ECLI:NL:RBROT:2021:3209

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 april 2021
Publicatiedatum
13 april 2021
Zaaknummer
10/741025-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor cocaïnebezit, veroordeling voor wapenbezit met gevangenisstraf

In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2021 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 195 gram cocaïne en voor het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het cocaïnebezit, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de woning. De politie had de woning doorzocht naar aanleiding van een melding en vond de cocaïne in een kast, maar er was onvoldoende bewijs dat de verdachte de drugs opzettelijk aanwezig had.

Wat betreft het wapenbezit oordeelde de rechtbank anders. In dezelfde kast werd een omgebouwd alarmpistool aangetroffen, waarvan het DNA-profiel overeenkwam met dat van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had en dat het wapen zich in zijn machtssfeer bevond. De verdediging stelde dat het wapen niet functioneerde en dus niet als vuurwapen kon worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat het wapen, ondanks dat het defect was, nog steeds een gevaar voor de veiligheid van de maatschappij vormde.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en motiveerde deze straf door te wijzen op de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk, gezien de risico's die het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met zich meebrengt. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A-L.H. Wilkens, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/741025-20
Datum uitspraak: 8 april 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ) op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] ) [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. H.L. Heemskerk, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 25 maart 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. D. van Zetten heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt verdediging en officier van justitie
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde (aanwezig hebben cocaïne), omdat hij geen wetenschap had van de in de kast aangetroffen verdovende middelen.
De verdachte dient tevens van het onder 2 ten laste gelegde (voorhanden hebben van een pistool) te worden vrijgesproken omdat het aangetroffen vuurwapen, een ondeugdelijk omgebouwd alarmpistool, niet geschikt is om projectielen mee af te schieten in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie.
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten. De verdachte heeft een grote hoeveelheid verdovende middelen en een vuurwapen voorhanden gehad. Het defect aan het vuurwapen kan eenvoudig worden hersteld, zodat het vuurwapen wel kan worden aangemerkt als een wapen zoals bedoeld in artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie.
4.2
Beoordeling
Aanwezig hebben cocaïne (feit 1)
Op 25 februari 2020 is naar aanleiding van een MMA-melding de woning aan de [adres verdachte] te Schiedam, waar de verdachte op de tweede verdieping een kamer huurde, door de politie betreden en doorzocht. In een kast op de eerste verdieping zijn door een verbalisant, naast een groot aantal goederen in tassen, verdovende middelen aangetroffen. Na onderzoek bleek dat het ging om ongeveer 195 gram cocaïne. De verdachte ontkent dat hij van de verdovende middelen wist. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de kast op de eerste verdieping ten tijde van de doorzoeking open of dicht was. Evenmin kan worden vastgesteld of de kast op slot zat en wie allemaal gebruikmaakte van de kast. De drie huisgenoten van de verdachte verklaren daar wisselend over. Om die reden kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de in de kast aangetroffen cocaïne zich in de machtssfeer van de verdachte bevond en dat hij de drugs opzettelijk aanwezig heeft gehad, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Voorhanden hebben vuurwapen (feit 2)
In dezelfde kast is in een afgesloten kluis in een koffer een vuurwapen aangetroffen. Het op het patroonmagazijn aangetroffen DNA-profiel matcht met dat van de verdachte. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte het vuurwapen voorhanden heeft gehad en dat het wapen zich ook in de machtssfeer van de verdachte bevond. De eerst op de zitting afgelegde verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat het vuurwapen in de kast lag, maar dat hij het vuurwapen bij het betrekken van zijn kamer tussen de verwarming heeft gevonden en aan de huisbaas heeft gegeven, acht de rechtbank niet geloofwaardig.
Het vuurwapen betrof blijkens het proces-verbaal “Onderzoek vuurwapen” een alarmpistool dat geschikt is gemaakt voor het verschieten van kogelpatronen van het kaliber 6.35 mm. Daarmee is het een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 van de Wet wapens en munitie. Dat het vuurwapen op het moment van onderzoek niet functioneerde maakt dat oordeel niet anders.
4.3
Conclusie
De rechtbank spreekt de verdachte vrij van feit 1 en acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
4.4
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 25 februari 2020 te Schiedam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van art. 1, onder 3° van die wet
in de vorm van een pistool van het merk BBM, type 315 Auto 8MM PAK, kaliber
6.35
mm, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
2.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit
begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft een omgebouwd alarmpistool voorhanden gehad in een woning. Het onbevoegd voorhanden hebben van een dergelijk wapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee. De rechtbank heeft er oog voor dat het vuurwapen zich in een afgesloten kluis bevond, niet functioneerde en niet was voorzien van munitie. Dit doet echter op geen enkele manier af aan het gegeven dat het daarmee nog steeds voor af- en bedreiging geschikt is en daarmee een gevaar voor de veiligheid van de maatschappij met zich meebrengt.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 februari 2021, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit wordt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan voorarrest, zoals betoogd door de raadsman, niet passend geacht.
Gelet op de vrijspraak voor feit 1 wordt een lagere straf opgelegd dan door de officier van justitie is geëist.

8..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. J. de Lange en N. Freese, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A-L.H. Wilkens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Schiedam,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 195,3 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als
bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens
het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2020 te Schiedam,
een wapen als bedoeld in art. 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens
en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van art. 1, onder 3° van die wet
in de vorm van een pistool van het merk BBM, type 315 Auto 8MM PAK, kaliber
6.35
mm, voorhanden heeft gehad.