Op 2 april 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam een mondelinge beslissing genomen over de voortzetting van de inbewaringstelling van een cliënt met een psychogeriatrische aandoening, op verzoek van het CIZ. De procedure begon met een verzoekschrift van het CIZ, dat op 30 maart 2021 bij de rechtbank werd ingediend. Bij dit verzoekschrift waren verschillende bijlagen gevoegd, waaronder een beschikking van de burgemeester en een medische verklaring van een arts. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2021 zijn de cliënt, haar advocaat, en zorgverleners gehoord via een beeld- en geluidverbinding.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de cliënt, veroorzaakt door haar psychogeriatrische aandoening, die leidde tot ongespecificeerde neurocognitieve stoornissen passend bij dementie. De cliënt vertoonde verwaarlozing, was gedesoriënteerd, en had een verhoogd risico op lichamelijk letsel. De thuiszorg kon niet langer voldoen aan haar zorgbehoeften, en de cliënt vertoonde agressief gedrag, wat leidde tot overbelasting van haar steunsysteem.
De rechtbank concludeerde dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk was om het ernstig nadeel te voorkomen. De cliënt had aanvankelijk verzet getoond tegen de voortzetting van haar verblijf, maar tijdens de zitting gaf zij aan het prima te vinden om langer in de accommodatie te blijven. De rechtbank verleende de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken, tot en met 14 mei 2021. Deze beslissing werd mondeling gegeven door rechter M.C. van der Kolk en schriftelijk uitgewerkt op 14 april 2021.