ECLI:NL:RBROT:2021:3266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/10/614256 / KG ZA 21-163
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfdienstbaarheid van afwatering en verjaring

In deze zaak, die zich afspeelt in Rotterdam, betreft het een kort geding tussen twee buren, [persoon B] c.s. en [persoon C], over een geschil rondom de afwatering van hun woningen. [persoon B] c.s. is eigenaar van de hoekwoning aan de [straatnaam] 151, terwijl [persoon C] de tussenwoning aan de [straatnaam] 149 bezit. De woningen zijn direct aan elkaar grenzend en delen een gemeenschappelijke dakgoot en dakkapellen. Het geschil ontstond toen [persoon C] in augustus 2020 een steen in de opening van de scheidsmuur plaatste, wat leidde tot wateroverlast op het balkon van [persoon B] c.s. [persoon C] kondigde vervolgens aan werkzaamheden te willen uitvoeren aan de afwatering, wat door [persoon B] c.s. werd tegengehouden. In het kort geding vorderde [persoon B] c.s. een verbod op wijzigingen aan de afwatering totdat er in een bodemprocedure een definitieve uitspraak zou zijn gedaan. De voorzieningenrechter moest beoordelen of de vorderingen van [persoon B] c.s. en de tegenvorderingen van [persoon C] kans van slagen hadden in een eventuele bodemprocedure. De rechter oordeelde dat er een reële kans bestond dat [persoon B] c.s. een erfdienstbaarheid van afwatering had verkregen door verjaring, en dat de huidige afwateringssituatie al lange tijd bestond. De vordering van [persoon B] c.s. werd toegewezen, terwijl de vorderingen in reconventie van [persoon C] werden afgewezen. [persoon C] werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/614256 / KG ZA 21-163
Vonnis in kort geding van 9 april 2021
in de zaak van

1..[persoon A] ,

2.[persoon B],
beiden wonende te [woonplaats A/B] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. D.R.D.A. Buren-Baks te Rotterdam,
tegen
[persoon C],
wonende te [woonplaats C] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. N.H. Margetson te Rotterdam.
Partijen worden hierna [persoon B] c.s. en [persoon C] genoemd.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 maart 2021 met producties 1 tot en met 8
  • productie 9 van [persoon B] c.s.
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 14 en een USB-stick
  • de mondelinge behandeling gehouden op 26 maart 2021
  • de pleitnota van [persoon B] c.s.
  • de pleitnota van [persoon C] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
Partijen zijn directe buren van elkaar. [persoon B] c.s. is sinds eind 2015 eigenaar van de hoekwoning aan de [straatnaam] 151 te [postcode] Rotterdam (hierna: nr. 151). [persoon C] is sinds 2007 eigenaar van de tussenwoning aan de [straatnaam] 149 te [postcode] Rotterdam (hierna: nr. 149). De woningen van partijen maken deel uit van een rij van acht woningen die alle in 1931 zijn gebouwd.
2.2.
De balkons aan de voorzijde van nrs. 149 en 151 grenzen - afgescheiden door een gemeenschappelijke scheidsmuur - direct aan elkaar, net als de dakkapellen van de beide woningen. De dakkapellen hebben een gemeenschappelijk dak. De dakgoot overspant de rij van 8 woningen en is ook gemeenschappelijk. De dak(en) en de dakkapellen van nrs. 149 en 151 wateren (aan beide zijden) af in de dakgoot. De dakgoot watert via een regenpijp af op het balkon van [persoon B] c.s., op de overkappingen boven de voordeur of rechtstreeks in de tuin. Het gedeelte van het hemelwater dat afwatert op het balkon van [persoon B] c.s. wordt vervolgens door een met zink afgewerkte opening in de scheidsmuur tussen de balkons van nrs. 149 en 151 doorgevoerd en afgevoerd via het balkon van nr. 149. Ook het hemelwater van het dak van nr. 147 wordt zo afgevoerd. Deze feitelijke situatie bestond in elk geval al op het moment dat [persoon C] in 2007 eigenaar werd van nr. 149.
2.3.
In augustus 2020 heeft [persoon C] een steen in de opening in de scheidsmuur op het balkon aangebracht, waardoor [persoon B] werd geconfronteerd met stilstaand water op zijn balkon. Deze steen is door [persoon C] op verzoek van [persoon B] weer verwijderd.
2.4.
[persoon C] heeft, voor het eerst schriftelijk bij brief van 4 september 2020, aangekondigd aan zijn balkon en de gemeenschappelijke scheidsmuur, de dakgoot en de dakkapellen reconstructiewerkzaamheden te willen laten uitvoeren. [persoon C] stelt hinder en overlast te ervaren van de huidige hemelwaterafvoerconstructie. Hij wenst daarom de afwatering overeenkomstig het bepaalde in artikelen 5:52 lid 1 en 53 BW aan te passen. Als medeoorzaak van de wateroverlast noemt [persoon C] de klimaatverandering en de daardoor toegenomen hevige regenval.
Volgens de daaropvolgende (schriftelijke) reactie(s) is [persoon B] c.s. van mening dat de door [persoon C] aangekondigde werkzaamheden ongewenste gevolgen voor de hemelwaterafvoer van nr. 151 hebben. [persoon B] c.s. noemt in dat verband dat sprake is van, na verkrijgende verjaring, een erfdienstbaarheid van afwatering in verband waarmee [persoon C] niet eenzijdig bouwkundige veranderingen aan de afvoer mag aanbrengen. Bovendien kunnen de uit te voeren werkzaamheden, aldus [persoon B] c.s., voor hem mogelijke lekkage (schade) tot gevolg hebben en wordt hij hierdoor verplicht, tegen zijn zin, investeringen te doen in verband met het omleggen van de in zijn optiek goed functionerende afvoer. Hij stelt dat de kortstondige afsluiting (2.3) reeds tot schade heeft geleid. [persoon B] c.s. is dan ook van mening dat de bestaande situatie gehandhaafd kan blijven en weigert zijn toestemming voor de werkzaamheden aan [persoon C] te geven.
2.5.
De door [persoon C] aangekondigde start van de onder 2.4 bedoelde werkzaamheden in maart 2021, waaraan hij blijft vasthouden, heeft [persoon B] c.s. doen besluiten dit kort geding aanhangig te maken.

3..Het geschil in conventie

3.1.
[persoon B] c.s. vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [persoon C] te ver-bieden enige wijziging aan de huidige hemelwaterafvoer ter plaatse van de gemeenschap-pelijke muur, de gemeenschappelijke dakgoot en de gemeenschappelijke dakkapellen aan te brengen, totdat in een door [persoon C] aanhangig te maken bodemprocedure onherroepelijk is geoordeeld dat [persoon C] vanwege door hem aangetoonde hinder gerechtigd is tot het aan-brengen van eventuele wijzigingen, en dat [persoon C] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis bij overtreding van dit verbod aan [persoon B] c.s. een dwangsom verschuldigd is van € 5.000,00 ineens, en van € 1.000,00 per dag of deel van een dag dat [persoon C] de door hem in strijd met dit verbod doorgevoerde wijzigingen in stand laat, met een maximum van € 100.000,00, met veroordeling van [persoon C] in de kosten van het geding en de na-kosten.
3.2.
[persoon C] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..Het geschil in reconventie

4.1.
[persoon C] vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
[persoon B] c.s. te bevelen om te gehengen, te gedogen en toe te staan dat [persoon C] het gat (zie figuur 1.4.c. in de conclusie van antwoord) tussen de scheidsmuur van zijn balkon (nr. 151) en het balkon van [persoon C] (zie figuur 1.4.c. in de conclusie van antwoord) permanent dicht metselt;
[persoon B] c.s. te verbieden om [persoon C] of hulppersonen van [persoon C] te verhinderen of te beletten om werkzaamheden uit te voeren om het gat tussen de balkons van [persoon C] en [persoon B] c.s. dicht te metselen, alsmede om [persoon B] c.s. te verbieden om het resultaat van die werkzaamheden weg te halen, te beschadigen of te vernielen,
zulks op straffe van een dwangsom van € 15.000,00 voor elke overtreding, althans op straffe van een dwangsom die U.E.A. in goede jusititie bepaalt,
3. met veroordeling van [persoon B] c.s. in de kosten van de reconventie.
4.2.
[persoon B] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5..De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1.
In deze kortgedingprocedure moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder de mogelijkheid van nader onderzoek of bewijs, beoordeeld worden of de vordering in conventie van [persoon B] c.s., en daartegenover de vorderingen in reconventie van [persoon C] , in een eventueel aan te spannen bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft/hebben, dat vooruitlopen daarop door toewijzing van de in conventie of in reconventie gevorderde voorzieningen gerechtvaardigd is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de beslissing van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter heeft. Zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat een dergelijke beslissing onomkeerbare gevolgen heeft. Dit noopt tot een terughoudende beoordeling.
5.2.
Partijen verschillen van mening over de bevoegdheid van [persoon C] tot het doen uitvoeren van de aangekondigde werkzaamheden in verband met de hemelwaterafvoer van nrs. 149 en 151 en voorts over ook het nut en de noodzaak van het wijzigen van de bestaande toestand. Meer in het bijzonder bestaat discussie over de vraag of [persoon B] c.s. als heersend erf door verjaring een erfdienstbaarheid van afwatering heeft verkregen ten laste van het dienend erf van [persoon C] en zo ja, of gegronde reden bestaat om tot opheffing van de erfdienstbaarheid over te gaan.
5.3.
Niet in geschil is dat de huidige afwateringssituatie in elk geval sinds 2007 in deze vorm bestaat, toen [persoon C] nr. 149 zijn pand in eigendom verkreeg. De als productie 9 door [persoon B] c.s. overgelegde e-mail van de vorige eigenaren van nr. 151, de heer en mevrouw [naam] , impliceert dat deze situatie al sinds 1996 zo bestaat. Hoewel [persoon C] stelt dat de tekst van die e-mail door [persoon B] c.s. is opgesteld heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de huidige toestand korter dan 20 jaar bestaat. Er bestaat dan ook voorshands een reële kans dat het beroep van [persoon B] c.s. op verkrijgende verjaring in een bodemprocedure zal slagen. Daarop vooruitlopend is in beginsel van de door [persoon C] gestelde onrechtmatige toestand als bedoeld in artikel 5:52 BW, welke toestand volgens hem de door hem voorgestelde aanpassingen behoeft, voorshands geen sprake.
5.4.
Een voorlopig oordeel over de door [persoon C] subsidiair aan de orde gestelde opheffing van de erfdienstbaarheid op grond van de artikelen 5:78 sub a en 5:79 jº 3:13 BW kan in dit kort geding niet worden gegeven. Daartoe is meer informatie noodzakelijk, terwijl bovendien voor een dergelijke opheffing tamelijk strenge eisen gelden. [persoon C] is (ook) voor een oordeel op dit punt aangewezen op een te entameren bodemprocedure tegen [persoon B] c.s. In dat verband is van belang dat niet kan worden uitgesloten dat de door [persoon C] ervaren wateroverlast (mede) wordt veroorzaakt doordat zijn balkon niet goed op afschot ligt. Thans is in elk geval niet voldoende aannemelijk dat de bodemrechter tot opheffing van de erfdienstbaarheid zal komen.
5.5
Voor het -toch- treffen van een ordemaatregel zou hoogstens plaats kunnen zijn als aannemelijk zou zijn dat [persoon C] als gevolg van de hemelwaterafvoerconstructie ernstige wateroverlast ondervindt en schade lijdt en zal lijden, zodat sprake is van een onhoudbare situatie die onmiddellijk ingrijpen vereist. [persoon C] heeft daarover te weinig gesteld en zijn stellingen bovendien geen handen en voeten gegeven. Dat hij zijn balkon minder kan benutten en dat na felle regenbuien water blijft staan is onvoldoende. Daarbij komt dat de door hem voorgenomen werkzaamheden een definitief karakter hebben en veel verder gaan dan ter afwending van schade in afwachting van een bodemprocedure in redelijkheid noodzakelijk is.
5.6.
Het voorgaande leidt er dan toe dat de vordering in conventie wordt toegewezen als na te melden en de vorderingen in reconventie worden afgewezen. De in conventie gevorderde dwangsom [persoon C] wordt beperkt en gemaximeerd toegewezen.
5.7.
[persoon C] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van [persoon B] c.s. worden begroot op:
- dagvaardingskosten € 106,01
- griffierecht 309,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.431,01
De (alleen uitdrukkelijk) in conventie gevorderde veroordeling in de nakosten wordt in dit kort geding slechts toegewezen voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot.
[persoon C] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van [persoon B] c.s. worden begroot op € 508,00 (factor 0,5 × tarief € 1.016,00) aan salaris advocaat.

6..De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
verbiedt [persoon C] , onmiddellijk na betekening van dit vonnis, om enige wijziging aan de ten processe bedoelde huidige hemelwaterafvoer van nrs. 149 en 151 ter plaatse van de gemeenschappelijke muur, de gemeenschappelijke dakgoot en de gemeenschappelijke dakkapellen aan te brengen, totdat in een door [persoon C] aanhangig te maken bodem-procedure is geoordeeld dat [persoon C] gerechtigd is tot het aanbrengen van wijzigingen,
6.2.
veroordeelt [persoon C] om aan [persoon B] c.s. een dwangsom van € 1.000,00 ineens te betalen als hij handelt in strijd met de hoofdveroordeling onder 6.1, en van € 100,00 per dag of dagdeel dat [persoon C] door hem in strijd met de hoofdveroordeling onder 6.1 doorgevoerde wijzigingen in stand laat, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
6.3.
veroordeelt [persoon C] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon B] c.s. tot op heden begroot op € 1.431,01,
6.4.
veroordeelt [persoon C] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [persoon C] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
6.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
veroordeelt [persoon C] in de proceskosten, aan de zijde van [persoon B] c.s. tot op heden begroot op € 508,00,
6.9.
verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2021.1734/106