ECLI:NL:RBROT:2021:3296

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
14 april 2021
Publicatiedatum
14 april 2021
Zaaknummer
C/10/606837 / HA ZA 20-1043
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van inzage en afschrift van bescheiden in het kader van accijnsadministratie en rechtmatig belang

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 14 april 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiseres] en [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. [Eiseres] vorderde op grond van artikel 843a Rv inzage in en afschrift van bepaalde bescheiden die betrekking hebben op de in- en uitslagen van biodiesel in tank 2602, alsook calibratierapporten van de betrokken tanks. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde inzage over het jaar 2016, omdat de Belastingdienst een naheffingsaanslag heeft opgelegd aan [eiseres] en deze mogelijk kan worden herzien indien de gevraagde bescheiden worden verstrekt. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] over 2016 toegewezen, maar de vorderingen over 2017 en 2018 afgewezen wegens het ontbreken van een rechtmatig belang. De rechtbank heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeeld om binnen veertien dagen na het vonnis inzage te geven in de gevraagde bescheiden, met een dwangsom voor het geval zij hieraan niet voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/606837 / HA ZA 20-1043
Vonnis van 14 april 2021
in de zaak van
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. J. Wind te Rotterdam,
tegen
1)[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.H. Gaastra te Amsterdam,
2)[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. N.W. Mulder te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2020, met producties waaronder de beslagstukken;
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] ;
  • de conclusie tot referte van [gedaagde 2] ;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 9 maart 2021;
  • de schriftelijke reactie van [gedaagde 2] op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
[eiseres] exploiteert onder meer brandstofverkooppunten met bijbehorende winkels.
2.2.
Eind 2015 hield [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ) zich bezig met de productie en opslag van minerale olieproducten in tanks.
2.3.
Zowel [eiseres] als [naam bedrijf] had eind 2015 een AGP-vergunning. Deze vergunning biedt de mogelijkheid om goederen op te slaan waarover pas accijns wordt geheven wanneer deze goederen vanuit de accijnsgoederenplaats (AGP) worden ‘uitgeslagen tot verbruik’. Bij brandstoffen is dit meestal het moment van het overpompen vanuit een tank op de AGP in een tankauto of -schip die/dat de brandstof verder vervoert, bijvoorbeeld naar een brandstofverkooppunt. Een van de voorwaarden voor uitgestelde accijnsheffing is dat op de AGP een gemiddelde brandstofvoorraad van minstens 1.000 m³ per maand wordt aangehouden.
2.4.
Op 18 november 2015 hebben [eiseres] en [naam bedrijf] een overeenkomst gesloten (de overeenkomst), waarin onder meer het volgende is bepaald.
“Overwegende dat:
• [naam bedrijf] beschikt over depots met tanks voor de opslag van olie- en olieproducten,
• [naam bedrijf] een vergunning heeft voor de opslag van olie- en olieproducten waarover nog geen accijns is geheven, een zogeheten Accijns Goederen Plaats vergunning (hierna: 'AGP Vergunning');
• [eiseres] een AGP Vergunning heeft en deze wil continueren
• [eiseres] en [naam bedrijf] willen samenwerken om ervoor te zorgen dat [eiseres] gebruik kan maken van tanks van [naam bedrijf] zodat [eiseres] haar AGP Vergunning in stand kan houden.
• [naam bedrijf] hiertoe tankruimte op haar depot te Amsterdam zal aanwijzen, die [eiseres] als opslaglocatie kan gebruiken voor het in stand houden van haar AGP Vergunning
• De aanwijzing van de betreffende tanks slechts een administratieve reden heeft en dat [naam bedrijf] in de praktijk de tanks zal blijven exploiteren;
• Partijen hun rechten en verplichtingen in verband hiermede wensen vast te leggen;
Zijn overeengekomen.

1..Definities

Voor het doel van de onderhavige overeenkomst hebben de volgende begrippen de volgende betekenissen
Tankmutatieoverzicht: een bestand van alle goederenmutaties die in één kalendermaand in de tanks hebben plaatsgevonden, d.w.z. de in- en uitslagen in/uit de AGP vergunning van [eiseres] ;
Maandverklaring A: een verklaring als bedoeld in artikel 2a Uitvoeringsbesluit accijns inhoudende het totaal van alle inslagen die in één kalendermaand in de Tanks hebben plaatsgevonden in de AGP vergunning van [eiseres] vanuit de AGP van [naam bedrijf] ,
Maandverklaring B: een verklaring als bedoeld in artikel 2a Uitvoeringsbesluit accijns inhoudende het totaal van alle uitslagen die in één kalendermaand vanuit de Tanks van de AGP van [eiseres] hebben plaatsgevonden naar de AGP vergunning van [naam bedrijf] ;
(…)
(…)

4..Exploitatie van de Tanks, eigendom product

4.1
Krachtens de AGP vergunning van [eiseres] wordt het product in de tanks weliswaar aangemerkt als product van [eiseres] , maar de klant is/wordt hierdoor geen juridische eigenaar van het product in de tanks en/of aansprakelijk bij voorraadverschillen.
4.2
[naam bedrijf] behoudt het recht om de tanks te gebruiken voor opslag en doorstroom van product van zichzelf en/of derden, ook nadat de tanks in de AGP vergunning van [eiseres] zijn opgenomen.
4.3
[naam bedrijf] zal alle operationele activiteiten in verband met het beheer van de Tanks voor haar rekening nemen en zal zorgdragen voor in de verhuurde tank voldoende product wordt opgeslagen zodat [eiseres] kan voldoen aan de wettelijke voorraadeis van 1000m3 gemiddeld per maand.

5..Administratie

5.1
Vanaf het moment dat de tanks in de AGP vergunning van [eiseres] is opgenomen is [eiseres] verantwoordelijk voor de administratieve verplichtingen ten opzichte van de Belastingdienst, die zijn verbonden aan de AGP vergunning.
5.2
[naam bedrijf] zal maandelijks aan [eiseres] ten behoeve van haar accijnsadministratie een Tankmutatieoverzicht en een Maandverklaring A aanleveren. Dit Takmutatieoverzicht en Maandverklaring A zal uiterlijk de 10e werkdag van de maand volgende op de maand waarin de mutaties hebben plaatsgevonden ter beschikking worden gesteld.
5.3
Vóór het einde van de maand van aanlevering van de Maandverklaring A , dient [eiseres] aan [naam bedrijf] een Maandverklaring B te verstrekken.

6..Vergoeding, betaaltermijn

6.1
Als tegenprestatie voor het ter beschikking stellen van de tanks ten behoeve van het in stand houden van de AGP vergunning van [eiseres] , is [eiseres] verplicht jaarlijks een vergoeding te betalen aan [naam bedrijf] van € 40.000,-. (…)”
2.5.
[gedaagde 1] is de rechtsopvolgster van [naam bedrijf] . [gedaagde 1] heeft de verbintenissen van [naam bedrijf] uit de overeenkomst overgenomen. Eind 2018 heeft [gedaagde 2] op haar beurt de activiteiten van [gedaagde 1] overgenomen.
2.6.
De overeenkomst is in 2016, 2017 en 2018 van kracht geweest. Ter uitvoering van de overeenkomst is tank nummer 2602 op het terrein van [naam bedrijf] / [gedaagde 1] in deze jaren gebruikt ten behoeve van de AGP-vergunning van [eiseres] .
2.7.
Bij besluit van 20 juli 2020 heeft de Belastingdienst aan [eiseres] over 2016 een naheffing van € 70.484,- opgelegd, vermeerderd met belastingrente van € 9.102,- en een verzuimboete van € 5.278,-. Dit besluit is gebaseerd op een rapport van de Belastingdienst waarin onder meer het volgende is vermeld.

2.7.2 Beleidsregel accijnswetgeving
De staatsecretaris van Financiën heeft, naar aanleiding van een uitspraak van de Hoge Raad (nr. 34 000 van 23 december 1998, BNB1999/126), op 1 december 2015 beleidsregels accijnswetgeving uitgegeven. Het betreft beleidsregels met nr. BLKB2015/1192M, welke in [de] Staatscourant gepubliceerd [zijn] op 15 december 2015 onder nummer 45343 (hierna: beleidsregel).
In paragraaf 5.7 van de beleidsregel zijn voorwaarden voor het salderen van meer- en minderbevindingen
in een AGPopgenomen.
In een AGP kunnen producten bij vergissing worden omgewisseld. Bij die omwisseling ontstaat een minderbevinding bij het ene artikel en een meerbevinding bij het andere artikel. In dat geval is het redelijk om onder bepaalde voorwaarden toe te staan dat een minderbevinding met een meerbevinding wordt gesaldeerd. Mede gelet op de jurisprudentie keurt de staatssecretaris onder de volgende voorwaarden goed dat meer- en minderbevindingen worden gesaldeerd.
a. Deugdelijke administratie.
Er moet sprake zijn van een deugdelijke administratie. Dat wil zeggen dat de administratie moet voldoen aan het bepaalde in artikel 8 van het Uitvoeringsbesluit Accijns (hierna: UBA). Indien naar het oordeel van de inspecteur de administratie niet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 8 UBA voldoet, is er geen sprake van een deugdelijke administratie. De inspecteur moet dit uiteraard wel voldoende motiveren.
b. Goederen met hetzelfde tarief / dezelfde kleinhandelsprijs voor tabaksproducten.
De saldering kan slechts plaatsvinden als er sprake is van goederen met hetzelfde accijnstarief. In hoofdstuk II van de wet zijn de verschillende tarieven opgenomen.
c. Periode waarop saldering betrekking heeft.
De Hoge Raad heeft in de hiervoor aangehaalde uitspraak geen uitspraak gedaan over de periode waarover de saldering mag worden toegepast. In de praktijk worden meer- en minderbevindingen vastgesteld bij inventarisatie van [de] AGP-voorraad.
De administratie van een AGP moet op elk moment een juiste weergave geven van de daadwerkelijke voorraad. In verband daarmee wordt de voorraad regelmatig geïnventariseerd. Vervolgens wordt na die inventarisatie de administratie in overeenstemming gebracht met de werkelijke voorraad waarbij alle afzonderlijke meer- en minderbevindingen in de administratie moeten worden opgenomen.
Saldering van de meer- en minderbevindingen moet daarom
directna de inventarisaties plaatsvinden, ongeacht het aantal inventarisaties. Dit betekent dat ook bedrijven die hun voorraad in gedeelten inventariseren (partiële inventarisaties) direct na die gedeeltelijke inventarisatie de meer- en minderbevindingen moeten salderen. Het opnemen van meer- en minderbevindingen op een aparte lijst na elke partiële inventarisatie en daarna eenmaal per jaar alle meer- en minderbevindingen salderen, is hiermee niet in overeenstemming. Indien na inventarisatie, saldering en aanpassing van de administratie een minderbevinding resteert, wordt dit aangemerkt als uitslag tot verbruik in de zin van artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de WA [Wet op de accijns; opmerking rechtbank]. Deze minderbevinding moet worden opgenomen in de periodieke aangifte van de maand waarin de minderbevinding is geconstateerd. Voor de minder bevonden hoeveelheid minerale oliën die wordt aangemerkt als uitslag tot verbruik is niet alleen accijns verschuldigd, maar ook de voorraadheffing.
(…)
4.1.3
Ontvangsten/leveringen BDA
Jaar 2016
In het jaar 2016 heeft [eiseres] opslagtank 2602 van BDA [ [naam bedrijf] ; opmerking rechtbank] gehuurd. BDA hield per maand in een Excelbestand een voorraadverloop bij van de voorraadmutaties van de biodiesel die in [de] fysieke AGP werd in- en uitgeslagen in opslagtank nummer 2602. In het jaar 2016 heeft [eiseres] onderstaand aantal liters biodiesel 15 graden onder schorsing van accijns ontvangen in [de] fysieke AGP (opslagtank 2602).
Tevens heeft BDA in het jaar 2016 onderstaande liters biodiesel 15 graden onder schorsing van accijns fictief geleverd aan [eiseres] .
(…)
Het aantal liters biodiesel 15 graden [dat] volgens het bovengenoemd overzicht van BDA [is] in- en uitgeslagen, kom[t] overeen met het aantal liters vermeld op de maandverklaringen.
Aan het eind van elke maand peilt BDA de fysieke AGP (opslagtank nummer 2602). Volgens de voorraadadministratie (lees: Excelbestand voorraadverloop) van BDA en de bijlage behorende bij de maandverklaringen blijk[t] het volgende:
• In de maanden januari, maart, april, mei, juli en augustus van het jaar 2016 zijn minder (…) liters biodiesel 15 graden in [de] fysieke AGP gepeild dan opgenomen in de voorraadadministratie. Er is hierdoor sprake van een minderbevinding.
• In de maanden februari, juni, september, november en december van het jaar 2016 zijn meer (…) liters biodiesel 15 graden in [de] fysieke AGP gepeild dan opgenomen in de voorraadadministratie. Er is hierdoor sprake van een meerbevinding.
De administratie van de in-, op- en uitslag van de biodiesel in opslagtank 2602 bestaat uit de door BDA en [eiseres] ondertekende maandverklaringen en de daarbij behorende bijlagen. (…)
In gevolge artikel 8, eerste lid, letter a en b UBA moet [eiseres] , als vergunninghouder van de AGP, de administratie van de AGP zodanig doen dat:
- zij een juiste en volledige vastlegging van de bedrijfsbehandelingen waarborgt; en
- daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de heffing van de accijns van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen.
Tevens moet in gevolge artikel 8, tweede lid, letter a en b UBA de door [eiseres] gehouden administratie regelmatig aantekeningen bevatten van de uitgereikte facturen, de overgebrachte accijnsgoederen met de daarbij behorende gegevens en de daarvoor uitgereikte facturen.
BDA voert alle operationele activiteiten in verband met het beheer van de opslagtank 2602 en blijft hiermee eigenaar van de biodiesel. De logistieke administratie van deze opslagtank wordt beheerd door BDA. De administratie van [eiseres] bestaat enkel uit de ondertekende maandverklaringen en de daarbij behorende bijlagen. [eiseres] voldoet niet aan de voorwaarden gesteld in artikel 8 UBA.
Conclusie
[eiseres] voldoet niet aan de voorwaarden gesteld in artikel 8 UBA en hiermee niet aan haar administratieplicht. De volledigheid en de juistheid van deze ondertekende maandverklaringen zijn niet controleerbaar. [eiseres] heeft ook geen gegevens kunnen overleggen met betrekking tot de hierboven genoemde verschillen.
4.1.3.1 Toetsing beleidsregel accijns
Zoals gesteld in paragraaf 2.7.2 zijn in [de] beleidsregel accijnswetgeving voorwaarden opgenomen voor het salderen van meer- en minderbevindingen in een AGP.
In casu wordt enkel voldaan aan de voorwaarde genoemd in punt b van [de] beleidsregel, namelijk dat er sprake is van goederen met hetzelfde tarief.
Volgens de maandverklaring wordt aan het eind van elke maand gepeild, In de maandverklaring wordt het verschil tussen de gepeilde hoeveelheid en de administratieve voorraad opgenomen. De gepeilde hoeveelheid aan het eind van de maand wordt tevens gebruikt als beginvoorraad van de volgende maand.
Van deze stroom houdt [eiseres] een administratie bij die enkel bestaat uit de ondertekende maandverklaringen. Deze administratie wordt niet als een deugdelijke administratie aangemerkt als bedoeld in artikel 8 UBA. De volledigheid en de juistheid die in-, op- en uitslagen van opslagtank 2602 hebben wij hierdoor niet kunnen controleren.
Uit de controle is gebleken dat BDA aan het eind van elke maand de hoeveelheid biodiesel in tank 2602 inventariseert. Betreffende gegevens worden gedeeld met [eiseres] , als bijlage bij de maandverklaring.
De gepeilde hoeveelheid aan biodiesel wordt in de bijlage als eind- en beginvoorraad van de volgende maand opgenomen. Wij hebben geconstateerd dat er verschillen zijn tussen de gepeilde voorraad en de administratieve voorraad en hiermee is er sprake van een minder- of meerbevinding. Bij de constatering hebben wij [eiseres] gewezen op de bepalingen zoals opgenomen in paragraaf 5.7. van de beleidsregel accijns.
[eiseres] is het niet eens met onze uitleg van de beleidsregel, in het bijzonder paragraaf 5.7. In betreffende paragraaf is geregeld dat na elke inventarisatie, saldering en aanpassing van de administratie dient te worden uitgevoerd, In het geval dat sprake is van een minderbevinding wordt dit aangemerkt als een uitslag tot verbruik.
[eiseres] is van mening dat saldering niet bij elke inventarisatie dient plaats te vinden en dat saldering op jaarniveau volstaat. Ook betwist [eiseres] de geconstateerde verschillen in gepeilde hoeveelheden en de administratieve hoeveelheden.
[eiseres] voert aan dat er meerdere factoren van invloed kunnen zijn op volumeverschillen bij de peilmomenten in de tank en noemt daarbij o.a. de volgende factoren:
• Temperatuurverschillen;
• Densiteitsverschillen (soortelijk gewicht);
• Nauwkeurigheid van de metingen; en
• Golfslagen.
Omdat de gegevens met betrekking tot bovengenoemde factoren niet blijken uit de administratie van [eiseres] hebben wij dit niet nader kunnen beoordelen
Nu er niet wordt voldaan aan de twee overige voorwaarden van paragraaf 5.7 van [de] beleidsregel worden de minderbevindingen op grond van artikel 2 lid 1 letter a WA als uitslagen tot verbruik aangemerkt.
In de maanden januari, maart, april, mei, juli en augustus 2016 zijn minderbevindingen bevonden. Deze minderbevinding moet worden opgenomen in de periodieke aangifte van de maand waarin de minderbevinding is geconstateerd. In de desbetreffende periodieke aangiften zijn deze minderbevindingen niet opgenomen.
Voor de minder bevonden hoeveelheid biodiesel is naast accijns ook voorraadheffing verschuldigd. (…)
Conclusie
De minderbevindingen worden aangemerkt als uitslagen tot verbruik. Het te weinig geheven accijns en voorraafheffing wordt nageheven.”
2.8.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 20 juli 2020 van de Belastingdienst. Die bezwaarprocedure loopt nog.
2.9.
Op 29 september 2020 heeft [eiseres] conservatoir bewijsbeslag doen leggen onder [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .

3..Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert samengevat dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. voor recht verklaart dat [eiseres] op grond van artikel 843a Rv recht heeft op verstrekking door zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] van inzage in en afschrift van:
A. de in- en uitslagbonnen met betrekking tot de biodiesel die in 2016, 2017 en 2018 in en uit tank 2602 is gepompt (in de dagvaarding en het petitum nader omschreven);
B. de in 2016, 2017 en 2018 opgemaakte calibratierapporten met betrekking tot de inhoudsmeters en doorstroommeters van tank 2602 en van de tanks 490, 491, 492 en 2601 binnen de AGP van [gedaagde 1] , die betrokken zijn bij de (in de dagvaarding en het petitum nader omschreven) “tank-tank” in- en uitslagen;
C. de gegevensdragers waarop de onder A bedoelde bonnen en de onder B bedoelde rapporten zijn opgeslagen;
[De onder 1A, 1B en 1C omschreven stukken, rapporten en gegevensdragers worden hierna samen aangeduid als de bescheiden; opmerking rechtbank.]
2. zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] veroordeelt om aan [eiseres] inzage in de bescheiden te geven en afschrift daarvan te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- ineens en van € 10.000,- per dag of gedeelte daarvan dat zij deze veroordeling niet of niet volledig nakomen;
3. zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] veroordeelt om te gehengen en te gedogen, op straffe van eenzelfde dwangsom als geformuleerd onder 2, dat [eiseres] onmiddellijk na betekening van het vonnis, althans na het verstrijken van een door de rechtbank te bepalen termijn, door tussenkomst van een door [eiseres] met de tenuitvoerlegging van het vonnis te belasten gerechtsdeurwaarder inzage krijgt in en aan [eiseres] afschrift wordt verstrekt van alle bescheiden die zich onder DigiJuris bevinden en in verband daarmee de gerechtsdeurwaarder inzage krijgt in en afschrift wordt verstrekt van al die bescheiden;
4. bepaalt dat de door [eiseres] met de tenuitvoerlegging van het vonnis te belasten gerechtsdeurwaarder zich bij het eventuele zoeken naar en/of ontsleutelen van en/of selecteren van de in gerechtelijke bewaring genomen bescheiden mag laten bijstaan door DigiJuris of een andere deskundige wiens bijstand de gerechtsdeurwaarder nodig of nuttig acht met het oog op een goede uitvoering van het vonnis;
5. voor het geval de rechtbank termen aanwezig acht om de inzage in en het verstrekken van afschrift van de onder 1 omschreven bescheiden op een andere wijze vorm te geven dan [eiseres] beoogt, op de voet van artikel 843a lid 2 Rv de andere wijze bepaalt waarop [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan [eiseres] inzage in en afschrift van de bescheiden moeten verschaffen;
6. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt in:
A. de kosten van het geding inclusief de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] deze kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis voldoen;
B. de nakosten van het geding;
C. de kosten van de gerechtelijke bewaring in verband met het bewijsbeslag.
3.2.
[gedaagde 1] concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] , uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van de procedure.
3.3.
[gedaagde 2] refereert zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

beschikking over de bescheiden
4.1.
[gedaagde 1] betwist in haar conclusie van antwoord dat zij beschikt over de bescheiden. [gedaagde 2] merkt in haar conclusie tot referte op dat zij de bescheiden waarover zij beschikt heeft verstrekt aan de deurwaarder en aan [gedaagde 1] . Ter zitting heeft [gedaagde 1] dit erkend, waarmee haar betwisting niet langer aan de orde is.
de bescheiden over 2016
4.2.
In haar conclusie van antwoord betwist [gedaagde 1] dat [eiseres] een rechtmatig belang heeft bij haar vordering voor zover die ziet op 2017 en 2018. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 1] deze betwisting uitgebreid tot 2016. Nu [eiseres] zich tegen deze uitbreiding niet heeft verzet en daarop tijdens de mondelinge behandeling heeft gereageerd, zal de rechtbank de uitbreiding bij de beoordeling betrekken.
4.3.
Ter onderbouwing van haar betwisting van het rechtmatig belang van [eiseres] bij het verstrekken van de bescheiden over 2016 heeft [gedaagde 1] tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het besluit van 20 juli 2020 van de Belastingdienst is genomen omdat [eiseres] de zogenoemde meer- en minderbevindingen in tank 2602 niet tijdig heeft gesaldeerd. Dit gebrek kan niet worden hersteld door het overleggen van de bescheiden aan de Belastingdienst, zodat [eiseres] geen rechtmatig belang heeft bij haar vorderingen voor zover die zien op 2016.
[eiseres] weerspreekt dit betoog van [gedaagde 1] . Door de Belastingdienst is uitdrukkelijk aan [eiseres] meegedeeld dat de Belastingdienst bereid is het besluit van 20 juli 2020 te heroverwegen als [eiseres] stukken overlegt waarmee de minderbevindingen in tank 2602 verklaard kunnen worden.
4.4.
[gedaagde 1] betwist niet dat door de Belastingdienst aan [eiseres] een mededeling met de door [eiseres] gestelde strekking is gedaan, zodat dit vaststaat. De rechtbank ziet geen reden waarom [eiseres] niet van die mededeling mag uitgaan. Zoals volgt uit het in 2.7 aangehaalde rapport van de Belastingdienst, wordt [eiseres] onder meer verweten dat zij in 2016 met betrekking tot tank 2602 een onvolledige administratie heeft gevoerd. Dit gebrek kan mogelijk worden hersteld als [eiseres] de beschikking verkrijgt over de bescheiden. Mogelijk kunnen de minderbevindingen aan de hand van die bescheiden naar tevredenheid van de Belastingdienst worden verklaard en is de Belastingdienst vervolgens bereid om haar besluit van 20 juli 2020 te herroepen. Het bestaan van deze mogelijkheid is voldoende voor het aannemen van een rechtmatig belang van [eiseres] bij het verstrekken van de bescheiden over 2016.
4.5.
Ter zitting heeft [gedaagde 1] verder opgemerkt dat de Belastingdienst niet heeft meegedeeld dat de door [gedaagde 1] aan [eiseres] verstrekte informatie onjuist zou zijn, dat [gedaagde 1] niet verzeild wil raken in een discussie met de Belastingdienst en dat zij feitelijk niet de mogelijkheid heeft om zaken verder uit te zoeken.
De eerste opmerking van [gedaagde 1] doet niet af aan wat in 4.4 is overwogen over het rechtmatig belang van [eiseres] . De andere opmerkingen van [gedaagde 1] zijn niet onderbouwd en leveren reeds daarom, voor zover [gedaagde 1] heeft bedoeld dat te stellen, geen gewichtige redenen op als bedoeld in artikel 843a lid 4 Rv.
de bescheiden over 2017 en 2018
4.6.
Ter onderbouwing van het rechtmatig belang bij verkrijging van de bescheiden over 2017 en 2018 stelt [eiseres] dat haar door de Belastingdienst is meegedeeld dat het gezien de bevindingen van de controle over 2016 in de rede ligt dat ook een controle van de in- en uitslagen van tank 2602 in 2017 en 2018 zal plaatsvinden. Die controle zal volgens [eiseres] leiden tot eenzelfde discussie met de Belastingdienst als de discussie over 2016. Daarmee is haar rechtmatig belang ook voor 2017 en 2018 gegeven.
[gedaagde 1] benadrukt dat de Belastingdienst geen controle over 2017 en 2018 heeft verricht. Het staat niet vast dat dit zal gaan gebeuren en ook niet dat die eventuele controle zal leiden tot vergelijkbare bevindingen als over 2016.
4.7.
[gedaagde 1] betwist niet dat door de Belastingdienst tegenover [eiseres] is verklaard dat het in de rede ligt dat over 2017 en 2018 een controle zal plaatsvinden, zodat dit vaststaat. Deze verklaring is op zichzelf onvoldoende om als vaststaand aan te nemen dat de Belastingdienst daadwerkelijk tot een controle over 2017 en 2018 zal overgaan, ook nu die controle nog steeds niet is verricht of aangekondigd. Daarnaast heeft [eiseres] tegenover de betwisting van [gedaagde 1] niet nader onderbouwd waarom op voorhand moet worden aangenomen dat een eventuele controle over 2017 en 2018 tot soortgelijke bevindingen en eenzelfde besluit van de Belastingdienst zal leiden als de controle over 2016.
4.8.
De conclusie is dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat zij thans een rechtmatig belang heeft bij de gevorderde bescheiden over 2017 en 2018.
Conclusie
4.9.
De vorderingen over 2016 zijn toewijsbaar. Het verzoek van [gedaagde 1] om aan haar geen dwangsommen op te leggen is niet toegelicht. Gezien haar weigerachtige opstelling heeft [eiseres] belang bij een prikkel tot nakoming. De rechtbank zal de onder 2 en 3 gevorderde dwangsommen preciseren en maximeren zoals in de beslissing te melden. Omdat de rechtbank geen reden ziet om te betwijfelen dat [gedaagde 2] vrijwillig aan dit vonnis zal voldoen en de gerechtsdeurwaarder de door [gedaagde 2] aan hem verstrekte stukken op basis van dit vonnis kan afgeven aan [eiseres] , zal de rechtbank geen dwangsommen opleggen aan [gedaagde 2] . De in vordering 5 bedoelde situatie is niet aan de orde, zodat die vordering wordt afgewezen.
4.10.
De vorderingen over 2017 en 2018 worden afgewezen wegens het ontbreken van een rechtmatig belang bij verstrekking van de gevorderde bescheiden.
In dit vonnis ligt besloten dat een rechtmatig belang van [eiseres] bij verstrekking van deze bescheiden alsnog aan de orde is als een controle van de Belastingdienst over 2017 en 2018 leidt tot een besluit dat vergelijkbaar is met het besluit van 20 juli 2020. Het ligt daarom in de rede dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de bescheiden over 2017 en 2018 bewaren.
4.11.
Nu de vorderingen over 2016 worden toegewezen en de vorderingen over 2017 en 2018 worden afgewezen, zal de rechtbank de kosten compenseren in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat dat [eiseres] op grond van artikel 843a Rv recht heeft op verstrekking door zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] van inzage in en afschrift van
A. alle in- en uitslagbonnen met betrekking tot de biodiesel die in 2016 in en uit tank 2602 is gepompt,
B. alle in 2016 opgemaakte calibratierapporten met betrekking tot de inhoudsmeters en doorstroommeters van tank 2602 en van de tanks 490, 491, 492 en 2601 binnen de AGP van [gedaagde 1] en
C. alle gegevensdragers waarop de onder A bedoelde bonnen en de onder B bedoelde rapporten zijn opgeslagen;
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om aan [eiseres] uiterlijk veertien dagen na dit vonnis
A. inzage in de in 5.1 omschreven bonnen, rapporten en gegevensdragers te geven en
B. afschrift daarvan te verstrekken,
waarbij [gedaagde 1] een dwangsom van € 10.000,- verbeurt per dag of gedeelte daarvan dat zij deze veroordeling niet of niet volledig nakomt, tot een maximum van € 100.000,-;
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , in het geval van [gedaagde 1] op straffe van eenzelfde dwangsom als geformuleerd in 5.2, om te gedogen dat [eiseres] vanaf de vijftiende dag na dit vonnis door tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder inzage krijgt in en aan [eiseres] afschrift wordt verstrekt van alle in 5.1 omschreven bonnen, rapporten en gegevensdragers die zich onder DigiJuris bevinden en dat in verband daarmee de gerechtsdeurwaarder inzage krijgt in en aan hem afschrift wordt verstrekt van die bonnen, rapporten en gegevensdragers;
5.4.
bepaalt dat de door [eiseres] met de tenuitvoerlegging van dit vonnis te belasten gerechtsdeurwaarder zich bij het eventuele zoeken naar, ontsleutelen van en selecteren van de in gerechtelijke bewaring genomen bonnen, rapporten en gegevensdragers, omschreven in 5.1, mag laten bijstaan door DigiJuris of een andere deskundige wiens bijstand de gerechtsdeurwaarder nodig of nuttig acht met het oog op een goede uitvoering van dit vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
compenseert de proceskosten, beslagkosten en nakosten, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van Velzen. Het is ondertekend door de rolrechter en op 14 april 2021 uitgesproken in het openbaar.
3194/2294