ECLI:NL:RBROT:2021:3245

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
ROT 20/187
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot vervallenverklaring tenaamstelling voertuig en heronderzoek identiteit voertuig

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Directie van de Dienst Wegverkeer (RDW). De zaak betreft de vervallenverklaring van de tenaamstelling van een voertuig met kenteken [kentekennummer 1] door de RDW. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd aanvankelijk ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de RDW vertrouwelijke informatie van de politie ingediend, waar de rechtbank op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) beperkte kennisneming van heeft toegestaan. De rechtbank heeft op 26 februari 2021 besloten dat deze beperking gerechtvaardigd was, maar eiser heeft geen toestemming gegeven om op basis van deze informatie uitspraak te doen.

Op 6 maart 2021 heeft de RDW het eerdere besluit herroepen en het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard, wat betekent dat het voertuig opnieuw onderzocht moet worden om de identiteit vast te stellen. Tijdens de zitting op 17 maart 2021 heeft eiser zijn bezwaren geuit tegen het herroepen besluit, waarbij hij stelde dat de RDW niet correct had gehandeld en dat hij niet opnieuw met problemen geconfronteerd wilde worden. De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit is herroepen en dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het eerdere besluit, omdat de RDW aan zijn bezwaren tegemoet is gekomen. De rechtbank oordeelt dat de twijfel over de identiteit van het voertuig geen rechtsgevolg heeft en dat eiser geen procesbelang heeft, waardoor het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard. De RDW moet het griffierecht vergoeden en wordt veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser

gemachtigde: mr. P.J. de Bruin,
en

de Directie van de Dienst Wegverkeer (RDW), verweerder

gemachtigde: mr. J. Choufoer-van der Wel.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder per die datum de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] vervallen verklaard.
Bij besluit van 2 december 2019 (bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Verweerder heeft vertrouwelijke informatie van de politie-eenheid Den Haag Voertuigidentificatie Zichtenburg d.d. 13 mei 2019 aan de rechtbank toegezonden en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend zij daarvan kennis mag nemen. Op 26 februari 2021 heeft de rechter-commissaris beslist dat beperking van de kennisneming als bedoeld in artikel 8:29, derde lid, van de Awb gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank geen toestemming gegeven mede op de grondslag van dit stuk uitspraak te doen.
Bij besluit van 6 maart 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het bestreden besluit 1 en het primaire besluit herroepen. Het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] dient opnieuw te worden onderzocht zodat de identiteit hiervan kan worden vastgesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2021. Eiser is verschenen, vergezeld door [naam] en bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het kenteken [kentekennummer 1] is opgegeven voor een voertuig, Mercedes-Benz 300 D, met het voertuigidentificatienummer (VIN): [VIN-nummer 1] . Op 10 mei 2019 heeft er een onderzoek plaatsgevonden naar het voertuig door de politie-eenheid Den Haag Voertuigidentificatie. Hiervan is op 13 mei 2019 een onderzoeksrapport opgesteld. Volgens verweerder staat in het onderzoeksrapport dat het voertuig met het kenteken [kentekennummer 1] op 31 maart 2010 door eiser ingevoerd en in het kentekenregister ingeschreven is als een Mercedes-Benz 300 D, met een paars/rode kleur en een datum eerste toelating van 23 december 1985. Het aangetroffen voertuig met het kenteken [kentekennummer 1] is echter een Mercedes W124 (230 E), waarvan de carrosserie de kleur antracietgrijs heeft en er veel nieuwer uitziet. In de ruiten is het kenteken [kentekennummer 2] gegraveerd. Bij het voertuig met dat kenteken behoort het VIN: [VIN-nummer 2] .
2.1.
Verweerder heeft bij het primaire besluit, dat bij het bestreden besluit 1 is gehandhaafd, de tenaamstelling van het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] vervallen verklaard, waardoor het kentekenbewijs niet meer geldig was. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit het onderzoeksrapport van de politie volgt dat de carrosserie van het op 31 maart 2010 ingeschreven voertuig met kenteken [kentekennummer 1] en VIN: [VIN-nummer 1] niet te identificeren is.
2.2.
Verweerder heeft bij het bestreden besluit 2 het bezwaar van eiser alsnog gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen en het bestreden besluit 1 ingetrokken. Het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] dient opnieuw te worden onderzocht, zodat de identiteit hiervan kan worden vastgesteld. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat op grond van het onderzoeksrapport twijfel blijft bestaan over de identiteit van het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] , maar dat ten onrechte tot vervallenverklaring van de tenaamstelling is overgegaan zonder dat het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] door verweerder zelf is onderzocht.
3. Ter zitting heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij zich niet kan verenigen met het bestreden besluit 2. Hij betoogt dat verweerder in feite niet heeft gehandeld zoals het hoort, maar dat er nog steeds van uit wordt gegaan dat sprake is van misleiding door eiser. Hij is opgeroepen om zich te melden op een RDW station, omdat er sprake is van twijfel. Eiser stelt dat daarmee bij het bestreden besluit 2 een impliciete verplichting is opgelegd, omdat de tenaamstelling van zijn voertuig ongeldig wordt verklaard en zijn kentekenbewijs ongeldig wordt wanneer hij het niet opnieuw laat keuren. Eiser stelt dat hij niet opnieuw deze problemen wil krijgen, omdat het hem veel geld heeft gekost.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het primaire besluit is herroepen en het bestreden besluit 1 is ingetrokken, wegens een aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit 1. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook onvoldoende belang voor zover het beroep betrekking heeft op bestreden besluit 2. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder geheel aan eiser tegemoet is gekomen door het bezwaar alsnog gegrond te verklaren.
3.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de twijfel die verweerder in bestreden besluit 2 uit over de identiteit van het voertuig met kenteken [kentekennummer 1] geen rechtsgevolg en is hiermee – anders dan eiser betoogt – aan hem geen impliciete verplichting opgelegd. Eiser kan weer met zijn voertuig rijden, de tenaamstelling is niet langer vervallen verklaard en zijn kentekenbewijs is niet langer ongeldig. Deze twijfel is slechts aanleiding om eiser op te gaan roepen het voertuig opnieuw te laten keuren. De mogelijkheid dat verweerder zal besluiten om de tenaamstelling van eisers voertuig na eigen onderzoek opnieuw ongeldig te verklaren waardoor het kentekenbewijs opnieuw ongeldig wordt, vormt een onzekere toekomstige gebeurtenis, waaraan eiser geen procesbelang kan ontlenen. Als een dergelijk besluit volgt, staat voor eiser daartegen een rechtsmiddel open.
4. Gelet op het voorgaande is het beroep niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van een procesbelang.
5. Verweerder heeft het bestreden besluit 1 ingetrokken nadat eiser beroep had ingesteld bij de rechtbank. Daarom moet verweerder aan eiser het door eiser betaalde griffierecht vergoeden.
6. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 178,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.