Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
handelend onder de naam [handelsnaam],
1..[gedaagde 1],
[gedaagde 2],
Rechtbank Rotterdam
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres], handelend onder de naam [handelsnaam], en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De eiseres had een vordering ingesteld wegens huurachterstand, maar na een tussenvonnis op 15 januari 2021 bleek dat de eiseres niet in staat was om de hoogte van de vordering voldoende te onderbouwen. De kantonrechter had in het tussenvonnis al aangegeven dat de eiseres aanvullende bewijsstukken diende te overleggen, waaronder kwitanties van cash betalingen en een deugdelijk betalingsoverzicht. Echter, de overgelegde stukken waren onleesbaar of niet substantieel nieuw, en de kantonrechter concludeerde dat de eiseres er niet in was geslaagd om de vordering te onderbouwen. Hierdoor werd de vordering afgewezen.
De kantonrechter oordeelde verder dat de eiseres ook geen aanvullende aanmaningen had overgelegd, wat de onderbouwing van de huurachterstand verder verzwakte. De kantonrechter wees de volledige vordering af, inclusief nevenvorderingen zoals boetes en administratiekosten, en veroordeelde de eiseres in de proceskosten van de gedaagden, vastgesteld op € 1.305,50. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.