In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], heeft de Rechtbank Rotterdam op 8 april 2021 uitspraak gedaan. De verdachte was aangeklaagd voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 195 gram cocaïne en voor het voorhanden hebben van een omgebouwd alarmpistool. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het cocaïnebezit, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de drugs in de woning. De politie had de woning doorzocht naar aanleiding van een melding en vond de cocaïne in een kast, maar er was onvoldoende bewijs dat de verdachte de drugs opzettelijk aanwezig had.
Wat betreft het wapenbezit oordeelde de rechtbank anders. In dezelfde kast werd een omgebouwd alarmpistool aangetroffen, waarvan het DNA-profiel overeenkwam met dat van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het vuurwapen voorhanden had en dat het wapen zich in zijn machtssfeer bevond. De verdediging stelde dat het wapen niet functioneerde en dus niet als vuurwapen kon worden aangemerkt, maar de rechtbank oordeelde dat het wapen, ondanks dat het defect was, nog steeds een gevaar voor de veiligheid van de maatschappij vormde.
De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van drie maanden op, met aftrek van voorarrest, en motiveerde deze straf door te wijzen op de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank achtte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf noodzakelijk, gezien de risico's die het onbevoegd voorhanden hebben van een vuurwapen met zich meebrengt. De uitspraak werd gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A-L.H. Wilkens, en is openbaar uitgesproken op de datum van de uitspraak.