In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 maart 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarig kind, hierna te noemen [naam kind], en het verzoek tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd voor de duur van een jaar, omdat de gronden zoals gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek aanwezig zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, onvoldoende heeft voldaan aan de gestelde bodemeisen en dat de zorgen over [naam kind] zijn toegenomen. De GI heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [naam kind] bij de halfzus, maar dit verzoek is aangehouden voor een periode van drie maanden om de moeder de kans te geven om aan de hulpverlening te voldoen.
De kinderrechter heeft in de beoordeling van de zaak de zorgen van de GI over de wietverslaving van de moeder en de impact daarvan op de opvoedsituatie van [naam kind] meegewogen. De moeder heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de GI verzocht om een rapportage te doen over de voortgang van de hulpverlening en de betrokkenheid van de moeder en haar partner bij de opvoeding van [naam kind]. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de omgang tussen [naam kind] en de halfzus kan worden uitgebreid, mits dit in het belang van [naam kind] is.
De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een zitting gepland op 21 juni 2021 om de voortgang van de zaak te bespreken. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de moeder de hulpverlening accepteert en dat er een veilige en stabiele opvoedomgeving voor [naam kind] wordt gecreëerd.