ECLI:NL:RBROT:2021:3294

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/10/606828 / HA ZA 20-1041
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding in verband met naheffingsaanslag accijns en administratieve verplichtingen AGP-vergunning

In deze zaak vordert eiseres, een onderneming die brandstofverkooppunten exploiteert, schadevergoeding van gedaagde, de rechtsopvolgster van een bedrijf dat tanks voor de opslag van biodiesel beheert. De vordering is gebaseerd op een naheffingsaanslag van de Belastingdienst die aan eiseres is opgelegd, omdat zij niet zou voldoen aan de administratieve verplichtingen die voortvloeien uit haar Accijns Goederen Plaats (AGP) vergunning. Eiseres stelt dat deze naheffingsaanslag het gevolg is van het handelen van gedaagde, die tank 2602 exploiteerde en verantwoordelijk zou zijn voor de administratie van de voorraad biodiesel.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de overeenkomst tussen partijen niet inhoudt dat gedaagde aansprakelijk is voor de schade die eiseres lijdt als gevolg van de naheffingsaanslag. De rechtbank oordeelt dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het voeren van een deugdelijke administratie en dat de verschillen in de voorraad niet het gevolg zijn van de exploitatie door gedaagde. Eiseres heeft niet aangetoond dat de administratie van gedaagde onjuist was of dat gedaagde haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen.

De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres af en veroordeelt haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder voor de administratie en de noodzaak om deze op orde te houden om naheffingen te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/606828 / HA ZA 20-1041
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. J. Wind te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.H. Gaastra te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2020, met producties waaronder de beslagstukken;
  • de conclusie van antwoord;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 9 maart 2021.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert onder meer brandstofverkooppunten met bijbehorende winkels.
2.2.
Eind 2015 hield [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) zich bezig met de productie en opslag van minerale olieproducten in tanks.
2.3.
Zowel [eiseres] als [naam bedrijf] had eind 2015 een AGP-vergunning. Deze vergunning biedt de mogelijkheid om goederen op te slaan waarover pas accijns wordt geheven wanneer deze goederen vanuit de accijnsgoederenplaats (AGP) worden ‘uitgeslagen tot verbruik’. Bij brandstoffen is dit meestal het moment van het overpompen vanuit een tank op de AGP in een tankauto of -schip die/dat de brandstof verder vervoert, bijvoorbeeld naar een brandstofverkooppunt. Een van de voorwaarden voor uitgestelde accijnsheffing is dat op de AGP een gemiddelde brandstofvoorraad van minstens 1.000 m³ per maand wordt aangehouden.
2.4.
Op 18 november 2015 hebben Achilles en [naam bedrijf] een overeenkomst gesloten (de overeenkomst), waarin onder meer het volgende is bepaald.
“Overwegende dat:
• [naam bedrijf] beschikt over depots met tanks voor de opslag van olie- en olieproducten,
• [naam bedrijf] een vergunning heeft voor de opslag van olie- en olieproducten waarover nog geen accijns is geheven, een zogeheten Accijns Goederen Plaats vergunning (hierna: 'AGP Vergunning');
• [eiseres] een AGP Vergunning heeft en deze wil continueren
• [eiseres] en [naam bedrijf] willen samenwerken om ervoor te zorgen dat [eiseres] gebruik kan maken van tanks van [naam bedrijf] zodat [eiseres] haar AGP Vergunning in stand kan houden.
• [naam bedrijf] hiertoe tankruimte op haar depot te Amsterdam zal aanwijzen, die [eiseres] als opslaglocatie kan gebruiken voor het in stand houden van haar AGP Vergunning
• De aanwijzing van de betreffende tanks slechts een administratieve reden heeft en dat [naam bedrijf] in de praktijk de tanks zal blijven exploiteren;
• Partijen hun rechten en verplichtingen in verband hiermede wensen vast te leggen;
Zijn overeengekomen.

1..Definities

Voor het doel van de onderhavige overeenkomst hebben de volgende begrippen de volgende betekenissen
Tankmutatieoverzicht: een bestand van alle goederenmutaties die in één kalendermaand in de tanks hebben plaatsgevonden, d.w.z. de in- en uitslagen in/uit de AGP vergunning van [eiseres] ;
Maandverklaring A: een verklaring als bedoeld in artikel 2a Uitvoeringsbesluit accijns inhoudende het totaal van alle inslagen die in één kalendermaand in de Tanks hebben plaatsgevonden in de AGP vergunning van [eiseres] vanuit de AGP van [naam bedrijf] ,
Maandverklaring B: een verklaring als bedoeld in artikel 2a Uitvoeringsbesluit accijns inhoudende het totaal van alle uitslagen die in één kalendermaand vanuit de Tanks van de AGP van [eiseres] hebben plaatsgevonden naar de AGP vergunning van [naam bedrijf] ;
(…)
(…)

4..Exploitatie van de Tanks, eigendom product

4.1
Krachtens de AGP vergunning van [eiseres] wordt het product in de tanks weliswaar aangemerkt als product van [eiseres] , maar de klant is/wordt hierdoor geen juridische eigenaar van het product in de tanks en/of aansprakelijk bij voorraadverschillen.
4.2
[naam bedrijf] behoudt het recht om de tanks te gebruiken voor opslag en doorstroom van product van zichzelf en/of derden, ook nadat de tanks in de AGP vergunning van [eiseres] zijn opgenomen.
4.3
[naam bedrijf] zal alle operationele activiteiten in verband met het beheer van de Tanks voor haar rekening nemen en zal zorgdragen voor in de verhuurde tank voldoende product wordt opgeslagen zodat [eiseres] kan voldoen aan de wettelijke voorraadeis van 1000m3 gemiddeld per maand.

5..Administratie

5.1
Vanaf het moment dat de tanks in de AGP vergunning van [eiseres] is opgenomen is [eiseres] verantwoordelijk voor de administratieve verplichtingen ten opzichte van de Belastingdienst, die zijn verbonden aan de AGP vergunning.
5.2
[naam bedrijf] zal maandelijks aan [eiseres] ten behoeve van haar accijnsadministratie een Tankmutatieoverzicht en een Maandverklaring A aanleveren. Dit Takmutatieoverzicht en Maandverklaring A zal uiterlijk de 10e werkdag van de maand volgende op de maand waarin de mutaties hebben plaatsgevonden ter beschikking worden gesteld.
5.3
Vóór het einde van de maand van aanlevering van de Maandverklaring A , dient [eiseres] aan [naam bedrijf] een Maandverklaring B te verstrekken.

6..Vergoeding, betaaltermijn

6.1
Als tegenprestatie voor het ter beschikking stellen van de tanks ten behoeve van het in stand houden van de AGP vergunning van [eiseres] , is [eiseres] verplicht jaarlijks een vergoeding te betalen aan [naam bedrijf] van € 40.000,-. (…)”
2.5.
[gedaagde] is de rechtsopvolgster van [naam bedrijf] . [gedaagde] heeft de verbintenissen van [naam bedrijf] uit de overeenkomst overgenomen.
2.6.
De overeenkomst is in 2016, 2017 en 2018 van kracht geweest. Ter uitvoering van de overeenkomst is tank nummer 2602 op het terrein van [naam bedrijf] / [gedaagde] in deze jaren gebruikt ten behoeve van de AGP-vergunning van [eiseres] .
2.7.
Bij besluit van 20 juli 2020 heeft de Belastingdienst aan [eiseres] over 2016 een naheffing van € 70.484,- opgelegd, vermeerderd met belastingrente van € 9.102,- en een verzuimboete van € 5.278,-. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de Belastingdienst waarin onder meer het volgende is vermeld.

2.7.2 Beleidsregel accijnswetgeving
De staatsecretaris van Financiën heeft, naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad (nr. 34 000 van 23 december 1998, BNB1999/126), op 1 december 2015 beleidsregels accijnswetgeving uitgegeven. Het betreft beleidsregels met nr. BLKB2015/1192M, welke in [de] Staatscourant gepubliceerd [zijn] op 15 december 2015 onder nummer 45343 (hierna: beleidsregel).
In paragraaf 5.7 van de beleidsregel zijn voorwaarden voor het salderen van meer- en minderbevindingen
in een AGPopgenomen.
In een AGP kunnen producten bij vergissing worden omgewisseld. Bij die omwisseling ontstaat een minderbevinding bij het ene artikel en een meerbevinding bij het andere artikel. In dat geval is het redelijk om onder bepaalde voorwaarden toe te staan dat een minderbevinding met een meerbevinding wordt gesaldeerd. Mede gelet op de jurisprudentie keurt de staatssecretaris onder de volgende voorwaarden goed dat meer- en minderbevindingen worden gesaldeerd.
a. Deugdelijke administratie.
Er moet sprake zijn van een deugdelijke administratie. Dat wil zeggen dat de administratie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit Accijns (hierna: UBA). Indien naar het oordeel van de inspecteur de administratie niet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 8 UBA voldoet, is er geen sprake van een deugdelijke administratie. De inspecteur moet dit uiteraard wel voldoende motiveren.
b. Goederen met hetzelfde tarief / dezelfde kleinhandelsprijs voor tabaksproducten.
De saldering kan slechts plaatsvinden als er sprake is van goederen met hetzelfde accijnstarief. In hoofdstuk II van de wet zijn de verschillende tarieven opgenomen.
c. Periode waarop saldering betrekking heeft.
De Hoge Raad heeft in de hiervoor aangehaalde uitspraak geen uitspraak gedaan over de periode waarover de saldering mag worden toegepast. In de praktijk worden meer- en minderbevindingen vastgesteld bij inventarisatie van [de] AGP-voorraad.
De administratie van een AGP moet op elk moment een juiste weergave geven van de daadwerkelijke voorraad. In verband daarmee wordt de voorraad regelmatig geïnventariseerd. Vervolgens wordt na die inventarisatie de administratie in overeenstemming gebracht met de werkelijke voorraad waarbij alle afzonderlijke meer- en minderbevindingen in de administratie moeten worden opgenomen.
Saldering van de meer- en minderbevindingen moet daarom
directna de inventarisaties plaatsvinden, ongeacht het aantal inventarisaties. Dit betekent dat ook bedrijven die hun voorraad in gedeelten inventariseren (partiële inventarisaties) direct na die gedeeltelijke inventarisatie de meer- en minderbevindingen moeten salderen. Het opnemen van meer- en minderbevindingen op een aparte lijst na elke partiële inventarisatie en daarna eenmaal per jaar alle meer- en minderbevindingen salderen, is hiermee niet in overeenstemming. Indien na inventarisatie, saldering en aanpassing van de administratie een minderbevinding resteert, wordt dit aangemerkt als uitslag tot verbruik in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de WA [Wet op de accijns; opmerking rechtbank]. Deze minderbevinding moet worden opgenomen in de periodieke aangifte van de maand waarin de minderbevinding is geconstateerd. Voor de minder bevonden hoeveelheid minerale oliën die wordt aangemerkt als uitslag tot verbruik is niet alleen accijns verschuldigd, maar ook de voorraadheffing.
(…)
4.1.3
Ontvangsten/leveringen [naam bedrijf]
Jaar 2016
In het jaar 2016 heeft [eiseres] opslagtank 2602 van [naam bedrijf] [ [naam bedrijf] ; opmerking rechtbank] gehuurd. [naam bedrijf] hield per maand in een Excelbestand een voorraadverloop bij van de voorraadmutaties van de biodiesel die in [de] fysieke AGP werd in- en uitgeslagen in opslagtank nummer 2602. In het jaar 2016 heeft [eiseres] onderstaand aantal liters biodiesel 15 graden onder schorsing van accijns ontvangen in [de] fysieke AGP (opslagtank 2602).
Tevens heeft [naam bedrijf] in het jaar 2016 onderstaande liters biodiesel 15 graden onder schorsing van accijns fictief geleverd aan [eiseres] .
(…)
Het aantal liters biodiesel 15 graden [dat] volgens het bovengenoemd overzicht van [naam bedrijf] [is] in- en uitgeslagen, kom[t] overeen met het aantal liters vermeld op de maandverklaringen.
Aan het eind van elke maand peilt [naam bedrijf] de fysieke AGP (opslagtank nummer 2602). Volgens de voorraadadministratie (lees: Excelbestand voorraadverloop) van [naam bedrijf] en de bijlage behorende bij de maandverklaringen blijk[t] het volgende:
• In de maanden januari, maart, april, mei, juli en augustus van het jaar 2016 zijn minder (…) liters biodiesel 15 graden in [de] fysieke AGP gepeild dan opgenomen in de voorraadadministratie. Er is hierdoor sprake van een minderbevinding.
• In de maanden februari, juni, september, november en december van het jaar 2016 zijn meer (…) liters biodiesel 15 graden in [de] fysieke AGP gepeild dan opgenomen in de voorraadadministratie. Er is hierdoor sprake van een meerbevinding.
De administratie van de in-, op- en uitslag van de biodiesel in opslagtank 2602 bestaat uit de door [naam bedrijf] en [eiseres] ondertekende maandverklaringen en de daarbij behorende bijlagen. (…)
In gevolge artikel 8, eerste lid, letter a en b UBA moet [eiseres] , als vergunninghouder van de AGP, de administratie van de AGP zodanig doen dat:
- zij een juiste en volledige vastlegging van de bedrijfsbehandelingen waarborgt; en
- daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de heffing van de accijns van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen.
Tevens moet in gevolge artikel 8, tweede lid, letter a en b UBA de door [eiseres] gehouden administratie regelmatig aantekeningen bevatten van de uitgereikte facturen, de overgebrachte accijnsgoederen met de daarbij behorende gegevens en de daarvoor uitgereikte facturen.
[naam bedrijf] voert alle operationele activiteiten in verband met het beheer van de opslagtank 2602 en blijft hiermee eigenaar van de biodiesel. De logistieke administratie van deze opslagtank wordt beheerd door [naam bedrijf] . De administratie van [eiseres] bestaat enkel uit de ondertekende maandverklaringen en de daarbij behorende bijlagen. [eiseres] voldoet niet aan de voorwaarden gesteld in artikel 8 UBA.
Conclusie
[eiseres] voldoet niet aan de voorwaarden gesteld in artikel 8 UBA en hiermee niet aan haar administratieplicht. De volledigheid en de juistheid van deze ondertekende maandverklaringen zijn niet controleerbaar. [eiseres] heeft ook geen gegevens kunnen overleggen met betrekking tot de hierboven genoemde verschillen.
4.1.3.1 Toetsing beleidsregel accijns
Zoals gesteld in paragraaf 2.7.2 zijn in [de] beleidsregel accijnswetgeving voorwaarden opgenomen voor het salderen van meer- en minderbevindingen in een AGP.
In casu wordt enkel voldaan aan de voorwaarde genoemd in punt b van [de] beleidsregel, namelijk dat er sprake is van goederen met hetzelfde tarief.
Volgens de maandverklaring wordt aan het eind van elke maand gepeild, In de maandverklaring wordt het verschil tussen de gepeilde hoeveelheid en de administratieve voorraad opgenomen. De gepeilde hoeveelheid aan het eind van de maand wordt tevens gebruikt als beginvoorraad van de volgende maand.
Van deze stroom houdt [eiseres] een administratie bij die enkel bestaat uit de ondertekende maandverklaringen. Deze administratie wordt niet als een deugdelijke administratie aangemerkt als bedoeld in artikel 8 UBA. De volledigheid en de juistheid die in-, op- en uitslagen van opslagtank 2602 hebben wij hierdoor niet kunnen controleren.
Uit de controle is gebleken dat [naam bedrijf] aan het eind van elke maand de hoeveelheid biodiesel in tank 2602 inventariseert. Betreffende gegevens worden gedeeld met [eiseres] , als bijlage bij de maandverklaring.
De gepeilde hoeveelheid aan biodiesel wordt in de bijlage als eind- en beginvoorraad van de volgende maand opgenomen. Wij hebben geconstateerd dat er verschillen zijn tussen de gepeilde voorraad en de administratieve voorraad en hiermee is er sprake van een minder- of meerbevinding. Bij de constatering hebben wij [eiseres] gewezen op de bepalingen zoals opgenomen in paragraaf 5.7. van de beleidsregel accijns.
[eiseres] is het niet eens met onze uitleg van de beleidsregel, in het bijzonder paragraaf 5.7. In betreffende paragraaf is geregeld dat na elke inventarisatie, saldering en aanpassing van de administratie dient te worden uitgevoerd, In het geval dat sprake is van een minderbevinding wordt dit aangemerkt als een uitslag tot verbruik.
[eiseres] is van mening dat saldering niet bij elke inventarisatie dient plaats te vinden en dat saldering op jaarniveau volstaat. Ook betwist [eiseres] de geconstateerde verschillen in gepeilde hoeveelheden en de administratieve hoeveelheden.
[eiseres] voert aan dat er meerdere factoren van invloed kunnen zijn op volumeverschillen bij de peilmomenten in de tank en noemt daarbij o.a. de volgende factoren:
• Temperatuurverschillen;
• Densiteitsverschillen (soortelijk gewicht);
• Nauwkeurigheid van de metingen; en
• Golfslagen.
Omdat de gegevens met betrekking tot bovengenoemde factoren niet blijken uit de administratie van [eiseres] hebben wij dit niet nader kunnen beoordelen
Nu er niet wordt voldaan aan de twee overige voorwaarden van paragraaf 5.7 van [de] beleidsregel worden de minderbevindingen op grond van artikel 2 lid 1 letter a WA als uitslagen tot verbruik aangemerkt.
In de maanden januari, maart, april, mei, juli en augustus 2016 zijn minderbevindingen bevonden. Deze minderbevinding moet worden opgenomen in de periodieke aangifte van de maand waarin de minderbevinding is geconstateerd. In de desbetreffende periodieke aangiften zijn deze minderbevindingen niet opgenomen.
Voor de minder bevonden hoeveelheid biodiesel is naast accijns ook voorraadheffing verschuldigd. (…)
Conclusie
De minderbevindingen worden aangemerkt als uitslagen tot verbruik. Het te weinig geheven accijns en voorraafheffing wordt nageheven.”
2.8.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 juli 2020 van de Belastingdienst. Die bezwaarprocedure loopt nog.

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt:
1. tot vergoeding van alle schade van [eiseres] als gevolg van de betaling van accijns, boetes, rente en eventuele andere aan de Belastingdienst/Douane of de Ontvanger verschuldigde bedragen die verband houden met uitslagen tot verbruik van biodiesel in tank 2602 in de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2018, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
2. in de kosten van het geding inclusief de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als [gedaagde] deze kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis voldoet;
3. in de nakosten van het geding.
3.2.
[gedaagde] betwist de feitelijke stellingen die [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag legt. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en de wettelijke rente als [eiseres] deze kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis voldoet.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

primaire en subsidiaire grondslag vordering: samenvatting standpunten partijen

4.1.
[eiseres] legt aan haar primaire en subsidiaire vordering ten grondslag dat partijen een vorm van samenwerking zijn overeengekomen die inhield dat tank 2602 op het terrein van [gedaagde] tegen een vergoeding administratief werd gekoppeld aan de AGP-vergunning van [eiseres] . [gedaagde] bleef tank 2602 exploiteren en moest daarover gegevens verstrekken aan [eiseres] . In de aard van deze samenwerking ligt volgens [eiseres] besloten dat [gedaagde] gehouden is [eiseres] schadeloos te stellen als de exploitatie van tank 2602 door [gedaagde] leidt tot een vordering van de Belastingdienst op [eiseres] ; daartoe strekt ook artikel 4 lid 1 van de overeenkomst.
4.2.
[gedaagde] betwist de door [eiseres] voorgestane uitleg van de overeenkomst, in het bijzonder artikel 4 lid 1 daarvan. In de overeenkomst is concreet bepaald welke verbintenissen [gedaagde] op zich heeft genomen. Zij is al deze verbintenissen nagekomen. Artikel 4 lid 1 van de overeenkomst is niet geformuleerd als een vrijwaring. Bovendien is de naheffingsaanslag niet het gevolg van voorraadverschillen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de overeenkomst, maar van onvolkomenheden in de administratie van [eiseres] . Daarvoor is [eiseres] zelf verantwoordelijk.
uitleg overeenkomst
4.3.
Bij de uitleg van de overeenkomst komt het aan op de betekenis die [eiseres] en [gedaagde] in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen en aan de bepalingen van de overeenkomst mochten toekennen en op wat zij redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)).
4.4.
Partijen zijn het eens over de aard van hun samenwerking, maar niet over het antwoord op de vraag of uit de aard en strekking van de overeenkomst dan wel uit artikel 4 lid 1 daarvan voortvloeit dat [gedaagde] gehouden is [eiseres] schadeloos te stellen voor de bedragen die [eiseres] aan de Belastingdienst moet betalen.
4.5.
[gedaagde] heeft de door [eiseres] gestelde aard van de samenwerking, zoals samengevat in de eerste twee zinnen van 4.1, niet betwist. Tank 2602 werd weliswaar gekoppeld aan de AGP-vergunning van [eiseres] , maar [gedaagde] bleef deze tank exploiteren. Dat volgt ook uit de verschillende leden van artikel 4 van de overeenkomst. Een redelijke uitleg van het eerste lid van deze bepaling, bezien in het licht van de gehele overeenkomst en de aard van de samenwerking tussen partijen, brengt mee dat [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van de schade die [eiseres] lijdt als gevolg van de exploitatie van tank 2602 door [gedaagde] , ongeacht of die schade is terug te voeren op een voorraadverschil (daargelaten hoe dit begrip moet worden uitgelegd; daarover zijn partijen het niet eens). Hiervoor is redengevend dat uitsluitend [gedaagde] bepaalt hoe tank 2602 wordt geëxploiteerd, zodat het redelijk is dat zij aansprakelijk is voor de eventuele negatieve financiële gevolgen van die exploitatie voor [eiseres] . Voor schade van [eiseres] die niet het gevolg is van de manier waarop [gedaagde] tank 2602 exploiteert, is [gedaagde] in beginsel niet aansprakelijk, tenzij die schade het gevolg is van de nietnakoming van een andere verbintenis van [gedaagde] .
Beoordeeld moet dan ook worden wat de oorzaak is van de door [eiseres] gestelde schade.
oorzaak schade
4.6.
Uit het onder 2.7 aangehaalde rapport van de Belastingdienst volgt dat haar besluit van 20 juli 2020 onder meer het gevolg is van de met betrekking tot het jaar 2016 vastgestelde verschillen tussen enerzijds de feitelijke inhoud van tank 2602 zoals die door [gedaagde] maandelijks werd gemeten en anderzijds de inhoud van die tank volgens de administratie. De overeenkomst vermeldt weliswaar niet dat [gedaagde] [eiseres] op de hoogte moet brengen van de resultaten van de maandelijkse metingen in tank 2602, maar uit het rapport van de Belastingdienst volgt dat [gedaagde] dit wel heeft gedaan. [eiseres] stelt ook niet dat de resultaten van deze metingen haar niet bekend waren.
Uit het rapport van de Belastingdienst volgt niet dat de door [gedaagde] aan [eiseres] verstrekte tankmutatieoverzichten of meetresultaten volgens de Belastingdienst onjuistheden bevatten en (dus ook niet) dat het besluit van 20 juli 2020 van de Belastingdienst verband houdt met dergelijke onjuistheden.
4.7.
[gedaagde] betoogt dat de verschillen tussen de metingen en de administratie worden veroorzaakt doordat de metingen momentopnames zijn, die soms plaatsvinden terwijl biodiesel wordt in- of uitgeslagen. De administratie wordt soms ook iets later bijgewerkt. De crux is volgens [gedaagde] dat [eiseres] heeft nagelaten maandelijks het tankmutatieoverzicht naast het resultaat van de meting van de inhoud van tank 2602 te leggen en het verschil daartussen in haar administratie te verwerken, het zogenoemde salderen van meer- of minderbevindingen. Dit moet volgens de Belastingdienst maandelijks – na iedere meting in tank 2602 – gebeuren en dat heeft [eiseres] niet gedaan. Als gevolg daarvan was volgens de Belastingdienst, in de maanden in 2016 waarin minder biodiesel in tank 2602 is gemeten dan er volgens de administratie in zou moeten zitten, sprake van uitslagen tot verbruik en was heffing van accijns aan de orde.
4.8.
Dit betoog van [gedaagde] vindt steun in het rapport van de Belastingdienst en is door [eiseres] niet gemotiveerd weerlegd. [eiseres] was als AGP-vergunninghouder verantwoordelijk voor het voeren van de administratie van tank 2602 en voor het correct en tijdig salderen. [gedaagde] is niet aansprakelijk voor de schade die [eiseres] heeft geleden doordat het salderen volgens de Belastingdienst niet goed is gegaan. Of de door de Belastingdienst gestelde eis van maandelijks salderen terecht is, zal in de procedure tussen [eiseres] en Belastingdienst moeten worden uitgemaakt en is niet doorslaggevend in de onderhavige procedure.
4.9.
[gedaagde] voert aan dat er volgens de Belastingdienst nog een ander probleem was, namelijk dat de administratie van tank 2602 onvolledig was. Ook deze opmerking vindt steun in het rapport van de Belastingdienst. Daarin valt te lezen dat de administratie van [eiseres] uitsluitend bestond uit tankmutatieoverzichten en maandverklaringen A en B. Gegevens om de juistheid van deze overzichten en verklaringen te controleren, ontbreken volgens de Belastingdienst. De Belastingdienst noemt als voorbeeld van dergelijke gegevens aantekeningen van de uitgereikte facturen, de overgebrachte accijnsgoederen met de daarbij behorende gegevens en de daarvoor uitgereikte facturen.
[eiseres] weerspreekt dit op zichzelf niet, maar betoogt dat [gedaagde] als exploitant van tank 2602 verantwoordelijk was voor het verstrekken van dergelijke aanvullende informatie. Zij kon daarover beschikken en [eiseres] niet.
4.10.
Uit de overeenkomst volgt niet dat op [gedaagde] een verbintenis rust om de door de Belastingdienst bedoelde aanvullende informatie aan [eiseres] te verstrekken. [gedaagde] stelt onweersproken, zodat dit vaststaat, dat [eiseres] gedurende de looptijd van de overeenkomst ook nooit om dergelijke informatie heeft gevraagd. Beide partijen stellen voorts onweersproken, zodat dit vaststaat, dat zij de beoogde samenwerking en de overeenkomst vooraf hebben voorgelegd aan de Belastingdienst en dat die geen opmerkingen had. Blijkbaar hebben beide partijen en wellicht ook de Belastingdienst vooraf niet voorzien dat aanvullende administratieve informatie nodig zou kunnen zijn. Dit ligt naar het oordeel van de rechtbank in de risicosfeer van [eiseres] , omdat zij als AGP-vergunninghouder primair verantwoordelijk was voor het voeren (of verkrijgen) van een complete administratie van tank 2602. Dat de Belastingdienst de in 2016 gevoerde administratie onvolledig acht, is geen gevolg van de manier waarop [gedaagde] tank 2602 exploiteerde en is evenmin haar verantwoordelijkheid op grond van de overeenkomst. Ook voor zover het besluit van 20 juli 2020 van de Belastingdienst een gevolg is van een onvolledige administratie van tank 2602, is [gedaagde] daarvoor dan ook niet aansprakelijk.
primaire en subsidiaire grondslag vordering: conclusie
4.11.
De conclusie is dat de door [eiseres] gestelde schade niet het gevolg is van de wijze waarop [gedaagde] tank 2602 heeft geëxploiteerd of van het niet nakomen van een verbintenis van [gedaagde] uit de overeenkomst. In deze situatie brengt de overeenkomst niet mee dat [gedaagde] gehouden is tot vergoeding van deze schade (vergelijk 4.5). De vorderingen van [eiseres] zijn dus niet toewijsbaar op de primaire of subsidiaire grondslag.
meer subsidiaire grondslag vordering
4.12.
De meer subsidiaire grondslag van de vorderingen is ongerechtvaardigde verrijking. Naar de rechtbank begrijpt, stelt [eiseres] dat zij bedragen aan de Belastingdienst moet betalen als gevolg van uitslagen tot verbruik waarvoor [gedaagde] als exploitant van tank 2602 verantwoordelijk is en waarmee [gedaagde] naar moet worden aangenomen geld heeft verdiend.
4.13.
[gedaagde] betwist ook deze grondslag van de vorderingen en brengt daartoe onder meer naar voren dat in sommige maanden in 2016 meer biodiesel in tank 2602 zat dan volgens de voorraadadministratie, zogenoemde meerbevindingen. Als alle meer- en minderbevindingen over 2016 correct worden gesaldeerd, blijft een (gelet op de inhoud van tank 2602) verwaarloosbaar verschil over. Volgens [gedaagde] zijn de naheffingen dan ook niet veroorzaakt doordat zij teveel biodiesel van tank 2602 heeft uitgeslagen.
4.14.
Tegenover deze betwisting heeft [eiseres] onvoldoende nader onderbouwd dat [gedaagde] ongerechtvaardigd is verrijkt. De vorderingen zijn dus ook niet toewijsbaar op de meer subsidiaire grondslag.
conclusie
4.15.
De vorderingen worden afgewezen.
kosten
4.16.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 1.782,- (€ 656,- aan griffierecht en € 1.126,- aan salaris advocaat (2 punten x tarief II)). De wettelijke rente wordt toegewezen als gevorderd.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden vastgesteld op € 1.782,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van algehele betaling,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen. Het is ondertekend door de rolrechter en op 14 april 2021 uitgesproken in het openbaar.
3194/2294