Op 15 januari 2021 vond in de Rechtbank Rotterdam een openbare terechtzitting plaats onder leiding van politierechter J.H. Janssen in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, die geen vaste woon- of verblijfplaats had, was aanwezig en verklaarde dat hij het geld dat in zijn capuchon was aangetroffen, € 7.150 in briefjes van € 50, had geleend van vrienden. De officier van justitie, N.S. Valk, vorderde vrijspraak voor de verdachte, omdat er geen bewijs was dat het geld van misdrijf afkomstig was. De politierechter merkte op dat het onderzoek van het Openbaar Ministerie tekortschietend was, omdat er geen verifieerbaar onderzoek was gedaan naar de verklaring van de verdachte.
De politierechter concludeerde dat, hoewel het bezit van een groot bedrag aan contant geld een aanwijzing voor witwassen kan zijn, de verklaring van de verdachte niet onaannemelijk was en dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat het geld uit een misdrijf afkomstig was. De politierechter sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en gelastte de teruggave van het geld aan de verdachte. Dit vonnis werd mondeling uitgesproken tijdens de zitting, waarbij de politierechter het onderzoek sloot en het vonnis bekendmaakte.
De zaak benadrukt het belang van een gedegen onderzoek door het Openbaar Ministerie en de noodzaak om verklaringen van verdachten serieus te nemen, vooral wanneer deze verifieerbaar zijn. De uitspraak toont aan dat zonder voldoende bewijs en onderzoek, een verdachte niet kan worden veroordeeld voor witwassen.