ECLI:NL:RBROT:2021:3145

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8828366 CV EXPL 20-37189
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde ziektekosten na beëindiging betalingsregeling

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor onbetaalde ziektekosten. De procedure begon met een dagvaarding op 9 september 2020, waarbij VGZ eiste dat [gedaagde] een bedrag van € 409,74 zou betalen, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [gedaagde] een zorgverzekering had afgesloten bij VGZ, maar niet alle premiebedragen en zorgkostenfacturen tijdig had betaald. Eerder was er een betalingsregeling getroffen, maar deze was beëindigd omdat [gedaagde] niet aan zijn betalingsverplichtingen voldeed.

Tijdens de zitting heeft de kantonrechter vastgesteld dat [gedaagde] aanvankelijk niet in het geding was verschenen, maar later alsnog in het geding is gekomen. VGZ heeft herhaaldelijk geprobeerd [gedaagde] aan te manen tot betaling, maar zonder resultaat. De kantonrechter oordeelde dat VGZ terecht had gevorderd, aangezien [gedaagde] geen verweer had gevoerd tegen de hoofdsom van de vordering. De kantonrechter heeft de vordering van VGZ toegewezen, inclusief de wettelijke rente en proceskosten, en [gedaagde] veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag.

De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van nodeloos dagvaarden, omdat VGZ voldoende pogingen had ondernomen om [gedaagde] te laten betalen voordat de procedure werd gestart. De proceskosten zijn vastgesteld op € 229,09 aan verschotten en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde. Het vonnis is uitgesproken door mr. drs. D.L. Spierings op 9 april 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8828366 CV EXPL 20-37189
uitspraak: 9 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V., betreffende Bewuzt,
gevestigd te Arnhem,
eiseres bij exploot van dagvaarding van 9 september 2020,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “VGZ” respectievelijk “ [gedaagde] ”.

1..Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 de dagvaarding, met producties;
 de op de rolzitting van 16 december 2020 ingediende schriftelijke reactie van [gedaagde] ;
 de conclusie van repliek, met producties;
 de op de rolzitting van 10 maart 2021 ingediende schriftelijke reactie van [gedaagde] .
1.2.
[gedaagde] is aanvankelijk niet in het geding verschenen, waarna tegen hem verstek is verleend. Op de rolzitting van 16 december 2020 is [gedaagde] alsnog in het geding verschenen, waarmee het verstek gezuiverd is.
1.3.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[gedaagde] heeft bij VGZ een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet afgesloten.
2.2.
[gedaagde] heeft niet alle maandelijkse premiebedragen en zorgkostenfacturen vanwege eigen risico en eigen bijdragen (tijdig) betaald.
2.3.
Bij brief van 23 oktober 2017 heeft de voormalige gemachtigde van VGZ met [gedaagde] een betalingsregeling afgesproken. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:
“(…) Ik ga akkoord met de betaling van uw schuld in termijnen van € 30,00 per maand. Dit
geldt wel onder voorbehoud van de goedkeuring van cliënt(e) en de opeisbaarheid van
het geheel wanneer enige termijn niet stipt wordt betaald.
Uw betaling dient uiterlijk 30/10/2017 in mijn bezit te zijn. U dient zelf voor tijdige betaling
zorg te dragen. Indien een termijn niet tijdig in mijn bezit is, zal de afbetalingsregeling
komen te vervallen en zal ik, eventueel zonder nadere kennisgeving, overgaan tot het
nemen van verdere maatregelen. (…)”
2.4.
Bij brief van 22 januari 2020 heeft de gemachtigde van VGZ [gedaagde] gesommeerd het op dat moment openstaande bedrag van € 417,22 te voldoen binnen veertien dagen nadat deze brief bij [gedaagde] is bezorgd, bij gebreke waarvan aanvullende buitengerechtelijke kosten ad € 88,00 in rekening zullen worden gebracht.
2.5.
Bij brieven van 29 januari 2020 en 30 april 2020 heeft de gemachtigde van VGZ onder meer het volgende aan [gedaagde] bericht:
“(…) Hierbij bericht ik u dat ik uw betaling heb mogen ontvangen. Mijn dank hiervoor. Op dit moment is er echter geen sprake (meer) van een lopende afbetalingsregeling.
Inzake de vordering van mijn cliënte, VGZ ZORGVERZEKERAAR N.V. betreffende BEWUZT, doe ik u onderstaand een opgave van het verschuldigde.(…)”
In die brieven staat verder dat [gedaagde] nog een bedrag van € 387,22 respectievelijk € 409,74 aan VGZ is verschuldigd.

3..Het geschil

3.1.
VGZ heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen:
- om aan VGZ tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 409,74,
vermeerderd met de wettelijke rente ingevolge artikel 6:119 BW over dat bedrag van € 409,74, vanaf 3 september 2020 tot de dag der algehele voldoening;
- in de kosten van de procedure alsmede in de nakosten, vast te stellen op 50% van één punt
kantonliquidatietarief-salaris met een maximum van € 120,00 en de daarover verschuldigde
B.T.W.
3.2.
Aan haar vordering heeft VGZ - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende ten grondslag gelegd. Voordat VGZ is overgegaan tot dagvaarding heeft zij [gedaagde] herhaaldelijk herinnerd en aangemaand om de vordering te voldoen. Desondanks heeft hij niet (volledig) betaald. VGZ heeft zich dus genoodzaakt gezien de vordering uit handen te geven aan haar gemachtigde. [gedaagde] heeft nagelaten om de vordering te voldoen binnen 14 dagen vanaf de dag nadat de brief van 22 januari 2020 bij hem is bezorgd. De buitengerechtelijke incassokosten van € 82,52 inclusief BTW komen dan ook geheel voor zijn rekening. VGZ maakt als gevolg van de wanbetaling door [gedaagde] verder aanspraak op de verschenen (wettelijke) rente vanaf de vervaldata van de vorderingen, die berekend tot 3 september 2020 € 7,87 bedraagt. Op het totaal van € 1.458,06 (te weten: € 1.367,67 aan oorspronkelijke hoofdsom + € 7,87 aan rente + € 82,52 aan buitengerechtelijke incassokosten) heeft VGZ een door [gedaagde] betaald bedrag van € 1.048,32 in mindering gebracht, zodat van de hoofdsom een bedrag van € 409,74 resteert.
3.3.
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - het volgende aangevoerd. [gedaagde] heeft zijn schuld lange tijd altijd op tijd betaald. Aangezien de betaling door de deurwaarder werd tegengehouden en hij nooit een brief van de deurwaarder kreeg over de annulering van de betaling, dacht hij dat alle betalingen waren gedaan. De deurwaarder heeft [gedaagde] verrast met een ander bedrag en nu moet hij voor de rechter komen voor een fout die hij niet heeft gemaakt.

4..De beoordeling

4.1.
VGZ stelt terecht dat [gedaagde] geen verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde hoofdsom. De kantonrechter zal het bedrag van € 409,74 daarom toewijzen.
4.2.
De gevorderde wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW wordt als onbetwist en op de wet gegrond toegewezen als in de beslissing vermeld.
4.3.
Voor zover [gedaagde] met zijn stelling, dat de dagvaarding als een verrassing kwam, heeft bedoeld te stellen dat hij nodeloos is gedagvaard, oordeelt de kantonrechter als volgt.
4.3.1.
De stellingen van VGZ bij conclusie van repliek - dat [gedaagde] de betalingsregeling van 23 oktober 2017 een periode is nagekomen, waarna betalingen met regelmaat te laat werden ontvangen of in het geheel een maand geen betaling werd ontvangen en de regeling uiteindelijk onder andere om deze reden is beëindigd - heeft [gedaagde] niet althans niet gemotiveerd weersproken. Zijn schriftelijke reactie naar aanleiding van de conclusie van repliek is immers exact hetzelfde als zijn schriftelijke reactie op de dagvaarding. Gelet hierop gaat de kantonrechter uit van de juistheid van die stellingen van VGZ.
4.3.2.
VGZ stelt verder dat zij niet binnen korte tijd na het versturen van de veertiendagenbrief van 22 januari 2020 is overgegaan tot het starten van de procedure, maar dat [gedaagde] sinds 26 april 2020 geen betaling meer heeft verricht en ook geen contact heeft opgenomen met VGZ dan wel haar gemachtigde, zodat VGZ niets anders restte dan het starten van deze procedure. Ook deze stelling heeft [gedaagde] niet althans niet gemotiveerd betwist. Gelet hierop gaat de kantonrechter ook uit van de juistheid van die stelling van VGZ.
4.3.3.
Omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] voorafgaand aan de dagvaarding de hoofdsom heeft betaald, is van nodeloos dagvaarden naar het oordeel van de kantonrechter dan ook geen sprake.
4.4.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ worden vastgesteld op € 229,09 aan verschotten (€ 105,09 aan dagvaardingskosten en € 124,00 aan griffierecht) en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde (2 punten à € 75,00 per punt).
4.5.
De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten. De gevorderde btw over de nakosten zal, voor zover die nakosten zien op het salaris gemachtigde, worden afgewezen nu hiervoor geen wettelijke grondslag bestaat.

5..De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan VGZ tegen kwijting te betalen € 409,74, vermeerderd met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf 3 september 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 229,09 aan verschotten en € 150,00 aan salaris voor de gemachtigde;
veroordeelt [gedaagde] , indien deze niet binnen twee weken na aanschrijving door VGZ vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 37,50 aan nasalaris voor de gemachtigde,
- indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening, dit laatste bedrag te vermeerderen met de hierover verschuldigd zijnde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. D.L. Spierings en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478