ECLI:NL:RBROT:2021:3152

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8396642 CV EXPL 20-9029
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing huurachterstand vordering door onvoldoende onderbouwing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], handelend onder de naam [handelsnaam], en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres had een vordering ingesteld wegens huurachterstand, maar na een tussenvonnis op 15 januari 2021 bleek dat de eiseres niet in staat was om de hoogte van de vordering voldoende te onderbouwen. De kantonrechter had in het tussenvonnis al aangegeven dat de eiseres aanvullende bewijsstukken diende te overleggen, waaronder kwitanties van cash betalingen en een deugdelijk betalingsoverzicht. Echter, de overgelegde stukken waren onleesbaar of niet substantieel nieuw, en de kantonrechter concludeerde dat de eiseres er niet in was geslaagd om de vordering te onderbouwen. Hierdoor werd de vordering afgewezen.

De kantonrechter oordeelde verder dat de eiseres ook geen aanvullende aanmaningen had overgelegd, wat de onderbouwing van de huurachterstand verder verzwakte. De kantonrechter wees de volledige vordering af, inclusief nevenvorderingen zoals boetes en administratiekosten, en veroordeelde de eiseres in de proceskosten van de gedaagden, vastgesteld op € 1.305,50. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8396642 CV EXPL 20-9029
uitspraak: 9 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[eiseres],
handelend onder de naam [handelsnaam],
wonende te [woonplaats eiseres],
eiseres bij exploot van dagvaarding van 13 maart 2020,
gemachtigde: mr. O.J. Boeder te Haarlem,
tegen

1..[gedaagde 1],

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats gedaagden],
gedaagden,
gemachtigde: mr. A. Rhijnsburger te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiseres]” dan wel “[handelsnaam]” respectievelijk “[gedaagde 1] en [gedaagde 2]”.

1..Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken:
 het tussenvonnis van 15 januari 2021 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
 de door [handelsnaam] ten behoeve van de rolzitting van 11 februari 2021 ingediende nadere producties;
 de door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op de rolzitting van 11 maart 2021 genomen akte.
1.2.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 15 januari 2021 heeft de kantonrechter overwogen dat discussie wat de hoogte is van de huurachterstand van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich in twee punten laat uitsplitsen, te weten 1) naar de vraag welke termijnen door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn betaald en 2) tot aan welke datum de huurovereenkomst heeft voortgeduurd en aldus over welke termijn huurpenningen verschuldigd zijn.
2.2.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter in 4.2.1. onder meer overwogen dat in het bij de dagvaarding overgelegde betalingsoverzicht, waarin alleen de hoogte van de ontvangen bedragen is genoemd, niet is terug te zien welke betalingen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] cash hebben voldaan en dat van een verhuurder (of namens deze de beheerder), die van een huurder cash betalingen accepteert en in ontvangst neemt, kan worden verwacht dat hij hiervan een deugdelijke administratie bijhoudt.
Daarom heeft de kantonrechter in het tussenvonnis geoordeeld dat [handelsnaam] alsnog de kwitanties van deze cash betalingen diende over te leggen en de door haar ontvangen cash betalingen in het betalingsoverzicht te verwerken.
2.2.1.
De kantonrechter stelt vast dat [handelsnaam] kopieën van vijftien (delen van) kwitanties heeft overgelegd, die zeer slecht leesbaar of zelfs helemaal niet leesbaar zijn. Verder heeft [handelsnaam] een betalingsoverzicht overgelegd, dat inhoudelijk exact hetzelfde is als een overzicht dat reeds eerder in het geding waren gebracht. Inhoudelijk verschilt dat overzicht bovendien niet van het overzicht dat al door [handelsnaam] bij dagvaarding is overgelegd, waarvan de kantonrechter al heeft geoordeeld dat daarin niet is terug te zien welke betalingen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] cash hebben voldaan.
De kantonrechter stelt vast dat [handelsnaam] dus nog altijd geen betalingsoverzicht heeft overgelegd waaruit kan worden afgeleid welke betalingen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] cash hebben voldaan en welke betalingen per bank.
2.3.
In het tussenvonnis heeft de kantonrechter in 4.2.1. voorts overwogen dat zich in het dossier slechts twee schriftelijke aanmaningen bevinden met betrekking tot de gestelde lange periode waarin [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de huur niet (tijdig) zouden hebben betaald en dat [handelsnaam] in de gelegenheid wordt gesteld aanvullende aanmaningen over te leggen.
2.3.1.
[handelsnaam] heeft twee brieven overgelegd, gedateerd 25 januari 2017 en 22 maart 2017. Beide brieven waren in een eerder stadium ook al in het geding gebracht. Op de eerder overgelegde brief van 25 januari 2017 is bij de datum met de hand “is 2018” aangetekend en bij de huurachterstand van € 5.000,00 is, eveneens met de hand “correctie is 4000,- 2018”, aangetekend.
2.3.2.
De kantonrechter stelt vast dat [handelsnaam] dus geen aanvullende aanmaningen heeft overgelegd, nog daargelaten dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten deze aanmaningen te hebben ontvangen en [handelsnaam] geen bewijs van verzending van deze brieven heeft overgelegd (artikel 3:37 lid 3 BW).
2.4.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [handelsnaam] er - ook na het tussenvonnis - niet in is geslaagd de hoogte van haar vordering tot betaling van de huurachterstand (nader) te onderbouwen. De kantonrechter komt gelet daarop niet meer toe aan beantwoording van de vraag hoe lang de huurovereenkomst heeft voortgeduurd (4.2.2. van het tussenvonnis), nu het antwoord op die vraag niet zal leiden tot een ander oordeel.
2.5.
De kantonrechter zal de vordering van [handelsnaam] ten aanzien van de huurachterstand van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarom als onvoldoende onderbouwd afwijzen.
2.6.
Nu in het tussenvonnis reeds is geoordeeld dat het door [handelsnaam] gevorderde bedrag van € 4.000,00 (in verband met het opleggen van een boete door de gemeente Rotterdam) en administratiekosten ad € 15,00 onvoldoende is onderbouwd, betekent dit dat de volledige vordering van de hoofdsom zal worden afgewezen. De nevenvorderingen (de verschenen wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW ad € 801,08, de buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.152,92 en de toekomstige wettelijke rente) delen dat lot.
2.7.
[handelsnaam] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden vastgesteld op € 1.305,50 aan salaris voor de gemachtigde (3,5 punten à € 373,00 per punt).

3..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vastgesteld op € 1.305,50 aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.I. Mentink en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
44478