ECLI:NL:RBROT:2021:3325

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
15 april 2021
Zaaknummer
C/10/590194 / HA ZA 20-94
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van beslag op schip en onverschuldigde betaling in internationale context

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, staat centraal de vraag of een beslag dat op een schip is gelegd onrechtmatig was. De eiser, NØRRESUNDBY REDERI & SHIPPING AF 2017, heeft een bedrag van € 36.929,06 betaald aan de gedaagde, WRIST-KLEVENBERG SHIP SUPPLY NL B.V., onder protest na het leggen van beslag op het schip SC Nordic. NRS stelt dat het beslag onrechtmatig was, omdat zij geen partij was bij de overeenkomsten die de gedaagde met de eigenaar van het schip had gesloten. De rechtbank heeft vastgesteld dat NRS het bedrag onverschuldigd heeft betaald, aangezien zij niet verantwoordelijk was voor de leveringen die door Wrist-Klevenberg aan het schip zijn gedaan. De rechtbank oordeelt dat het beslag onrechtmatig was en dat Wrist-Klevenberg aansprakelijk is voor de schade die NRS heeft geleden door het beslag. De rechtbank heeft Wrist-Klevenberg veroordeeld tot terugbetaling van het onverschuldigd betaalde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de zaak verwezen naar een schadestaatprocedure voor de verdere schadevergoeding die NRS heeft geleden door het onrechtmatig gelegde beslag. De rechtbank heeft ook de buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat NRS niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten noodzakelijk waren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/590194 / HA ZA 20-94
Vonnis van 17 februari 2021
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van haar plaats van vestiging
NØRRESUNDBY REDERI & SHIPPING AF 2017,
gevestigd te Aalborg, Denemarken,
eiseres,
advocaat mr. W.J. de Boer te Alphen aan den Rijn,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WRIST-KLEVENBERG SHIP SUPPLY NL B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. B.J. van Egmond te Rotterdam.
Partijen zullen hierna NRS en Wrist-Klevenberg genoemd worden.

1..De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 14 januari 2020, met 21 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 12 producties;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2..De feiten

2.1.
NRS houdt zich bezig met scheepvaart, scheepsmakelaardij en scheepshandel.
2.2.
Wrist-Klevenberg houdt zich bezig met scheepsleveranties. Wrist-Klevenberg levert onder meer voedingsmiddelen en huishoudelijke producten voor de bemanning van schepen.
2.3.
Wrist-Klevenberg heeft in de periode 2016 tot halverwege 2017 goederen geleverd aan het zeeschip [naam vaartuig] (hierna: [naam vaartuig] ). Wrist-Klevenberg richtte haar facturen aan de ‘
master and owner’ van [naam vaartuig] en verstuurde deze facturen aan het adres van het moederbedrijf van NRS, Nørresundby Rederi A/S, dat fungeerde als postadres.
2.4.
Ten tijde van de levering van de goederen was [naam vaartuig] eigendom van de op de Faeröer eilanden gevestigde vennootschap Sp/f SC Nordic.
2.5.
De vennootschap Sp/f SC Nordic maakte deel uit van een groep vennootschappen - de Christensengroep (ook wel Nørresundbygroep genoemd) - waarbinnen een aantal schepen werden geëxploiteerd waaronder [naam vaartuig] .
2.6.
De vennootschappen Nordic Carrier A/S en Shippingselskabet af 15/6-17 (voorheen bekend onder de handelsnaam Nørresundby Shipping A/S) hielden alle aandelen in de vennootschap Sp/f SC Nordic.Nørresundby Shipping A/S trad op als manager van [naam vaartuig] .
2.7.
In mei 2017 heeft de Christensengroep gesprekken gevoerd met potentiële investeerders. De heer [naam persoon 1] heeft het aanbod gedaan om (onder meer) vier schepen uit de vloot van de Christensengroep, waaronder [naam vaartuig] , over te nemen. Naar aanleiding van deze onderhandelingen en de overname heeft [naam persoon 1] op 30 mei 2017 NRS opgericht.
2.8.
Op 1 juni 2017 is er een overeenkomst tot stand gekomen tussen NRS en de Christensengroep, waarbij NRS vier schepen, een deel van de activa en een deel van het werknemersbestand heeft overgenomen. Op de vier schepen waren hypotheekrechten gevestigd. NRS heeft de koopprijs van de vier schepen rechtstreeks aan de bank voldaan.
2.9.
De schepen zijn op 13 juni 2017 aan NRS geleverd.
Op 13 juni 2017 is - volgens het ‘
Certificate of Deletion’ - het SC Nordic uitgeschreven uit het scheepsregister van de Faeröer Eilanden en verkocht aan NRS te Denemarken.
Uit het uittreksel uit de ‘
Equasis - Ship Folder’ van de SC Nordic uit het scheepsregister van de Faeröer Eilanden volgt dat het schip sinds 1 juni 2017 onder de vlag van Denemarken vaart. Voorts staat in de ‘
Equasis - Ship Folder’ vermeld dat sinds 13 juni 2017 NRS eigenaar van het schip is en dat Nørresundby Rederi & Shipping ‘
Shipmanager/Commercial Manager’ van het schip is.
2.10.
Bij brief van 14 juni 2017 deelt [naam persoon 2] van de Christensengroep aan Klevenberg Shipping Center B.V. het volgende mee:

Notice to the creditors in Nørresundby Rederi A/S, CVR no. 13162573 and Nørresundby Shipping A/S, CVR no. 32 56 99 43
Unfortunately, we have been struggling with financial challenges for quite some time now and therefor have to acknowledge that it will not be possible to continue.
It is therefore with great regret that I, as the director of the above mentioned companies, have to announce that the companies have been closed down and that the companies are not able to pay their debts to you.
I expect that a bankruptcy petition will be filed to the Court in Aalsborg as soon as possible by the companies.
Yours sincerely,
[naam persoon 2] ”
2.11.
Vanaf 16 juni 2017 verkeren de vennootschappen behorende tot de Christensengroep in staat van faillissement.
2.12.
Bij brief van 19 juni 2017 heeft Wrist-Klevenberg aan NRS onder meer het volgende meegedeeld:
“CLAIM LETTER RE SC NORDIC – LEGAL ACTION
(…)
Please be advised that on 19June 2017 we filed for arrest of the vessel [naam vaartuig] “the Vessel”. The Vessel currently lie at anchor at Frederikshavn. The arrest petition has been filed in order to secure payment for provisions ordered by the former registered owner of the Vessel, the Faroese Company Sp/f SC Nordic. Payment for the delivered provisions are due but at present remain unpaid.
A copy of the arrest petition is attached for your convenience.
The full sum due amounts to EUR 22.032,91 excluding costs and interests. The amount claimed relates to delivery of provisions to the Vessel between 15 November 2016 and 4 May 2017.
Two additional deliveries of provisions to the Vessel was carried out 23 May 2017 and 9 June 2017. Payment for these deliveries have not yet fallen due. In case of non-payment, we reserve the right to adjust the amount claimed accordingly.
(…)
In order to prevent arrest of the Vessel and the initiation of other legal proceedings I hereby kindly request that Nørresundby Rederi & Shipping af 2017 A/S transfer the amount due, in total EUR 22.032,91, with the addition of interest at the rate specified in Klevenberg’s terms of sale and delivery.
(…)”.
2.13.
Op 3 juli 2017 is Wrist-Klevenberg door de curator uitgenodigd om haar vorderingen op de failliete vennootschap ter verificatie in te dienen.
Wrist-Klevenberg heeft bij de curator geen vordering ter verificatie ingediend.
2.14.
Op 26 juli 2017 heeft Wrist-Klevenberg conservatoir beslag doen leggen op [naam vaartuig] , toen het schip in de haven van Amsterdam voor anker lag.
2.15.
Op 27 juli 2017 heeft NRS onder protest een bedrag van € 36.929,06 betaald aan Wrist-Klevenberg.
2.16.
Wrist-Klevenberg heeft op 27 juli 2017 omstreeks 14:00 uur het beslag opgeheven.

3..Het geschil

3.1.
NRS vordert - verkort weergegeven - dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Wrist-Klevenberg veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NRS een bedrag van € 36.929,06 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 12 september 2017 tot aan de dag van de volledige betaling, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
II. voor recht verklaart dat het op 26 juni 2017 op [naam vaartuig] gelegde beslag onrechtmatig was en dat Wrist-Klevenberg aansprakelijk is voor de door het beslag en de daaruit voortvloeiende procedure veroorzaakte schade;
III. Wrist-Klevenberg veroordeelt tot betaling aan NRS van een nader in een
schadestaatprocedure te bepalen bedrag uit hoofde van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan
de dag der algehele voldoening;
IV. Wrist-Klevenberg veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.144,29 aan NRS, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de volledige betaling;
V. Wrist-Klevenberg veroordeelt in de kosten van de procedure en bepaalt dat Wrist-Klevenberg de wettelijke rente over deze kosten verschuldigd zal zijn, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na het vonnis zijn voldaan.
3.2.
NRS legt aan haar vorderingen, verkort weergegeven, het volgende ten grondslag.
NRS heeft het bedrag van € 36.929,06 onverschuldigd aan Wrist-Klevenberg betaald. NRS was geen enkel bedrag aan Wrist-Klevenberg verschuldigd, nu zij geen partij was bij de overeenkomsten met Wrist-Klevenberg en zij nooit bestellingen heeft geplaatst bij Wrist-Klevenberg of daartoe opdracht heeft gegeven. Bovendien ziet het merendeel van de vorderingen van Wrist-Klevenberg op facturen die zijn verstuurd over een periode waarin NRS nog niet eens was opgericht. Wrist-Klevenberg dient daarom het door NRS aan haar betaalde bedrag terug te betalen.
3.3.
NRS heeft recht op de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 27 juli 2017 als datum van de onverschuldigde betaling, althans vanaf 12 september 2017 als datum met ingang waarvan Wrist-Klevenberg in verzuim verkeert met de terugbetaling van het verschuldigde bedrag.
3.4.
Het door Wrist-Klevenberg gelegde beslag op het SC Nordic is onrechtmatig, nu de vordering waarvoor het beslag is gelegd ongegrond is.
Wrist-Klevenberg is aansprakelijk voor de schade die NRS heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag. De door NRS geleden schade bestaat onder meer uit vertragingsschade doordat [naam vaartuig] twee uur later dan gepland pas kon uitvaren, uit winstderving en uit overige door NRS gemaakte kosten.
3.5.
Ook indien geoordeeld wordt dat de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd slechts gedeeltelijk toewijsbaar was, is Wrist-Klevenberg aansprakelijk voor de gevolgen van het beslag, nu het beslag voor een te hoog bedrag en lichtvaardig is gelegd.
3.6.
NRS dient in de toestand te worden gebracht waarin zij had verkeerd indien het beslag niet was gelegd. NRS vordert om die reden verwijzing naar de schadestaatprocedure.
3.7.
NRS maakt aanspraak op vergoeding van de door haar daadwerkelijk gemaakte buitengerechtelijke incassokosten, die - berekend volgens de staffel incassokosten -
€ 1.144,29 bedragen.
3.8.
Wrist-Klevenberg voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van NRS, met veroordeling van NRS, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de daadwerkelijke kosten van het geding. Wrist-Klevenberg voert daartoe, verkort en voor zover van belang weergegeven, het volgende aan.
3.9.
De wijze van procederen van NRS is in strijd met de goede procesorde. NRS heeft diverse bewijsstukken overgelegd in de Deense taal zonder vertaling en NRS past consequent verkeerde rechtsstelsels toe. NRS voldoet daarom niet aan haar stelplicht, nu zij nalaat om feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat sprake is van een onverschuldigde betaling en onrechtmatige daad naar het op die gronden toepasselijke recht. NRS heeft ook geen opinies overgelegd waaruit volgt dat op de voornoemde grondslagen Nederlands recht van toepassing is.
3.10.
NRS heeft haar rechten verwerkt. Partijen hebben in juni 2017 afgesproken dat NRS een procedure zou beginnen. NRS heeft daar bijna tweeënhalf jaar mee gewacht en daarmee haar rechten verwerkt. NRS heeft de procedure tegen Wrist-Klevenberg niet binnen een redelijke termijn gestart en Wrist-Klevenberg daardoor in een nadeliger positie gebracht. Wrist-Klevenberg mocht er redelijkerwijs op vertrouwen dat de zaak was afgedaan.
3.11.
Het beslag is niet onrechtmatig gelegd.
3.12.
NRS heeft niet onverschuldigd betaald. Ten tijde van de betaling op 27 juli 2017 was NRS het bedrag verschuldigd aan Wrist-Klevenberg. Wrist-Klevenberg heeft een ‘
maritime lien’op de eigenaar van het schip terzake van scheepsleveranties.
NRS diende te worden vereenzelvigd met de eigenaar/Sp/f SC Nordic, zodat de betaling door NRS verschuldigd was.3.13. Ingeval het beroep op de ‘
maritime lien’ niet opgaat, geldt dat Wrist-Klevenberg een vordering uit hoofde van onrechtmatige daad op NRS had ter hoogte van het betaalde bedrag, waarvoor zij beslag mocht leggen. Er is door NRS en de rederij misbruik gemaakt van het identiteitsverschil en sprake van een vooropgezet plan om schuldeisers van Sp/f SC Nordic te misleiden. Er is sprake van vereenzelviging. NRS heeft toen zij het schip had gekocht bestellingen gedaan bij Wrist-Klevenberg, deze niet betaald en zich vervolgens verscholen achter het standpunt dat de levering van [naam vaartuig] nog niet had plaatsgevonden. NRS was te kwader trouw. Zowel de rederij als NRS zijn - nu de misleiding en benadeling in groepsverband plaatsvondt - ingevolge artikel 6:166 BW hoofdelijk aansprakelijk voor de door Wrist-Klevenberg geleden schade.
3.14.
Indien door de rechtbank geoordeeld wordt dat het door NRS betaalde bedrag onverschuldigd is betaald, kan Wrist-Klevenberg de vordering die zij op NRS heeft uit hoofde van onrechtmatige daad verrekenen met de vordering van NRS uit hoofde van onverschuldigde betaling.
3.15.
NRS heeft geen belang bij haar vordering uit hoofde van onrechtmatige daad en de door haar gevorderde verklaring voor recht, nu niet gebleken is dat NRS schade heeft geleden. NRS stelt schade te hebben geleden, omdat [naam vaartuig] vanwege de beslaglegging twee uur later dan gepland is uitgevaren. NRS heeft deze schade, nu bijna tweeënhalf jaar is verstreken, nog steeds niet gekwantificeerd en onderbouwd. Wrist-Klevenberg betwist dan ook dat schade is geleden.
3.16.
NRS heeft geen recht op vergoeding van buitengerechtelijke kosten. Partijen hebben afgesproken dat NRS een procedure zou beginnen indien NRS meende recht te hebben op terugbetaling. Door in strijd met deze afspraak eerst enkele sommatiebrieven te sturen, heeft NRS geen recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze kosten zijn onnodig gemaakt.
3.17.
De gevorderde wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW is niet toewijsbaar, omdat op de vorderingen van NRS geen Nederlands recht van toepassing is. Bovendien is de vordering niet gegrond op een handelsovereenkomst maar op niet-contractuele verbintenissen.
3.18.
Op de overeenkomst tussen NRS en Wrist-Klevenberg zijn de ISSA-condities van toepassing. NRS is op grond van artikel 12e van de ISSA-condities gehouden om de daadwerkelijk gemaakte kosten van de procedure aan Wrist-Klevenberg te vergoeden.
3.19.
Op de overige stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4..De beoordeling

4.1.
De zaak betreft een internationaal geval, nu NRS is gevestigd in Denemarken en Wrist-Klevenberg in Nederland. De rechtbank dient daarom eerst haar bevoegdheid en het toepasselijk recht te bepalen.
bevoegdheid
4.2.
NRS stelt dat partijen onderling zijn overeengekomen dat zij het geschil met betrekking tot de door NRS gestelde onverschuldigde betaling zullen voorleggen aan de rechtbank Rotterdam. Wrist-Klevenberg heeft dit niet weersproken, zodat de rechtbank ervan uit gaat dat tussen partijen sprake is van een uitdrukkelijke forumkeuze als bedoeld in artikel 25 van de Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Brussel I-bis Vo).
toepasselijk recht
4.3.
NRS grondt haar vorderingen op onverschuldigde betaling respectievelijk op onrechtmatige daad.
4.4.
Tussen partijen is in geschil naar welk recht de op die rechtsgronden gebaseerde vorderingen moeten worden beoordeeld. Beantwoording van deze vraag dient, nu het zowel bij onverschuldigde betaling als bij onrechtmatige daad gaat om niet contractuele verbintenissen, te worden bepaald aan de hand van de Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet contractuele verbintenissen van 11 juni 2007 (hierna: Rome II-Vo).
4.5.
Ingevolge artikel 10 lid 1 Rome II-Vo wordt de niet-contractuele verbintenis die voortvloeit uit ongerechtvaardigde verrijking, waaronder begrepen onverschuldigde betaling, en die tevens verband houdt met een bestaande, nauw met die ongerechtvaardigde verrijking samenhangende betrekking tussen partijen (zoals een onrechtmatige daad of overeenkomst), beheerst door het recht dat op die betrekking van toepassing is.
Over de aard van die betrekking bestaat geschil tussen partijen, NRS stelt dat sprake is van onrechtmatig handelen, Wrist-Klevenberg van een (op NRS overgegane verplichting uit) overeenkomst. Om tot een juiste kwalificatie te komen dienen de begrippen ‘overeenkomst’ en ‘onrechtmatige daad’ te worden uitgelegd.
4.6.
Met het oog op de eenvormige toepassing van de verordening in alle lidstaten dient aan de in de verordening gebruikte begrippen een ‘verordenings’-autonome uitleg te worden gegeven, waarbij hoofdzakelijk aansluiting moet worden gezocht bij het stelsel en de doelstelling van de verordening.
Omdat de materiële reikwijdte ingevolge overweging 7 van de considerans van Rome II in overeenstemming dient te zijn met de Brussel I-verordening (c.q. Brussel I bis-Vo), is de jurisprudentie van het Hof van Justitie betreffende de afbakening tussen verbintenissen uit overeenkomst en verbintenissen uit onrechtmatige daad van belang. Voorts zijn de Rome I-Vo en de Rome II-Vo complementair in die zin dat wat niet als ‘overeenkomst’ in de zin van de Rome I-Vo kan worden beschouwd, een niet-contractuele verbintenis in de zin van Rome II-Vo is.
4.7.
Het Hof van Justitie heeft bepaald dat artikel 5 lid 3 Brussel I (artikel 7 lid 2 Brussel I bis-Vo) autonoom moet worden uitgelegd en ziet op elke rechtsvordering die beoogt de aansprakelijkheid van een verweerder in het geding te brengen en die geen verband houdt met een verbintenis uit overeenkomst in de zin van artikel 5 lid 1 Brussel I (HvJ EG 27 september 1988, 189/87, Jur. 1988, p.5566; NJ 1990/425 Kalfelis/Schröder). Er is sprake van een verbintenis uit overeenkomst indien partijen de verbintenis uit vrije wil zijn aangegaan. Gelet op deze uitleg van het Hof van Justitie kan de betrekking tussen partijen niet worden gekwalificeerd als een ‘betrekking voortvloeiend uit overeenkomst’, nu niet gebleken is dat NRS de verbintenis uit vrije wil is aangegaan. Voor de vaststelling van het toepasselijk recht moet er daarom vanuit worden gegaan dat de aard van de betrekking voortvloeit uit een niet-contractuele verbintenis.
4.8.
Ingevolge artikel 4 lid 1 Rome II-Vo is, tenzij in de verordening anders is bepaald, op een onrechtmatige daad het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoen.
Ingeval van vermogensschade geldt - gelet op overweging 17 van de considerans - als land waar de schade zich voordoet, het land waar de materiële schade is opgelopen.
De materiële schade is opgelopen in Nederland, toen daar beslag werd gelegd op [naam vaartuig] en NRS om het beslag op te heffen onder protest aan Wrist-Klevenberg betaalde. Die betaling werd immers gedaan op de bankrekening van Wrist-Klevenberg in Nederland, zodat de schade is opgelopen in Nederland. Hieruit volgt dat Nederlands recht van toepassing is op zowel de door NRS gestelde onverschuldigde betaling als de gestelde onrechtmatige daad.
4.9.
In geschil is ook of reden bestaat voor vereenzelviging van NRS met de eigenaar Sp/f SC Nordic en de rederij, en of sprake is geweest van misbruik van het verschil in identiteit tussen deze vennootschappen en daarmee van onrechtmatig handelen. Nu het gaat om Deense vennootschappen en de relevante handelingen in en vanuit Denemarken lijken te zijn verricht, dient deze vraag op grond van artikel 4 lid 3 Rome II Vo naar Deens recht te worden beoordeeld.
strijd met de goede procesorde
4.10.
Aan het verweer dat NRS in strijd met de goede procesorde handelt, omdat zij enerzijds een aantal in de Deense taal opgestelde producties heeft overgelegd en zij anderzijds - in de visie van Wrist-Klevenberg - consequent verkeerde rechtsstelsels toepast en zodoende niet zou voldoen aan haar substantiëringsplicht, gaat de rechtbank voorbij. Niet gebleken is dat Wrist-Klevenberg in haar belangen is geschaad doordat NRS (deels) uitgaat van de toepasselijkheid van andere rechtsstelsels. Het staat NRS immers vrij hierop een andere visie te hebben, terwijl het overleggen van niet-vertaalde producties in een taal die de rechtbank niet machtig is voor rekening en risico van NRS komt.
rechtsverwerking
4.11.
Als meest verstrekkend verweer heeft Wrist-Klevenberg aangevoerd dat sprake is van rechtsverwerking, nu - kort gezegd - partijen hebben afgesproken dat NRS een procedure tegen Wrist-Klevenberg zou starten omdat zij meende dat er door haar onverschuldigd was betaald en sindsdien tweeëneenhalf jaar is verstreken.
Vooropgesteld dient te worden dat voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking enkel tijdsverloop of stilzitten ontoereikend is. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
4.12.
Wrist-Klevenberg stelt weliswaar dat hier sprake was van een dergelijke bijzondere omstandigheid, daarin gelegen dat partijen hadden afgesproken dat NRS een procedure tegen Wrist-Klevenberg zou starten, maar uit het enkele feit dat NRS niet direct daartoe overging, kan niet de gerechtvaardigde conclusie worden getrokken dat NRS niet langer aanspraak maakte op de door haar gepretendeerde vordering. Dit geldt te meer nu – zoals Wrist-Klevenberg ook aangeeft – NRS nadien nog twee sommatiebrieven aan Wrist-Klevenberg heeft gezonden. Dat er volgens Wrist-Klevenberg tussen de sommatiebrieven anderhalf jaar zat, doet daar niet aan af. Wrist-Klevenberg heeft onvoldoende onderbouwd dat zij in haar procesbelangen is geschaad. Niet valt in te zien waarom zij nu niet in staat is om deugdelijk verweer te voeren, dan wel dat zij niet in staat is om mogelijke getuigen te achterhalen. Wrist-Klevenberg heeft niet uitgelegd waarom dit - na een tijdsverloop van krap tweeëneenhalf jaar - niet van haar kan of mag worden verlangd. Het beroep op rechtsverwerking faalt dus.
onverschuldigde betaling
4.13.
Zoals onder 4.3 is overwogen grondt NRS haar vordering onder meer op onverschuldigde betaling (artikel 6:203 BW). Ter beoordeling ligt dus voor de vraag of NRS zonder rechtsgrond heeft betaald. Wrist-Klevenberg betwist dat NRS zonder rechtsgrond heeft betaald en voert aan dat NRS gehouden was tot betaling omdat Wrist-Klevenberg:
(i) een
maritime lienheeft met betrekking tot de levering van goederen aan het schip waaraan NRS is gebonden, danwel
(ii) een vordering heeft op NRS uit hoofde van onrechtmatige daad omdat sprake is van vereenzelviging dan wel van misbruik van identiteitsverschil en – zo de rechtbank uit de conclusie van dupliek opmaakt –
(iii) een vordering heeft op NRS uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking wegens de niet-betaling van geleverde goederen waarvan NRS wel gebruik heeft gemaakt.
Nu Wrist-Klevenberg haar beroep op ongerechtvaardigde verrijking pas bij conclusie dupliek heeft gedaan en NRS niet meer in de gelegenheid is geweest om daarop te reageren, zal de rechtbank aan dit tardief gevoerde verweer voorbij gaan.
4.14.
Wrist-Klevenberg stelt dat zij een verhaalsrecht (‘
maritime lien’) heeft op het schip, omdat zij voedingsmiddelen heeft geleverd aan het schip, hetgeen onder het federale recht van de Southern District of California van de Verenigde Staten kwalificeert als een ‘necessary’ waaraan artikel 46 USC §31301 (4) een verhaalsrecht (‘
maritime lien’) verbindt. NRS heeft dit weersproken.
4.15.
Het debat tussen partijen over de feitelijke totstandkoming van de ‘
maritime lien’ is nog niet uitgekristalliseerd. Vooralsnog is onduidelijk of de ISSA-condities naar het op de koopovereenkomst tussen Wrist-Klevenberg en SC Nordic Spf toepasselijke recht zijn overeengekomen. Om proceseconomische/praktische redenen gaat de rechtbank er hierna - uitsluitend als theoretische veronderstelling - van uit dat de ISSA-condities zijn overeengekomen en Wrist-Klevenberg naar het recht dat op de vordering toepasselijk is (Amerikaans recht) een ‘
maritime lien’ zou hebben op het schip.
4.16.
Uitgaande van die theoretische veronderstelling wordt het toepasselijk recht op de vraag of de vordering bestaat, bevoorrecht is en op het schip kan worden verhaald bepaald door artikel 10:160 BW. Uit artikel 10:160 lid 4 juncto lid 2 en 3 BW volgt dat een vordering alleen verhaalbaar is op het schip indien die vordering zowel ingevolge het recht van de staat waar het schip te boek staat als ingevolge het recht dat op de vordering toepasselijk is, op het schip kan worden verhaald.
Vaststaat dat het schip ten tijde van het leveren van de voedingsmiddelen aan [naam vaartuig] en het gestelde ontstaan van een
maritime liente boek stond in het scheepsregister van de Faeroër Eilanden. The Merchant Shipping Act (Consolidated act no. 1505 of 17 December 2018 issued by the Danish Maritime Authority) is – bij decreet van 8 februari 2017 ook in werking getreden op de Faeroër Eilanden – en somt in artikel 51 uitputtend op welke claims met een
maritime lienzijn verzekerd. Dit artikel luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Maritime liens and other rights in ships
Section 51.-(1) The following claims shall be secured by maritime liens on the ship:
1) Wages and other sums due to the master and other members of the ship's complement in respect of their employment on board.
2) Public and private legal port dues, canal and other waterway dues as well as pilotage dues.
3) Compensation for personal injury occurring in direct connection with the operation of the ship.
4) Compensation for damage to property in direct connection with the operation of the ship if the claim cannot be based on contract.
5) Rewards for salvage, removal of wrecks and contribution in general average.
Subsection 2.A maritime lien shall arise whether the claim is directed towards the shipowner*), the owner of the ship, the ship’s user, charterer or operator. (…)”
Het recht van de Faeroër Eilanden beperkt het ontstaan van een ‘
maritime lien’ tot de in artikel 51 onder 1 tot en met 5 genoemde vorderingen. Een vordering vanwege levering van levensmiddelen en huishoudelijke producten aan het schip valt daar niet onder. Naar het recht van de staat van teboekstelling is de door Wrist-Klevenberg gestelde vordering dus niet verhaalbaar op het schip. Dat betekent dat de door Wrist-Klevenberg gestelde
maritime liengeen rechtsgrond biedt voor de betaling van NRS. Dus ook in het geval vast komt te staan dat Wrist-Klevenberg een
maritime lienheeft is haar vordering niet verhaalbaar op het schip.
Bij die stand van zaken behoeft het debat tussen partijen over de toepasselijkheid van de ISSA-condities op de koopovereenkomst en - in het verlengde hiervan - de rechtsgeldigheid van de ‘
maritime lien’ naar het federale recht van de Southern District of California van de Verenigde Staten geen bespreking meer. Ook de vraag of het recht dat op de vordering toepasselijk is wel een
maritime lienkent doet niet meer terzake en behoeft niet meer te worden onderzocht.
vereenzelviging
4.17.
Dan komt het verweer van Wrist-Klevenberg aan de orde dat er reden bestaat voor vereenzelviging van NRS met de eigenaar Sp/f SC Nordic en de rederij, en dat sprake is geweest van misbruik van het verschil in identiteit tussen deze vennootschappen en daarmee van onrechtmatig handelen.
Wrist-Klevenberg voert terecht aan dat de vraag of er reden is voor vereenzelviging van NRS met de eigenaar Sp/f SC Nordic en de rederij naar Deens recht dient te worden beoordeeld. Geen van partijen heeft de rechtbank echter over de exacte inhoud van dat recht voorgelicht. De verwijzing van Wrist-Klevenberg naar § 13.12 van het commentaar van [naam persoon 3] op het Beslagverdrag biedt geen antwoord op de vraag of in dit concrete geval naar Deens recht sprake is van vereenzelviging.
Anders dan Wrist Klevenberg aanvoert rust ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv op Wrist-Klevenberg de stelplicht en - bij voldoende betwisting - bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat er reden is voor vereenzelviging van NRS met de eigenaar Sp/f SC Nordic en de rederij. Het is immers Wrist Klevenberg die zich beroept op de rechtsgevolgen van de gestelde vereenzelviging.
4.18.
Wrist-Klevenberg voert aan dat NRS gelet op de volgende omstandigheden moet worden vereenzelvigd met de eigenaar/Sp/f SC Nordic:
- de rederij heeft haar vennootschappen laten ‘ploffen’ om onder de betalingsverplichtingen uit te komen;
- de rederij heeft Wrist-Klevenberg op het verkeerde been proberen te zetten door het te doen voorkomen dat Wrist-Klevenberg vorderingen zou hebben op Nørresundby Shipping A/S, terwijl zij kort daarna deze vennootschap liet failleren:
- de vereffening van Sp/f SC Nordic op 26 oktober 2017 zonder dat Wrist-Klevenberg is betaald of hiervan in kennis is gesteld;
- er is bewust gekozen voor een vreemde constructie waarbij NRS een overeenkomst sluit met een moedervennootschap en niet met de scheepseigenaar, waardoor schuldeisers van de eigenaar bewust worden benadeeld;
- de onderneming is voortgezet zoals deze was, onder nagenoeg dezelfde naam, hetzelfde adres, dezelfde naam van het schip, de heer Krog stond nog steeds als ‘shipowner’ op de website van NRS vermeld en zeven van de acht leden van het hogere management waren aangebleven;
- er werden in juni 2017 nog bestellingen geplaatst terwijl bekend moest zijn dat deze niet voldaan konden worden.
4.19.
NRS betwist dat zij kan worden vereenzelvigd met de eigenaar Sp/f SC Nordic en de rederij. Ook betwist NRS dat de rederij haar vennootschappen heeft laten ‘ploffen’ en heeft doen voorkomen dat de vorderingen op een onjuiste vennootschap verhaald zouden dienen te worden.
NRS voert aan dat sprake was van een zakelijke transactie, waarbij gekozen is voor een activa-transactie in plaats van een aandelentransactie, nu dat aantrekkelijker was voor haar als koper, met name omdat er meerdere schepen werden verkocht van verschillende vennootschappen aan NRS. Van bewuste benadeling is volgens NRS geen sprake, nu op de schepen hypotheekrechten waren gevestigd en NRS een marktconforme koopsom direct aan de bank als hypotheekhouder heeft betaald. Dat deze transactie op het niveau van het moederbedrijf plaatsvond, was volgens NRS niet vreemd aangezien het moederbedrijf indirect eigenaar was van het schip en indirect alle aandelen hield in de eigenaar en ook het bestuur voerde.
4.20.
Er is geen aanleiding om aan te nemen dat, waar eenmaal separate rechtspersonen bestaan, deze rechtspersoonlijkheid eenvoudig terzijde kan worden geschoven. Volgens vaste rechtspraak kan naar Nederlands recht van vereenzelviging slechts onder uitzonderlijke omstandigheden sprake zijn. Het is aan Wrist-Klevenberg om dergelijke (concrete) omstandigheden te stellen en te bewijzen, die de conclusie tot vereenzelviging rechtvaardigen. De door Wrist-Klevenberg aangevoerde feiten en omstandigheden zijn daartoe onvoldoende. Het beroep van Wrist-Klevenberg op vereenzelviging kan derhalve niet slagen. De rechtbank neemt - bij gebrek aan informatie daarover van partijen - aan dat dat naar Deens recht niet anders zou zijn.
misbruik van identiteitsverschil
4.21.
Anders dan Wrist-Klevenberg stelt dient – zoals onder 4.9 overwogen – ook het gestelde misbruik van identiteitsverschil naar Deens recht te worden beantwoord. Geen van de partijen heeft de rechtbank voorgelicht over de precieze inhoud van dat recht. Beide partijen onderbouwen hun standpunt aan de hand van het leerstuk van misbruik zoals dat in het Nederlands recht wordt gehanteerd. De rechtbank zal partijen hierin volgen en er vanuit gaan dat tussen het Deense recht en het Nederlandse recht op dit punt geen wezenlijk verschil bestaat.
Hetgeen Wrist-Klevenberg in dit kader heeft gesteld (zie onder r.o. 4.18) is onvoldoende om - indien bewezen - misbruik van identiteitsverschil aan te nemen.
Dat, zoals Wrist-Klevenberg stelt, de moedervennootschap van Sp/F SC Nordic getracht heeft haar op het verkeerde been te zetten door zichzelf als debiteur aan te wijzen, kan wellicht als onzorgvuldig worden bestempeld. Dit levert echter geen misbruik van identiteitsverschil op. Dat geldt ook voor de verkoop van [naam vaartuig] aan NRS. Niet valt in te zien dat de Norresundby-groep hiermee het oogmerk had om crediteuren te benadelen. Het betreft hier immers een activatransactie waarvan de koopprijs niet in het vermogen van de Norresundby-groep terecht is gekomen maar is afgedragen aan de bank (die als hypotheek-houder geen bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de koopprijs). Dat, zoals Wrist-Klevenberg stelt [naam vaartuig] als vermogensbestanddeel is ‘doorgeschoven’ naar een ‘opvolgende’ of gelieerde onderneming met het doel om het uit handen van crediteuren te houden is niet gebleken. De Deense curator heeft geen aanleiding gezien om vanwege deze transactie op te treden.
4.22.
Ook de overige stellingen van Wrist-Klevenberg leiden - indien bewezen - niet tot de conclusie dat de activiteiten zijn verlegd met het oogmerk om verhaalsmogelijkheden van Wrist-Klevenberg en andere schuldeisers te frustreren.
Dat personeel is aangebleven en het adres en de naam van het schip gelijk zijn gebleven, levert onvoldoende aanwijzingen op om te komen tot een ander oordeel. Dit geldt ook voor de vermelding van de ‘oude’ eigenaar van het schip op de website. Nu vaststaat dat het schip inmiddels van eigenaar is gewisseld, kan hieruit slechts de conclusie worden getrokken dat de website nog niet is aangepast. Dat sprake is van kwade opzet - zoals Wrist-Klevenberg stelt - kan hieruit niet worden afgeleid.Wrist-Klevenberg heeft onvoldoende uitgewerkt en geconcretiseerd dat er naar Deens recht sprake is van misbruik van identiteitsverschil. De conclusie is dat hetgeen door Wrist-Klevenberg is gesteld onvoldoende is om misbruik van identiteitsverschil aan te nemen.
4.23.
De conclusie is dat Wrist-Klevenberg geen op onrechtmatige daad wegens misbruik van identiteitsverschil of op vereenzelviging gegronde vordering op NRS heeft. Dat betekent dat NRS zonder rechtsgrond heeft betaald en dat Wrist-Klevenberg een gelijk bedrag van € 36.929,06 dient terug te betalen.
4.24.
Voor zover Wrist-Klevenberg haar stelling dat benadeling in groepsverband door de rederij en NRS heeft plaatsgevonden, als zelfstandig verweer voert, overweegt de rechtbank het volgende.
Wrist-Klevenberg heeft onvoldoende gesteld voor een geslaagd beroep op artikel 6:166 BW.
Dat bij de verkoop van het schip sprake was van een vooropgezet plan om schuldeisers te misleiden waarbij NRS ook was betrokken, zoals Wrist-Klevenberg aanvoert, is niet gebleken. Zoals hiervoor onder 4.21. is overwogen is niet komen vast te staan dat de activatransactie onrechtmatig was. Bovendien geldt dat ook niet gebleken is dat de koper, de heer [naam persoon 1] , gelieerd was aan de Christensengroep. Wrist-Klevenberg heeft dit ook niet gesteld. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt dan ook niet te begrijpen hoe [naam persoon 1] /NRS in het ‘vooropgezette plan om schuldeisers te benadelen’ valt in te passen.
Ook indien er onrechtmatig gehandeld is door de wederpartij van Wrist-Klevenberg - Sp/f SC Nordic - en de moedermaatschappij door niet aan te geven dat Sp/f SC Nordic vereffend zou worden en door ten onrechte aan te geven dat de vordering op Nørresundby Shipping A/S rustte, valt niet in te zien hoe NRS daarvan een verwijt kan worden gemaakt.
Wrist-Klevenberg heeft terzake niets concreets gesteld.
Wrist-Klevenberg heeft dan ook onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om haar bewijs op te dragen dat NRS verweten kan worden dat Wrist-Klevenberg over de vereffening te laat is ingelicht.
Wat betreft het verwijt dat Wrist-Klevenberg aan NRS maakt dat zij voor de juridische levering goederen zou hebben besteld, maar zou trachten om onder betaling uit te komen door te stellen dat men toen nog geen eigenaar van het schip was, geldt het volgende. NRS heeft gemotiveerd betwist dat zij goederen heeft besteld. NRS stelt dat zij pas vanaf 13 juni 2017, de datum waarop het schip daadwerkelijk aan haar is geleverd, het schip voor haar rekening en risico heeft geëxploiteerd en dat zij geen bestellingen heeft geplaatst bij Wrist-Klevenberg nadat het schip aan haar was geleverd. Hierop heeft Wrist-Klevenberg niet meer inhoudelijk gereageerd. Wrist-Klevenberg heeft slechts volstaan met de enkele, niet nader onderbouwde herhaling van haar stelling. Wrist-Klevenberg heeft dan ook tegenover de gemotiveerde betwisting, haar standpunt onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
4.25.
De slotsom luidt dat niet is komen vast te staan dat Wrist-Klevenberg ten tijde van de beslaglegging een vordering op NRS had, zodat het beslag onrechtmatig is gelegd en Wrist-Klevenberg gehouden is tot vergoeding van de daaruit voortvloeiende schade. Hieruit volgt dat het door NRS ten onrechte betaalde bedrag van € 36.929,06 dient te worden terugbetaald.
4.26.
De gevorderde wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW is niet toewijsbaar, nu de vordering niet is gegrond op een handelsovereenkomst maar op niet-contractuele verbintenissen. Daarom zal de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW worden toegewezen vanaf de dag van de betaling.
schadestaatprocedure
4.27.
Dat de door NRS geleden schade meeromvattend is (geweest) dan het door haar uit hoofde van de beslaglegging ten onrechte betaalde bedrag van € 36.929,06, acht de rechtbank voldoende aannemelijk. Vaststaat immers dat NRS kosten heeft moeten maken om het beslag eraf te krijgen en dat het schip als gevolg van het onrechtmatig gelegde beslag twee uur later dan gepland was pas kon vertrekken. Nu de rechtbank deze schade niet kan begroten, zal de zaak ten aanzien van die schade worden verwezen naar de schadestaatprocedure.
buitengerechtelijke kosten
4.28.
De gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen, nu Wrist-Klevenberg onweersproken heeft gesteld dat partijen hadden afgesproken dat NRS - indien zij meende dat zij ten onrechte had betaald - zelf een procedure zou entameren. Onder die omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen noodzaak bestond voor NRS om aan te manen dan wel om andere buitengerechtelijke werkzaamheden te verrichten, nu immers voor partijen duidelijk was dat Wrist-Klevenberg niet tot terugbetaling over zou gaan alvorens een rechterlijke uitspraak over het geschil zou zijn verkregen.
4.29.
Wrist-Klevenberg zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van NRS bepaald op € 2.042,- aan vastrecht, op € 106,47 aan overige verschotten en op € 1.390,- (2 punten à € 695,-, tarief III) aan salaris voor de advocaat.

5..De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Wrist-Klevenberg om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan NRS te voldoen een bedrag van € 36.929,06 (zegge: zesendertigduizend negenhonderdennegenentwintig euro en zes cent), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag, vanaf 12 september 2017 tot aan de dag van de volledige betaling;
5.2.
verklaart voor recht dat het op 26 juni 2017 op de SC Nordic gelegde beslag onrechtmatig was en dat Wrist-Klevenberg aansprakelijk is voor de door het beslag en de daaruit voortvloeiende procedure veroorzaakte schade;
5.3.
veroordeelt Wrist-Klevenberg tot betaling aan NRS van een nader in een
schadestaatprocedure te bepalen bedrag uit hoofde van schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt Wrist-Klevenberg in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van NRS bepaald op € 2.148,47 aan verschotten en op € 1.390,- aan salaris voor de advocaat;
5.5.
bepaalt dat Wrist-Klevenberg de wettelijke rente over deze proceskosten verschuldigd zal zijn, indien deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis zijn voldaan;
5.6.
verklaart het vonnis, wat de veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Sikkel en ondertekend en in het openbaar uitgesproken door mr. J.F. Koekebakker, rolrechter op 17 februari 2021.
1182/1573