ECLI:NL:RBROT:2021:3102

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 maart 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
C/10/613307 / JE RK 21-385 en C/10/614036 / JE RK 21-497
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en aanhouding verzoek machtiging uithuisplaatsing in het netwerk

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 maart 2021 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarig kind, hierna te noemen [naam kind], en het verzoek tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [naam kind] verlengd voor de duur van een jaar, omdat de gronden zoals gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek aanwezig zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder, die het ouderlijk gezag uitoefent, onvoldoende heeft voldaan aan de gestelde bodemeisen en dat de zorgen over [naam kind] zijn toegenomen. De GI heeft verzocht om de uithuisplaatsing van [naam kind] bij de halfzus, maar dit verzoek is aangehouden voor een periode van drie maanden om de moeder de kans te geven om aan de hulpverlening te voldoen.

De kinderrechter heeft in de beoordeling van de zaak de zorgen van de GI over de wietverslaving van de moeder en de impact daarvan op de opvoedsituatie van [naam kind] meegewogen. De moeder heeft ingestemd met de verlenging van de ondertoezichtstelling, maar verzet zich tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft de GI verzocht om een rapportage te doen over de voortgang van de hulpverlening en de betrokkenheid van de moeder en haar partner bij de opvoeding van [naam kind]. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat de omgang tussen [naam kind] en de halfzus kan worden uitgebreid, mits dit in het belang van [naam kind] is.

De beslissing van de kinderrechter is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een zitting gepland op 21 juni 2021 om de voortgang van de zaak te bespreken. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de moeder de hulpverlening accepteert en dat er een veilige en stabiele opvoedomgeving voor [naam kind] wordt gecreëerd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Jeugdrecht
Zaaknummer: C/10/613307 / JE RK 21-385 en C/10/614036 / JE RK 21-497
Datum uitspraak: 30 maart 2021

Beschikking

in de zaak van
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI,
betreffende

[naam kind] ,

geboren op [geboortedatum kind] 2012 te [geboorteplaats kind] , hierna te noemen: [naam kind] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[naam moeder] ,

hierna te noemen: de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F. Pool, te Rotterdam.
De kinderrechter merkt als informanten aan:
- [naam 1] , de halfzus van [naam kind] , hierna te noemen: de halfzus;
- [naam 2] , hierna te noemen: de partner van de moeder.

Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 12 februari 2021, ingekomen bij de griffie op 15 februari 2021 (zaaksnummer C/10/613307 / JE RK 21-385);
- het verzoek met bijlagen van de GI van 25 februari 2021, ingekomen bij de griffie op 26 februari 2021 (zaaksnummer C/10/614036 / JE RK 21-497);
- het verweerschrift van de moeder van 15 maart 2021, ingekomen bij de griffie op 15 maart 2021;
- de reactie van de GI op het verweerschrift van de moeder van 16 maart 2021, ingekomen bij de griffie op 17 maart 2021.
Op 18 maart 2021 heeft de kinderrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren.
Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. F. Pool;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI, [naam 3] en [naam 4] ;
- de halfzus;
- de partner van de moeder.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de moeder.
[naam kind] woont bij de moeder en de partner van de moeder en verblijft in de weekenden bij de oma moederszijde of bij de halfzus.
Bij beschikking van 5 april 2019 is [naam kind] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna verlengd, voor het laatst bij beschikking van 26 mei 2020 tot 5 april 2021.

De verzoeken

De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen met een jaar. Ook verzoekt de GI de uithuisplaatsing van [naam kind] in een netwerkpleeggezin, te weten bij de halfzus, voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De GI handhaaft het verzoek en licht het als volgt toe. De moeder is de gestelde bodemeisen de afgelopen maanden onvoldoende nagekomen en de zorgen zijn toegenomen. Het contact tussen de moeder en de hulpverlening is verslechterd. [naam kind] is niet alle dagen op de opvang geweest en de opvang heeft zorgen geuit, omdat de partner van de moeder hem vaak ophaalt en onvoldoende sensitief op [naam kind] reageert. Ook school heeft nog zorgen, omdat [naam kind] oververmoeid en hyperactief is en last heeft van concentratieproblemen. Daarnaast heeft de school zorgen over het feit dat [naam kind] nog altijd niet bij een oogarts is geweest. Vanuit de hulpverlening zijn er blijvend zorgen over de wietverslaving van de moeder en dat zij aangeeft niet te willen stoppen. Vanwege de toenemende zorgen en het zich steeds herhalende patroon, waarbij de ingezette hulpverlening onvoldoende blijvend resultaat behaalt, ziet de GI geen mogelijkheden om meer hulp in de thuissituatie in te zetten. De GI is van mening dat uit de onmacht van de moeder in het verleden blijkt dat de moeder intensievere hulpverlening in de thuissituatie niet aankan. Daarnaast vormt de wietverslaving van de moeder een contra-indicatie voor verschillende vormen van intensievere hulpverlening, zoals een gezinsopname. De GI verwacht dat [naam kind] veel baat zal hebben bij de rust, structuur en duidelijkheid die de halfzus hem kan bieden. De komende tijd is het van belang dat het perspectief van [naam kind] wordt onderzocht en dat de moeder blijft werken aan haar persoonlijke problematiek en verslavingsproblematiek.

Het standpunt van de moeder

De moeder stemt, mede bij monde van haar advocaat, in met het verzoek om de ondertoezichtstelling van [naam kind] te verlengen. De moeder verzet zich tegen het verzoek tot uithuisplaatsing van [naam kind] .
Ten eerste is de moeder van mening dat de GI niet ontvankelijk is in haar verzoek, omdat uit het verzoek niet duidelijk blijkt waarom wordt verzocht [naam kind] uit huis te plaatsen. Indien de rechtbank van oordeel is dat de GI wel ontvankelijk is, kan de moeder zich niet verenigen met het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing. Er is onvoldoende noodzaak [naam kind] uit huis te plaatsen, omdat de mogelijkheden voor hulpverlening binnen de thuissituatie nog niet zijn uitgeput. De moeder wenst Video-hometraining (VHT), Intensieve Pedagogische Thuishulp (ITP) en Families First te ontvangen en de hulpverlening van ASVZ te intensiveren. Voorts is er bij de moeder sprake van een positieve ontwikkeling, hetgeen in de bodemeisen is vastgelegd als eis. De moeder heeft voldaan aan het overgrote deel van de doelen die ten grondslag lagen aan de toewijzing van de ondertoezichtstelling. Daarnaast heeft zij de meest recente bodemeisen slechts net niet gehaald, terwijl zij ook onvoldoende tijd heeft gehad om aan die bodemeisen te voldoen. Deze zijn pas op 19 januari 2021 opgesteld en kort daarna geëvalueerd. Het is niet noodzakelijk om over te gaan tot uithuisplaatsing, omdat de moeder de noodzakelijke hulpverlening accepteert en inmiddels ook, heel recent, in behandeling is voor haar wietverslaving bij Antes. De partner van de moeder is ook bereid deel te nemen aan de gesprekken met ASVZ.
Subsidiair verzoekt de moeder om aanhouding van het verzoek en contra-expertise te gelasten in de vorm van een NIFP-onderzoek op grond van artikel 810a tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De moeder wenst zo meer duidelijkheid te krijgen over de vraag welke hulpverlening noodzakelijk is, of de moeder in voldoende mate aansluit bij de opvoedbehoeften van [naam kind] en of moeder over voldoende opvoedvaardigheden beschikt.

Het standpunt van de halfzus

De halfzus licht toe dat zij geen gedragsproblematiek zien wanneer [naam kind] bij hen verblijft, omdat zij [naam kind] een vaste structuur en duidelijkheid kunnen bieden. Indien [naam kind] bij de halfzus komt te wonen, is het van belang dat er goed contact blijft tussen de moeder en [naam kind] en dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de omgang.

Het standpunt van de partner van de moeder

De partner van de moeder licht toe dat hij [naam kind] niet slaat. Hij brengt [naam kind] naar school wanneer de moeder voor de grootmoeder moet zorgen.

De beoordeling

Ten aanzien van het verzoek met zaaksnummer C/10/613307 / JE RK 21-385
Gelet op het feit dat ter zitting geen verweer is gevoerd tegen een verlenging van de
ondertoezichtstelling en de kinderrechter op grond van de overgelegde stukken en de
behandeling ter zitting van oordeel is dat de gronden van de ondertoezichtstelling zoals
gesteld in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanwezig zijn, zal de ondertoezichtstelling van [naam kind] als onweersproken worden verlengd voor de duur van een jaar.
Ten aanzien van het verzoek met zaaksnummer C/10/614036 / JE RK 21-497
De rechtbank zal het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [naam kind] in het netwerk aanhouden voor een periode van ongeveer drie maanden, namelijk tot hierna genoemde datum en tijdstip. De kinderrechter acht deze periode passend om de moeder (nogmaals) de kans te geven om te laten zien dat zij alle door de GI gestelde bodemeisen volledig naleeft en zich inzet voor de hulpverlening.
In het bijzonder dient de moeder de behandeling voor haar persoonlijke problematiek en verslavingsproblematiek voort te zetten en de in dat kader geboden hulpverlening te blijven accepteren. Alleen op die manier kan de moeder ernaartoe werken dat zij in toenemende mate en blijvend emotioneel en fysiek beschikbaar is voor [naam kind] . Om de GI de mogelijkheid te geven om te beoordelen of de moeder de behandeling volgt en hulp accepteert, is het noodzakelijk dat de GI daartoe voldoende, concrete en goed onderbouwde informatie ontvangt. Dit is de verantwoordelijkheid van de moeder.
Daarnaast is het van belang dat de partner van de moeder betrokken wordt bij de hulpverlening die wordt geboden door ASVZ. Het is aan de moeder om een veilige en stabiele opvoedomgeving voor [naam kind] te creëren. Nu zij ervoor kiest om haar partner daar deel van te laten uitmaken, zal zij er ook voor moeten zorgdragen dat hij een positieve bijdrage levert aan de door de GI gestelde bodemeis dat sprake is van een zichtbare verbetering in de opvoedsituatie van [naam kind] .
Om ervoor te zorgen dat de moeder daadwerkelijk de kans krijgt om te laten zien dat zij de situatie kan keren, is de kinderrechter van oordeel dat er in de aankomende periode meer hulpverlening moet worden ingezet. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat het mogelijk is om de hulpverlening van ASVZ te intensiveren naar meer dan twee huisbezoeken per week. Dit lijkt aangewezen. Daarnaast kan worden overwogen om Video-hometraining in te zetten in de thuissituatie, enerzijds om de moeder te helpen meer vaardigheden te leren, anderzijds om te monitoren hoe de opvoedsituatie de komende periode is.
Tot slot komt het de kinderrechter gerade voor deze periode te benutten om te onderzoeken of, en zo ja, op welke wijze de omgang tussen [naam kind] en de halfzus – met instemming van alle betrokkenen – structureel kan worden uitgebreid, zodat [naam kind] van de duidelijkheid en structuur bij de halfzus kan profiteren, zonder het risico dat de hechting met de moeder onder druk komt te staan.
De kinderrechter verzoekt de GI om twee weken voor de hierna te noemen zittingsdatum een rapportage te doen toekomen met de actuele stand van zaken, en de mededeling of de GI het verzoek tot uithuisplaatsing handhaaft. De kinderrechter verzoekt de GI in het rapport ook aan te geven welke hulpverlening er is ingezet en in hoeverre de moeder aan de bodemeisen en in het bijzonder aan bovengenoemde onderdelen daarvan heeft voldaan.

De beslissing

De kinderrechter:
verlengt de ondertoezichtstelling van [naam kind] tot 5 april 2022;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

en alvorens verder te beslissen:

Bepaalt dat het verhoor van de GI en de belanghebbenden in deze zaak zal plaatsvinden op 21 juni 2021 om 13:30 uur in het gerechtsgebouw te Rotterdam, Wilhelminaplein 100/125.
De zaak zal op genoemde datum en tijdstip, behoudens onvoorziene omstandigheden, worden behandeld door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter.
Bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproeping van de GI en de belanghebbenden.
Verzoekt de GI
uiterlijk twee wekenvoor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
Deze beslissing is schriftelijk gegeven op 30 maart 2021 door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. de Leeuw, als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.