ECLI:NL:RBROT:2021:3195

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 april 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
8930720 \ CV EXPL 20-6357
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van zorgpremies en wettelijke rente door zorgverzekeraar

In deze zaak heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. een vordering ingesteld tegen [gedaagde] voor het betalen van achterstallige zorgpremies. De kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht, heeft op 15 april 2021 uitspraak gedaan in deze kwestie. De procedure begon met een dagvaarding op 7 december 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord, repliek en dupliek. De kern van het geschil betreft de betaling van een bedrag van € 406,95 door [gedaagde] aan VGZ, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 6 december 2020. VGZ stelt dat [gedaagde] een zorgverzekering heeft afgesloten en dat hij in gebreke is gebleven met de betaling van premies voor de periode van augustus 2016 tot en met februari 2017. Eerder was [gedaagde] al veroordeeld tot betaling van een deel van de oorspronkelijke hoofdsom in een andere procedure, maar VGZ heeft gereserveerd voor het resterende bedrag.

[gedaagde] heeft de vordering betwist en beweert dat hij aan al zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar de kantonrechter oordeelt dat hij dit onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter wijst de vordering van VGZ toe, inclusief de gevorderde wettelijke rente en proceskosten. De beslissing houdt in dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, en dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld op basis van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8930720 \ CV EXPL 20-6357
uitspraak: 15 april 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de naamloze vennootschap
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Arnhem,
eiseres,
gemachtigde: Inkassier Gerechtsdeurwaarders & Incasso, Arnhem,
tegen
[gedaagde] ,
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
die in persoon procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘VGZ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 7 december 2020, met producties;
de conclusie van antwoord;
de conclusie van repliek, met producties;
de conclusie van dupliek.
De kantonrechter heeft de uitspraak van het vonnis nader bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen het volgende vast.
2.2
[gedaagde] heeft bij VGZ een zorgverzekering afgesloten zoals bedoeld in de Zorgverzekeringswet. Op grond van deze overeenkomst is [gedaagde] premie, eigen risico, eigen bijdrage en eventueel niet voor vergoeding in aanmerking komende maar wel voorgeschoten zorgkosten verschuldigd.
2.3
Tegen [gedaagde] is op 18 juli 2019 in de zaak met zaaknummer 7798044 CV EXPL 19-3652 een vonnis gewezen, waarbij [gedaagde] is veroordeeld tot betaling van € 500,-, zijnde een deel van de oorspronkelijke hoofdsom, € 224,01 aan verschotten, € 72,- aan salaris gemachtigde en nakosten.

3..Het geschil

3.1
VGZ vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling aan VGZ van een bedrag van € 406,95, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 6 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2
VGZ legt aan haar vordering ten grondslag dat partijen een zorgverzekeringsovereenkomst hebben gesloten en dat [gedaagde] op basis daarvan premie is verschuldigd. [gedaagde] heeft een betalingsachterstand laten ontstaan in de premies voor de maanden augustus 2016 tot en met februari 2017. De wettelijke rente over € 406,95 is op grond van artikel 6:119 BW volgens VGZ verschuldigd vanaf 6 december 2020. De buitengerechtelijke kosten ad € 141,15 zijn verschuldigd op basis van artikel 6:96 BW.
3.3
VGZ heeft bij repliek nader gesteld dat zij [gedaagde] eerder in rechte heeft betrokken voor de onbetaald gelaten premies van augustus 2016 tot en met februari 2017. Zij heeft haar vordering in die procedure beperkt tot € 500,- aan hoofdsom, met de uitdrukkelijke reservering van haar rechten op de invordering van het resterende gedeelte van de vordering.
3.4
[gedaagde] heeft de vordering betwist. Naar zijn mening heeft hij alles betaald wat hij moest betalen. Na het vonnis van 18 juli 2019 heeft de gemeente Drechtsteden maandelijks de premie zorgverzekering ingehouden op zijn uitkering en afgedragen aan eiseres.

4..De beoordeling

4.1
In een eerdere procedure heeft VGZ [gedaagde] ter zake van premieachterstand gedagvaard. Om [gedaagde] de ernst van de situatie duidelijk te maken en ter beperking van de proceskosten, heeft VGZ [gedaagde] destijds gedagvaard voor een bedrag van € 500,-, onder uitdrukkelijk voorbehoud van haar rechten op het restant van de hoofdsom, buitengerechtelijke kosten en rente. Bij vonnis van deze rechtbank van 18 juli 2019 is de vordering van VGZ toegewezen en vervolgens (grotendeels) door [gedaagde] voldaan. VGZ heeft [gedaagde] hierna de mogelijkheid geboden om het restant van de hoofdsom, buitengerechtelijke kosten en rente te voldoen, maar [gedaagde] is met betaling ingebreke gebleven.
4.2
[gedaagde] voert het verweer dat hij aan al zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Dit is door VGZ gemotiveerd betwist. De door de gemeente Drechtsteden maandelijks afgedragen premies zorgverzekering hebben betrekking op ná het vonnis van 18 juli 2019 vervallen premies, terwijl de onderhavige vordering betrekking heeft op het restant hoofdsom aan premies voor de periode augustus 2016 tot en met februari 2017, buitengerechtelijke kosten en rente.
4.3
Gelet op de gemotiveerde betwisting van VGZ had het op de weg van [gedaagde] gelegen om zijn standpunt dat hij aan al zijn premieverplichtingen heeft voldaan, nader te onderbouwen. Dit heeft hij niet gedaan. Het verweer van [gedaagde] wordt daarom als onvoldoende onderbouwd verworpen en de vordering van VGZ zal worden toegewezen.
4.4
De gevorderde wettelijke rente zal als niet weersproken eveneens worden toegewezen zoals opgenomen in het dictum.
4.5
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de kantonrechter van oordeel dat VGZ [gedaagde] op goede gronden in rechte heeft kunnen en mogen betrekken. [gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld. De apart gevorderde nakosten worden toegewezen als hierna vermeld, nu de proceskostenveroordeling hiervoor reeds een executoriale titel geeft en de kantonrechter van oordeel is dat de nakosten zich reeds vooraf laten begroten.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
veroordeelt [gedaagde] aan VGZ te betalen een bedrag van € 406,95 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag vanaf 6 december 2020 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VGZ vastgesteld op € 126,00 aan griffierecht, € 105,09 aan dagvaardingskosten en € 150,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving vrijwillig aan dit vonnis heeft voldaan, begroot op € 37,50 (50% van één punt salaris) vermeerderd met de daarover verschuldigde btw aan nasalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.R. Roukema, kantonrechter en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
452/48641