Na het vertrek van [naam 4] uit de woning (in 2008) heeft [naam 3] de woning, in de periode tussen 2008 en 2012, gerenoveerd en grootschalig uitgebreid met een nieuw gastenhuis op het perceel. [naam 4] had geen bemoeienis met deze verbouwing.
2.5.
[naam 4] heeft o.a. Drieklomp in vrijwaring opgeroepen (kenmerk C/05/289510 / HA ZA 15-408). In die procedure trad [naam gedaagde 2] op als advocaat van Drieklomp.
2.6.
De rechtbank Gelderland heeft bij vonnis van 20 april 2016 geoordeeld dat Drieklomp aansprakelijk is jegens [naam 4] , met de navolgende overwegingen:
“6.16. De rechtbank stelt ten aanzien van de vordering jegens Drieklomp het volgende voorop. Drieklomp heeft de bevestiging van de opdracht tot bemiddeling toegezonden aan [naam 3] en [naam 4] en deze voorzien van twee handtekeningen van de kant van [de kopers] retour ontvangen. Zij ging ervan uit dat zij van hen beiden die opdracht had gekregen. Feitelijk heeft zij haar werkzaamheden in het kader van die bemiddeling ook ten behoeve van hen beiden, [naam 3] en [naam 4] , verricht. Dat [naam 4] ontkent haar handtekening op die opdrachtbevestiging te hebben gezet kan daaraan niet afdoen. Dit betekent dat Drieklomp is gehouden haar verplichtingen uit die opdracht om deze als een goed opdrachtnemer, dat wil zeggen als een redelijk bekwaam en redelijk handelend makelaar, en uit haar zorgplicht ook ten opzichte [naam 4] na te komen.
6.17.
In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen was Drieklomp dan ook gehouden aan [naam 4] inlichtingen te vragen over de staat van de woning, ook als de staat van de woning daartoe op zichzelf perfect leek. Ter comparitie is komen vast te staan dat Drieklomp uitsluitend heeft gesproken met [naam 3] en niet met [naam 4] en dat zij de verkoopvragenlijst uitsluitend heeft toegezonden aan [naam 3] en niet aan [naam 4] . Zij heeft aan [naam 4] geen enkele informatie gevraagd. Door [naam 4] aldus buiten het verkoopproces te houden, heeft Drieklomp haar niet de kans geboden zich op haar positie ten opzichte van eventuele kopers te beraden en zich in juridische zin tegen eventuele aanspraken van kopers te beschermen. Het feit dat Drieklomp ervan op de hoogte was dat [naam 4] niet meer in de woning woonde en dat [naam 3] de woning in eigen beheer had verbouwd, maakte temeer dat Drieklomp niet uitsluitend had mogen afgaan op de door [naam 3] verstrekte informatie. Het verweer van Drieklomp dat [de kopers] exoneraties ten behoeve [naam 4] waarschijnlijk niet zou hebben geaccepteerd althans dat de koopsom daardoor zou zijn verlaagd, is louter speculatief en overtuigt de rechtbank niet. De rechtbank acht dat ook irrelevant, omdat het op de weg had gelegen van Drieklomp [naam 4] minst genomen te informeren over de mogelijkheden zich in juridisch opzicht te beschermen tegen aanspraken als die van [de kopers]
6.18.
De vordering [naam 4] jegens Drieklomp zal worden toegewezen.”
2.7.
In het vonnis van 20 april 2016 staat voorts, onder
de Feiten:
“4.15. Aannemingsbedrijf Mulder BV te Apeldoorn heeft aan [de kopers] een ‘richtprijsopgave’ gedaan voor het herstelwerk aan de woning en het bijgebouw. Die prijsopgave is als volgt:
Richtprijs herstelwerk woonhuis excl. B.T.W € 264.000,00
Richtprijs herstelwerk (nieuwbouw) bijgebouw excl. B.T.W.
€ 125.000,00
Totaal bovenstaand exclusief B.T.W. € 389.000,00
21% B.T.W
Aanneemsom inclusief B.T.W. €470.690,00”.
2.8.
In het vonnis van 20 april 2016 is de beslissing in de hoofdzaak (over de vraag of de verkopers aansprakelijk waren tegenover de kopers) aangehouden en is ten aanzien van Drieklomp jegens [naam 4] beslist:
“7.10. veroordeelt Drieklomp om aan [naam 4] te betalen al hetgeen waartoe [naam 4] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.”
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.9.
Drieklomp is in hoger beroep gekomen tegen het vonnis in de vrijwaringszaak. De desbetreffende appeldagvaarding dateert van 12 juli 2016 en bevat een aanzegging om in rechte te verschijnen (eerst) op 10 januari 2017. De appeldagvaarding is opgesteld door [naam gedaagde 2] .
2.10.
De rechtbank Gelderland heeft in de hoofdzaak bij eindvonnis van 18 juli 2018 [naam 4] en [naam 3] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 711.374,85 aan de kopers van de woning (dit bedrag bestaande uit: sloop- en herbouwkosten ad € 829.944,42 minus een reeds door [naam 3] betaald voorschot van € 118.569,57, welk voorschot hem was opgelegd bij kort gedingvonnis van 2 juni 2016). De rechtbank kwam tot dit bedrag op basis van het rapport van een door de rechtbank benoemde deskundige ( [naam deskundige] van bureau BKS Hagen).
2.11.
De kopers van de woning hebben op 24 juli 2018 het eindvonnis betekend aan [naam 4] en [naam 3] , met daarbij een bevel tot betaling. Ook is het vonnis toen betekend aan Drieklomp, onder wie de kopers derdenbeslag hadden gelegd.
2.12.
Eisers hebben [naam gedaagde 2] bij brief van 8 augustus 2018 aansprakelijk gesteld voor schade omdat, kort gezegd, [naam gedaagde 2] zijn opdracht als advocaat van Drieklomp niet goed heeft uitgevoerd, met name omdat in de vrijwaring mogelijk niet alle verweren zijn gevoerd, het hoger beroep in de vrijwaring niet onmiddellijk is doorgezet en omdat niet is gevoegd in de hoofdzaak in eerste aanleg, zodat geen mogelijkheid bestond om de hoogte van de schade te betwisten, en daardoor niet kon worden voorkomen dat de rechtbank een veel te hoge schadevergoeding heeft toegewezen.
2.13.
[naam 4] heeft hoger beroep aangetekend tegen het eindvonnis van de rechtbank in de hoofdzaak.
2.14.
In de hoger beroepsprocedure in de vrijwaringszaak heeft op enig moment een advocaatwisseling plaatsgevonden aan de zijde van Drieklomp. Daarbij is [naam gedaagde 2] vervangen door mr. W.A.M. Rupert en mr. K. Baetsen.
2.15.
Drieklomp heeft in hoger beroep (ex artikel 351 en 235 Rv) staking van de executie van het vrijwaringsvonnis van april 2016 gevorderd, subsidiair staking van de executie van dat vonnis tegen zekerheidstelling, in afwachting van het nog te wijzen eindarrest. Deze vordering is ingesteld op de rol van 14 augustus 2018.
2.16.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de vordering tot staking van executie bij arrest van 22 januari 2019, ECLI:NL:GHARL:2019:554 afgewezen. In het arrest staat onder meer:
“3.3 De [makelaarskantoor] (
Drieklomp,
opmerking rechtbank)heeft aan deze incidentele vorderingen ten grondslag gelegd dat de rechtbank in het eindvonnis in de hoofdzaak van 18 juli 2018 een aantal juridische en feitelijke misslagen heeft begaan. Zo heeft de rechtbank de vermogensvermindering van [gevoegde partijen] gesteld op de kosten om een nieuw huis en nieuwe bijgebouwen te bouwen, hetgeen, naar [makelaarskantoor] stelt, onjuist is aangezien [gevoegde partijen] daarmee in een (veel) betere positie worden gebracht dan waarin zij bij aankoop dachten te verkeren, ook wanneer men uitgaat van een huis zonder gebreken. Voorts kan de schade volgens [makelaarskantoor] nimmer hoger zijn dan het verschil tussen de waarde van de woning die [gevoegde partijen] dachten te hebben gekocht en de ondergrond en de werkelijke waarde van de woning en de ondergrond. Subsidiair heeft [makelaarskantoor] nog aangevoerd dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gevoegde partijen] aanspraak hebben op vergoeding van de volledige kosten van nieuwbouw, terwijl de kosten van herstel hun vermogensachteruitgang te boven gaat.[n]
Daarnaast heeft [makelaarskantoor] aangevoerd dat zij van [geïntimeerde] niet de processtukken in de hoofdzaak heeft ontvangen en dat [geïntimeerde] tot op heden nog geen hoger beroep heeft ingesteld in de hoofdzaak, ondanks het verzoek daartoe van [makelaarskantoor] en het aanbod door [makelaarskantoor] om de kosten daarvan te dragen. Daar komt nog bij dat het restitutierisico door de hoogte van het toegewezen bedrag en de
– vooralsnog – weigering van [geïntimeerde] om in de hoofdzaak hoger beroep in te stellen, wezenlijk is verzwaard. De belangen van [makelaarskantoor] om nu niet gehouden te zijn tot betaling van het toegewezen bedrag moeten daarom zwaarder wegen dan het belang van [geïntimeerde] dat [makelaarskantoor] haar vrijwaart, zo stelt [makelaarskantoor] .
3.4
Het hof overweegt als volgt. De misslagen die de rechtbank volgens [makelaarskantoor] heeft begaan, betreffen alle misslagen bij de begroting van de schade in de hoofdzaak. [makelaarskantoor] heeft geen kennelijke feitelijke of juridische misslagen gesteld bij de beoordeling van de vordering van [geïntimeerde] in de vrijwaringszaak tegen [makelaarskantoor]. Het gaat er echter bij de vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in de vrijwaringszaak om dat er sprake is van kennelijke misslagen in de vrijwaringszaak. Voor zover er sprake is van kennelijke misslagen in de hoofdzaak, zou in de hoofdzaak schorsing van de tenuitvoerlegging moeten worden gevorderd. Voor zover het betoog van [makelaarskantoor] er al niet op afstuit dat van een kennelijke misslag in de beoordeling van de vrijwaringszaak geen sprake is, wordt overwogen dat de schadebegroting door de rechtbank geen kennelijke feitelijke of juridische misslag bevat. Dat over die schadebegroting wellicht anders valt te denken of te bepleiten, is daarvoor onvoldoende.”
2.17.
Drieklomp heeft Lengkeek B.V. (hierna: Lengkeek) opdracht gegeven om de bevindingen van de rechtbankdeskundige ( [naam deskundige] van BKS Hagen) door te nemen op juistheid. Lengkeek heeft op 26 april 2019 rapport uitgebracht. In het rapport staat dat
[naam 5] (NIVRE-re) in deze kwestie optreedt namens Lengkeek. Voorts staat in het rapport onder meer:
“ Naar aanleiding van uw opdracht van 8 april jl. hebben wij de rapportage van de heer [naam deskundige] van BKS Hagen en de opgestelde begroting in hoofdlijnen beoordeeld.
De bij de stukken overgelegde ingescande tekeningen zijn van te slechte kwaliteit en nauwelijks bruikbaar om aan de hand hiervan een gespecificeerde begroting op te stellen. Uit de tekeningen valt het exact toegepaste materiaalgebruik en afwerkingsniveau van de woning niet af te leiden. Wij hebben onder meer Cyclo Media geraadpleegd om de buitenwerkse afmetingen te kunnen controleren en vaststellen.
Aan de hand van de beperkte gegevens kunnen wij u wel een indicatie geven van de bouwkosten die gebruikelijk zijn voor de bouw van een dergelijke woning en bijgebouwen.
[…]
De opnieuw te bouwen gebouwen zijn relatief eenvoudig van aard. Het valt op dat desalniettemin hoge kosten worden begroot voor een constructeur ad € 5.525,00 en begeleidingskosten ad € 29.250,00 Honoraria die in onze optiek geenszins in verhouding staan tot de kosten die normaliter gebruikelijk zijn bij de bouw van soortgelijke gebouwen.
Voorts hebben wij een aantal posten in de begroting van de woning beoordeeld. De bouwplaats­voorzieningen (begrotingspost 05) bedragen € 55.876,00 op een totaalbedrag van€ 482.983,00 (totale directe bouwkosten). Dit betreft 11,57 %. Gebruikelijk is dat de bouwplaatskosten hiervoor circa 7% van de directe bouwkosten bedragen. Ook is voorstelbaar dat de constructieve berekeningen die destijds bij de (ver)bouw werden gehanteerd opnieuw als uitgangspunt worden genomen.
Onduidelijk is waarom zowel bij de woning als het bijgebouw de gehele fundatie en begane grondvloer worden gesloopt. Het is voorstelbaar de beide gebouwen vanaf peil opnieuw worden opgebouwd.
Bij beoordeling van een aantal posten valt ons direct op dat door BKS Hagen erg hoge eenheidsprijzen worden gehanteerd. In onderstaande tabel gegeven wij steeksproefsgewijs aan hetgeen door BKS Hagen wordt gehanteerd, dan wel waar BKS op uitkomt en maken wij een vergelijk met hetgeen marktconform en gebruikelijk is ten aanzien van deze eenheidsprijzen. Dit geldt zowel voor de begroting van de woning als het bijgebouw.
[…]
Wij sluiten niet uit dat bij een nadere analyse van alle afzonderlijke begrotingsposten nog meer verschillen zichtbaar zullen worden. Wij merken nadrukkelijk op dat bovengenoemde opmerkingen niet uitputtend van aard zijn en dat wij een globale scan hebben gemaakt van hetgeen is ons voorgelegd en wat ons hierbij opvalt.
Het afwerkingsniveau van de sanitaire ruimten valt niet beoordelen. In de huidige begroting van BKS Hagen wordt hiervoor onder meer natuursteen wand- en vloertegelwerk aangehouden. Het is niet bekend wat het huidige afwerkingsniveau is.
Niet valt te beoordelen of een aantal bouwkundige voorzieningen die in de begroting van BKS Hagen zijn opgenomen thans in de gebouwen aanwezig zijn zoals onder meer natuurstenen dorpels, ventilatievoorzieningen, kozijnen met draai/kiepramen en elektrisch bedienbare Velux dakvensters. Hetzelfde geldt min of meer voor de kwaliteit van het thans aanwezige hang- en sluitwerk en de uitvoering van de diverse technische installaties.
In de begroting van BKS Hagen lijkt geen rekening te zijn gehouden met dagwaarde aspecten bij het schilderwerk, vloerbedekking en stoffering (begrotingspost 48) en eventueel nog andere aan te merken posten die aan afschrijving onderhevig zijn.
Wij gaan er van uit dat u op basis hiervan een standpunt kunt innemen.”
Het rapport is voorzien van een gespecificeerde bijlage, waarin de herstelkosten worden begroot op € 494.323,42 inclusief btw (€ 391.238,98 voor de woning + € 95.332,88 voor het bijgebouw + € 7.751,56 voor het tuinhuis).
2.18.
[naam 4] en Drieklomp zijn in onderhandeling getreden over het treffen van een schikking. Omdat dat niet meteen lukte heeft Drieklomp op 30 april 2019 (zekerheidshalve) een memorie van grieven genomen in de vrijwaringszaak in hoger beroep. Deze memorie van grieven is opgesteld (niet door [naam gedaagde 2] maar) door mr. W.A.M. Rupert en
mr. K. Baetsen.
2.19.
Drieklomp heeft een kort gedingprocedure aanhangig gemaakt tegen [naam 4] met als vordering staking van executie van het vrijwaringsvonnis/ opheffing van executoriale beslagen. De voorzieningenrechter van de rechtbank Gelderland heeft bij vonnis van 3 juni 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:2444) de executoriale beslagen die [naam 4] ten laste van Drieklomp had laten leggen opgeheven en de executie van het vonnis in de vrijwaringsprocedure geschorst totdat in hoger beroep bij onherroepelijke, dan wel bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, uitspraak zal zijn beslist.
2.20.
In het kort gedingvonnis staat onder meer:
“ 7.2.
Vast staat dat [gedaagde sub 1, [naam 4] , opm rb] heeft verzuimd de beslagen van 2 april 2019 tijdig over te betekenen. Overbetekening heeft pas plaatsgehad zes dagen na het verstrijken van de in artikel 475i Rv voorgeschreven termijn. In beginsel is dit enkele feit al voldoende om de op 2 april 2019 gelegde beslagen op te heffen.
7.3.
Op grond van vaste jurisprudentie mag een voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis maar in een zeer beperkt aantal gevallen schorsen. De voorzieningenrechter mag dit alleen doen indien hij van oordeel is dat [gedaagde sub 1] – mede gelet op de belangen van Drieklomp die door de tenuitvoerlegging zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij tenuitvoerlegging van het vonnis. Dat kan het geval zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Dit kan ook het geval zijn indien de tenuitvoerlegging op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van Drieklomp een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
7.4.
Drieklomp heeft betoogd dat het vonnis in de hoofdzaak tussen enerzijds [gevoegde partij- de kopers van de woning, opm rb] en anderzijds [gedaagde sub 1] en [X] op een juridische dan wel feitelijke misslag berust omdat de rechtbank een bedrag aan vervangende schadevergoeding heeft toegewezen dat aanzienlijk hoger is dan de koopsom waarvoor [gevoegde partij] de woning in 2012 heeft gekocht. Het vonnis van de rechtbank van 18 juli 2018 is echter tot stand gekomen na inwinning van advies door een deskundige zodat niet op voorhand kan worden vastgesteld dat dit vonnis klaarblijkelijk op een feitelijke misslag berust. Evenmin kan zonder meer worden vastgesteld dat het vonnis op een juridische misslag berust nu de rechtbank ook gevolgschade heeft meegenomen in haar berekening.
7.5.
In dit geval is echter wel aannemelijk dat [gedaagde sub 1] misbruik maakt van haar bevoegdheid om tot executie van het vonnis van 18 juli 2018 over te gaan. Daarvoor is redengevend dat aan haar geen zelfstandig recht toekomt op vergoeding van de schade door Drieklomp nu zij zelf is veroordeeld om die schade aan [gevoegde partij] te voldoen en slechts in de positie is geplaatst om de schadevergoeding door Drieklomp door te schuiven naar [gevoegde partij]. In dit geval wordt [gedaagde sub 1] gevrijwaard door Drieklomp uit hoofde van het vrijwaringsvonnis van 20 april 2016. Tot dusver – zo staat tussen partijen vast – heeft [gedaagde sub 1] niet voldaan aan haar betalingsverplichtingen jegens [gevoegde partij] [gedaagde sub 1] wist van het door [gevoegde partij] ten laste van haar op 7 oktober 2015 gelegde conservatoire beslag onder Drieklomp, welk conservatoir beslag met de vonnissen van 20 april 2016 en 18 juli 2018 executoriaal is geworden. Tenuitvoerlegging van dat beslag leidt reeds tot de situatie dat [gedaagde sub 1] aan het vonnis van 18 juli 2018 zal voldoen door betaling van de schadevergoeding door Drieklomp. Daarmee heeft [gedaagde sub 1] geen eigen titel jegens Drieklomp uit hoofde van de hiervoor genoemde vonnissen. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] hoger beroep heeft aangetekend van het vonnis van 18 juli 2018 zodat dat vonnis niet onherroepelijk is geworden, terwijl ook Drieklomp in appel is gegaan van het vrijwaringsvonnis van 20 april 2016. Daar staat tegenover dat Drieklomp bij de executie door [gedaagde sub 1] in haar belangen wordt geschaad nu zij niet alleen het risico loopt dat tweemaal betaald zal moeten worden maar ook dat, nu er executoriaal beslag is gelegd ten laste van klanten van Drieklomp, zij in haar goede naam wordt aangetast.”
2.21.
De procedures in hoger beroep in de hoofdzaak en in vrijwaring hebben niet geleid tot een eindarrest van het gerechtshof. In plaats daarvan is een meerpartijen-vaststellingsovereenkomst gesloten, die is vastgelegd in een onderhandse akte. Partijen bij deze vaststellingsovereenkomst zijn:
- de kopers van de woning,
- [naam 3] ,
- [naam 4] ,
- Drieklomp.
De vaststellingsovereenkomst is door deze partijen ondertekend op diverse data in juni 2019. [naam gedaagde 2] (dan wel zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar) is daarbij geen partij.
2.22.
Volgens de vaststellingsovereenkomst moet Drieklomp € 425.000 betalen aan de kopers van de woning en € 35.940,63 aan het LDCR (kosten rechtbankdeskundige), samen
€ 460.940,63.

3..De vordering

3.1.
Drieklomp en Markel verzoeken (de rechtbank begrijpt: vorderen), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
- voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 1] wanprestatie jegens Drieklomp Makelaardij heeft gepleegd en uit dien hoofde jegens Drieklomp aansprakelijk is voor alle daardoor door Drieklomp Makelaardij geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot het moment der algehele voldoening;
- voor recht te verklaren dat [naam gedaagde 2] een onrechtmatige daad jegens Drieklomp
Makelaardij heeft gepleegd en uit dien hoofde jegens Drieklomp aansprakelijk is voor alle daardoor door Drieklomp Makelaardij geleden en nog te lijden schade, op te maken bij staat, te vereffenen volgens de wet en te vermeerderen met de wettelijke rente daarover tot het moment der algehele voldoening;
- [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een voorschot van € 20.000 aan Drieklomp, althans een in goede justitie te bepalen voorschot, op de door Drieklomp Makelaardij nader op te maken bij staat, geleden en nog te lijden schade, alsmede een verwijzing naar de schadestaatprocedure;
- [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 579.567,96 aan Markel Insurance SE, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 6 januari 2020 tot het moment der algehele voldoening;
- [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met een bedrag ad € 157 aan nasalaris wanneer niet tot betekening van vonnis wordt overgegaan dan wel een bedrag ad € 239 aan nasalaris wanneer het vonnis wordt betekend.
3.2.
Gedaagden voeren verweer en concluderen tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
De stellingen en weren zullen, waar nodig, in de beoordeling worden betrokken.

4..De beoordeling

4.1.
Partijen zijn deels gevestigd in verschillende landen. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe omdat gedaagden in Nederland wonen dan wel gevestigd zijn.
4.2.
In geding is kort gezegd de vraag of een advocaat en/ of diens kantoor schadeplichtig zijn vanwege ondeugdelijke uitvoering van een opdracht om op te treden als advocaat van Drieklomp in een gerechtelijke procedure.
4.3.
[naam gedaagde 2] is een opdrachtnemer. Een opdrachtnemer is wettelijk verplicht om bij de uitvoering van zijn opdracht de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Volgens vaste jurisprudentie geldt daarbij als maatstaf de vraag wat een redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot - advocaat- in de gegeven omstandigheden zou hebben gedaan.
4.4.
Het gevorderde zal worden afgewezen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.5.
Drieklomp is in het vonnis van 20 april 2016 aansprakelijk gehouden tegenover verkoper [naam 4] . Uit de stellingen van Drieklomp valt niet (goed) af te leiden waarom de toenmalige veroordeling van Drieklomp het gevolg is van enig tekortschieten [naam gedaagde 2] . De woning vertoonde kennelijk serieuze gebreken. Drieklomp gaat daar zélf ook van uit (daar komt de rechtbank op terug). Verkoper [naam 3] heeft in de periode tussen het vertrek van [naam 4] uit de woning en de verkoop van de woning, pas circa vier jaar later, uitgebreide maar kennelijk niet zeer deskundige verbouwingen verricht, met als gevolg een woning en bijgebouwen die niet aan de eisen voldeden. Tegen die achtergrond komt het oordeel van de rechtbank juist voor, dat Drieklomp aan [naam 4] had moeten adviseren een niet-zelfbewoningsclausule op te nemen in de verkoopovereenkomst, zodat zij niet had hoeven instaan voor haar onbekende gebreken aan de woning. Dat Drieklomp een
- op het oog - ook door [naam 4] getekende vragenlijst had ontvangen doet daaraan niet af, maar [naam gedaagde 2] heeft dat argument terecht wel, ter behartiging van de belangen van Drieklomp aangevoerd. Drieklomp wist, althans moest geacht worden te weten dat [naam 4] al jaren voor de verkoop uit de woning was vertrokken. Drieklomps verantwoordelijkheid tegenover [naam 4] als haar opdrachtgever bracht mee, dat zij zich zo nodig nader in haar positie verdiepte en haar belangen behartigde. Drieklomp is dus terecht aansprakelijk gehouden en niet valt in te zien dat en waarom de inzet van [naam gedaagde 2] tot een ander oordeel had kunnen en moeten leiden. Drieklomp heeft ook niet nader toegelicht wat [naam gedaagde 2] , handelend als redelijk bekwaam en zorgvuldig adocaat, anders had moeten doen.
4.6.
Dan is het de volgende vraag of [naam gedaagde 2] een beroepsfout heeft gemaakt door na te laten zich te voegen in de hoofdprocedure bij de rechtbank tussen kopers en verkopers van de woning en zo ja, of daaruit dan schade is voortgevloeid.
Op zich is juist de stelling dat [naam gedaagde 2] , door na te laten zich te voegen, aan Drieklomp de mogelijkheid heeft ontnomen om de hoogte van de schade te betwisten in die procedure. Of [naam gedaagde 2] zich aldus niet een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat heeft betoond hangt ervan af of gevreesd moest worden dat [naam 3] zelf geen adequaat verweer zou voeren en of aanvullend verweer van Drieklomp geacht kon worden per saldo tot een gunstiger resultaat te leiden. Op beide punten is onvoldoende onderbouwd dat [naam gedaagde 2] een fout heeft gemaakt. De advocaat van [naam 4] heeft zelf ook verweer gevoerd en de rechtbank heeft de schade uiteindelijk vastgesteld op een bedrag dat was ontleend aan een rapport van een door haar benoemde deskundige. Eventuele fouten van [naam gedaagde 2] in eerste aanleg hadden bovendien in appel recht gezet kunnen worden.
Daarbij komt dat niet aannemelijk is dat, indien [naam gedaagde 2] zich wel gevoegd zou hebben, dit uiteindelijk tot een lagere schadevergoedingsplicht van Drieklomp zou hebben geleid. Drieklomp heeft geschikt voor € 425.000 (vermeerderd met de kosten van de rechtbankdeskundige). Dat bedrag is op zich al wezenlijk minder dan de schadevergoeding van € 711.374,85 die de rechtbank had vastgesteld en die Drieklomp dus diende te betalen. Van schade aan de zijde van Drieklomp is pas sprake indien het schikkingsbedrag hoger is uitgevallen dan hetgeen zij zonder de schikking verschuldigd zou zijn geweest. Het door Drieklomp ingeroepen rapport van haar partijdeskundige Lengkeek, waarop Drieklomp zich in de dagvaarding beroept, begroot de herstelkosten op € 494.323,42. Dat is een hoger bedrag dan het schikkingsbedrag. Drieklomp heeft zich ook tijdens de mondelinge behandeling beroepen op dit rapport, door te verklaren:

De schade aan de woning bedraagt volgens het door Drieklomp en Markel ingeschakelde bureau Lengkeek, dat het rapport van de rechtbankdeskundige heeft gecontroleerd, bijna € 500.000 en Aannemingsbedrijf Mulder te Apeldoorn kwam uit op herstelkosten van € 470.000. Dan is een schikking voor € 425.000 geen slecht resultaat.
Van aan [naam gedaagde 2] toerekenbare schade is daarom geen sprake.
4.7.
Evenmin kan worden geoordeeld dat [naam gedaagde 2] ondermaats heeft gepresteerd in hoger beroep. Volgens eisers heeft [naam gedaagde 2] ‘getreuzeld’ in de hoger beroepsprocedure. Deze stelling faalt. In dit geval deed zich de bijzonderheid voor dat de rechtbank pas vonnis in de hoofdzaak wees nadat zij vonnis in de vrijwaring had gewezen. De betekenis van de veroordeling in de vrijwaring was pas duidelijk nadat het vonnis in de hoofdzaak gewezen was. Het was dan ook bepaald geen onbegrijpelijke processtrategie en evenmin een beroepsfout om de vrijwaringsprocedure in hoger beroep op een laag pitje te zetten in afwachting van het - nog te wijzen - vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak.
[naam gedaagde 2] heeft slechts de appeldagvaarding opgesteld. De memorie van grieven (met daarin de inhoudelijke bezwaren van Drieklomp tegen het vrijwaringsvonnis van de rechtbank) is niet meer door hem opgesteld, want toen was zijn opdracht om op te treden als advocaat al ingetrokken. Voor de inhoud van de memorie van grieven is [naam gedaagde 2] dus niet verantwoordelijk. De voeging was voorts in dat stadium in hoger beroep nog mogelijk maar is later uitgebleven. Eisers verwijten aan [naam gedaagde 2] treffen dan ook geen doel, omdat daaruit geen schade kan zijn voortgevloeid.
4.8.
Dat Drieklomp zich onder druk gezet voelde om snel te schikken omdat er executiemaatregelen dreigden toen alsnog het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak werd gewezen, komt in de verhouding tot [naam gedaagde 2] voor risico van eisers. Dit oordeel geldt temeer nu de voorzieningenrechter het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak had geschorst, in afwachting van het arrest van het gerechtshof. Drieklomp stelt dat het schorsingsvonnis van de voorzieningenrechter vast en zeker zou zijn vernietigd in hoger beroep. Deze stelling is onvoldoende onderbouwd en de juistheid daarvan is, gegeven de redenen voor de schorsing, niet evident. Zelfs als die kans op vernietiging bestond neemt die bovendien niet weg dat er als gevolg van het schorsingsvonnis van de voorzieningenrechter in elk geval toen geen executiedreiging meer bestond, zodat in die periode geen noodzaak bestond tot het treffen van een schikking. Uit de stellingen van eisers kan immers niet worden afgeleid dat eerder uitspraak zou zijn gedaan in het hoger beroep van het schorsingsvonnis van de voorzieningenrechter dan in het hoger beroep in de onderliggende zaak.
4.9.
Aan de stelling dat sprake was van een restitutierisico ligt de aanname ten grondslag dat Drieklomp in hoger beroep alsnog in het gelijk zou zijn gesteld en het geld dus terug moest naar Drieklomp. Gelet echter op de serieuze gebreken aan de woning en het verzuim van Drieklomp om ten behoeve van [naam 4] een niet-bewoningsclausule op te nemen in de koopovereenkomst, in het licht van de vaste jurisprudentie over de verplichtingen van een verkoopmakelaar jegens zijn client, acht de rechtbank de kans van slagen van het hoger beroep in die zin dat Drieklomp geheel in het gelijk zou zijn gesteld zeer klein.
4.10.
Bovendien wordt in het door eisers ingeroepen verhaalonderzoeksrapport (hun productie 34) aangegeven dat er (wel) verhaalsmogelijkheden bestonden jegens de kopers van de woning. Ook dat doet afbreuk aan de stelling van eisers dat er een noodzaak was tot het treffen van een schikking omdat er een restitutierisico was, nog daargelaten of de kopers van de woning inderdaad het risico zouden hebben willen nemen het krachtens executie verkregen geld (volledig) te besteden, zonder de uitspraak in hoger beroep af te wachten.
4.11.
Per saldo is dus niet gebleken van beroepsfouten en hebben de gestelde fouten ook niet tot schade geleid. Het jegens [naam gedaagde 1] en [naam gedaagde 2] in persoon gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.12.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van gedaagden. Deze kosten worden begroot op:
- betaald griffierecht € 4.131
- salaris advocaat €
9.642(3,0 punten × tarief € 3.214)
Totaal € 13.773.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten van de gedaagden, tot op heden begroot op
€ 13.773.
Dit vonnis is gewezen, ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, op 24 maart 2021.
[2517/106]