ECLI:NL:RBROT:2021:339

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
C/10/608713 / KG ZA 20-1097
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking van kort geding tussen Coöperatie Budgetbeheer Nederland U.A. en gedaagde

In deze zaak heeft Coöperatie Budgetbeheer Nederland U.A. (CBBN) op 8 december 2020 gedaagde gedagvaard voor een kort geding dat op 18 december 2020 zou plaatsvinden. Echter, op 17 december 2020 heeft CBBN medegedeeld dat het kort geding geen doorgang hoeft te vinden. Gedaagde heeft daarop verzocht om CBBN in de proceskosten te veroordelen. De voorzieningenrechter heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de proceskosten nader te specificeren. Op basis van artikel 9.1 van het Procesreglement kort gedingen, kan de voorzieningenrechter na intrekking van de procedure alsnog beslissen over de proceskosten, mits de gedaagde tijdig heeft aangegeven dat hij een beslissing over de kosten wenst.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat gedaagde tijdig zijn verzoek heeft ingediend en dat CBBN niet aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk was om het kort geding aanhangig te maken. CBBN heeft in haar dagvaarding niet gereageerd op een eerdere mededeling van gedaagde dat hij zijn negatieve uitlatingen over CBBN had verwijderd. Hierdoor komt de intrekking van het kort geding voor risico van CBBN, die als de in het ongelijk gestelde partij wordt beschouwd. De proceskosten worden begroot op € 818,00, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

De voorzieningenrechter heeft CBBN veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken op 21 januari 2021 door mr. P. de Bruin.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/608713 / KG ZA 20-1097
Vonnis in kort geding van 21 januari 2021
in de zaak van
de coöperatie
COÖPERATIE BUDGETBEHEER NEDERLAND U.A.,
gevestigd te Utrecht,
eiseres,
advocaat mr. D.M.A. al Dulaimi te Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. W.J. Oomkes te Vlaardingen.
Partijen worden hierna CBBN en [gedaagde] genoemd.

1..De procedure

1.1.
CBBN heeft [gedaagde] op 8 december 2020 doen dagvaarden om op 18 december 2020 om 09.00 uur te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Bij de dagvaarding waren 7 producties gehecht. Bij brief van 10 december 2020 heeft CBBN een aanvullende productie overgelegd. Op 16 december 2020 is ter griffie van deze rechtbank de conclusie van antwoord, met 7 producties, ontvangen.
1.2.
Bij brief van 17 december 2020 – door de griffie ontvangen op die dag om 16.32 uur – heeft CBBN medegedeeld dat het kort geding geen doorgang hoeft te vinden. [gedaagde] heeft diezelfde dag per e-mail de voorzieningenrechter verzocht om de wederpartij in de kosten van het geding te veroordelen op grond van artikel 9.1 van het procesreglement.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft daarop [gedaagde] in de gelegenheid gesteld zijn verzoek en de proceskosten nader te specificeren. CBBN mocht daarop reageren. Op 5 januari 2021 is ter griffie de ‘specificatie verzoek proceskostenveroordeling’ van [gedaagde] ontvangen. Op 8 januari 2021 is de schriftelijke reactie van CBBN ontvangen.
1.4.
Gelet op de door partijen ingenomen standpunten en nu partijen hierom niet verzoeken, acht de voorzieningenrechter behandeling ter zitting niet noodzakelijk. Vonnis is bepaald op heden.

2. De beoordeling

2.1.
In artikel 9.1 van het Procesreglement kort gedingen rechtbanken handel/familie is, in navolging van het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2016 (ECLI:NL:HR:2016:1087), voorzien in de mogelijkheid om na intrekking van een procedure in kort geding te beslissen op een verzoek van gedaagde om eiser te veroordelen in de proceskosten. Het procesreglement bepaalt in dat verband:
9.1 Intrekking procedure
De eisende partij kan de procedure intrekken tot het moment dat de zaak is uitgeroepen. Indien de gedaagde partij na intrekking van de procedure tijdig aan de eisende partij en de voorzieningenrechter meedeelt dat hij een beslissing over de proceskosten wenst, komt de aanhangigheid van de procedure niet te vervallen en beslist de voorzieningenrechter over de proceskosten. De gedaagde partij dient deze mededeling te doen binnen veertien dagen na de datum waartegen hij was opgeroepen, vanaf dat moment wordt griffierecht verschuldigd.”
2.2.
In deze zaak is de mededeling van [gedaagde] dat hij een veroordeling van CBBN in de proceskosten wenst, binnen de gestelde veertiendagentermijn gedaan.
2.3.
Nu door de voorzieningenrechter op een geschil over de proceskosten wordt
beslist, zijn partijen op grond van artikel 3 lid 1 WGBZ (alsnog) griffierecht verschuldigd.
2.4.
Het is niet zonder meer gezegd dat de gedaagde partij, die tijdig zijn verzoek heeft ingediend om ten laste van de eisende partij een proceskostenveroordeling uit te spreken, die ook daadwerkelijk verkrijgt. Bezien moet worden om welke reden(en) de intrekking heeft plaatsgevonden.
2.5.
CBBN heeft in de dagvaarding kort gezegd gevorderd [gedaagde] te veroordelen alle publiekelijke uitlatingen over CBBN en/of haar medewerkers te verwijderen, hem te verbieden publiekelijke, negatieve uitlatingen te doen over CBBN en haar relaties en hem te verbieden om rechtstreeks contact te zoeken met CBBN en haar medewerkers.
In het kader van de proceskostenveroordeling voert CBBN aan dat pas in de conclusie van antwoord een gedegen, concrete toezegging kenbaar is gemaakt, inhoudende dat [gedaagde] met zijn gedragingen (die reden gaven voor het starten van het kort geding) zou stoppen. Eerder was het voor CBBN niet mogelijk om een beslissing over een intrekking te nemen. Het starten van een kort geding was dan ook niet ten onrechte en heeft uiteindelijk ook het gewenste resultaat gehad.
2.6.
Uit de conclusie van antwoord blijkt dat de advocaat van [gedaagde] bij e-mail van
27 november 2020 het volgende aan de advocaat van CBBN heeft medegedeeld:
“(…)
In onderstaande kwestie bericht ik u als volgt. Ik heb met cl. gesproken. Hij geeft aan dat hij gewoon zijn mening heeft geuit en dat staat hem vrij.
Uitdrukkelijk zonder erkenning van enig onrechtmatig handelen, is zijn mening in de review er inmiddels afgehaald en hij heeft mij aangegeven geen verdere reviews te plaatsen. Mijns inziens is er gelet alleen daarom al geen enkele reden meer voor uw cle om nog naar de kortgeding rechter te stappen.
(…)”
2.7.
CBBN heeft in haar dagvaarding van 8 december 2020 geen melding gemaakt van dat e-mailbericht van de advocaat van [gedaagde] , noch blijkt uit haar reactie van 8 januari 2021 dat de in de mail gedane mededeling onjuist was. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat, conform die mededeling, de betreffende reviews van [gedaagde] eind november 2020 zijn verwijderd en dat [gedaagde] sindsdien geen (nieuwe) berichten meer heeft geplaatst. Voorts is niet gebleken dat [gedaagde] na die datum nog rechtstreeks contact heeft gezocht met CBBN (anders dan via zijn advocaat). Tegen die achtergrond valt het standpunt van CBBN, dat zij pas met de concrete toezegging van [gedaagde] (om te stoppen met zijn gedragingen) in de conclusie van antwoord kon beslissen tot intrekking van het kort geding, niet te begrijpen.
2.8.
CBBN heeft derhalve niet aannemelijk gemaakt dat het in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was om een kort geding aanhangig te maken. Naar voorlopig oordeel komt de intrekking van het kort geding daarmee voor risico van CBBN. Dat betekent dat CBBN moet worden beschouwd als de in het ongelijk gestelde partij. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten.
2.9.
De proceskosten worden begroot volgens het liquidatietarief, zoals ook – naar de voorzieningenrechter begrijpt – door [gedaagde] is gevorderd. Aangezien er geen zitting heeft plaatsgevonden, wordt de vergoeding voor het salaris van de advocaat van [gedaagde] begroot op € 490,00 (zijnde de helft van het in kort geding gebruikelijke tarief van € 980,00, waarin twee punten zijn verdisconteerd) voor het oorspronkelijke kort geding en € 245,00 (zijnde een kwart van het in kort geding gebruikelijke tarief) voor dit proceskostengeschil, te vermeerderen met het griffierecht van € 83,00 (nu [gedaagde] procedeert met een toevoeging). De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden daarmee begroot op:
- griffierecht € 83,00
- salaris advocaat
€ 735,00
Totaal € 818,00

3..De beslissing

De voorzieningenrechter:
3.1.
veroordeelt CBBN in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 818,00;
3.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2021.
2091 / 2009