ECLI:NL:RBROT:2021:3435

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
19 april 2021
Zaaknummer
ROT-21_01107 ROT-21_01495 ROT-21_00638 ROT-21_01494
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging omgevingsvergunning voor het kappen van platanen in Rotterdam

Op 19 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de vernietiging van een omgevingsvergunning voor het kappen van zes platanen en het verplanten van één plataan aan het Delftseplein in Rotterdam. De vergunning was verleend door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam op 30 juli 2020, maar werd betwist door de verzoekers, die stelden dat de bomen als monumentale bomen moesten worden aangemerkt volgens de Bomenstructuurvisie van de gemeente Rotterdam. De verzoekers, bestaande uit twee personen en een stichting, voerden aan dat de bomen niet alleen monumentaal waren, maar dat de vergunning in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De voorzieningenrechter oordeelde dat de bomen inderdaad als monumentaal moesten worden beschouwd en dat de vergunning niet verleend had mogen worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herroepte het primaire besluit, waarbij de verzoekers in het gelijk werden gesteld. De rechtbank stelde vast dat de belangen van de aanvrager niet zwaarder wogen dan het behoud van de monumentale bomen, en dat de vergunning niet in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. De rechtbank besloot ook dat de kosten van de procedure door de verweerder vergoed moesten worden aan de verzoekers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer(s): ROT 21/1107 en ROT 21/1495
ROT 21/638 en ROT 21/1494 (hoofdzaken)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 april 2021 op de verzoeken om voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaken tussen
(ROT 21/1107 en ROT 21/638)
1. [persoon A] en [persoon B]te [plaats] , verzoeksters, tevens eiseressen (hierna: eiseressen)
(ROT 21/1495 en ROT 21/1494)
2. [naam stichting]gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoekster, tevens eiseres (hierna: eiseres)
gemachtigde: mr. M. van Duijn,
hierna gezamenlijk te noemen, eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: mr. S.B.H. Fijneman.

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente Rotterdam een omgevingsvergunning met de activiteit kap verleend voor het kappen van
6 platanen en het verplanten van 1 plataan aan het Delftseplein te Rotterdam.
Bij besluit van 2 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben afzonderlijk tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook hebben eisers afzonderlijk de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021.
Namens eiseressen is [persoon A] verschenen, vergezeld van [persoon C] . Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, vergezeld van [persoon D] , [persoon E] , [persoon F] en [persoon H] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon I] en [persoon J] , die over de telefoon aan de zitting heeft deelgenomen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage, die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
2. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval de feiten en omstandigheden geen nader onderzoek vergen, zodat geen beletsel bestaat voor toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. Op 13 mei 2020 heeft de gemeente Rotterdam een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteit kappen nabij het [adres] te Rotterdam. Het betreft een aanvraag voor het kappen van 6 platanen en het verplanten van 1 plataan. De bomen staan in trottoirs en plantvakken tussen het Centraal Station en het voormalig kantoor van de posterijen.
4. De voorzieningenrechter stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting vast dat verweerder op 30 juli 2020 de gevraagde vergunning, onder voorschriften, heeft verleend. Daarbij heeft verweerder overwogen dat voor het bouwrijp maken ten behoeve van het project ‘ [naam project] ’ (een gebouw van circa 130 meter hoog waarin functies als wonen en kantoorruimte zullen worden ondergebracht) de kap van 6 platanen noodzakelijk is.
Verweerder wijst er daarbij op dat in het verplantbaarheidsonderzoek van Bomenwacht Nederland B.V. (Bomenwacht) van 7 augustus 2017 is aangegeven dat:
1. De platanen in structuurloze zandgrond staan waarin extensieve en fijne beworteling is
ontstaan. In die situatie zijn geen verplantbare wortelkluiten te prepareren; bij het
verplanten zullen deze uit elkaar vallen.
2. Indien toch wordt gekozen voor verplanten moet het kroonvolume in samenhang met
het verlies aan beworteling sterk worden gereduceerd, waardoor de bomen ernstig in hun natuurlijke habitus worden aangetast.
3. In de directe omgeving van de bomen bevindt zich een groot aantal kabels en leidingen
in de ondergrond.
4. In de directe omgeving is nauwelijks werkruimte beschikbaar voor het zware materieel
waarmee een eventuele verplanting moet worden uitgevoerd.
5. De bomen hebben conditieproblemen waardoor duurzame hergroei op een nieuwe standplaats twijfelachtig is.
Het vorenstaande leidt volgens verweerder tot de conclusie dat verplanten in deze situatie niet mogelijk is. Voorts is er geen sprake van bijzondere of onvervangbare waarden van de genoemde houtopstand(en) als bedoeld in artikel 4:11b, vierde lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Rotterdam (APV) (natuur- en milieuwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden, waarden van stads- en dorpsschoon en waarden voor recreatie en leefbaarheid). Verweerder acht het belang van de aanvrager om het bouwrijp maken voor het project ‘ [naam project] ’ te realiseren groter dan het belang van het behoud van genoemde bomen.
Daarnaast heeft verweerder overwogen dat voor het bouwrijp maken ten behoeve van het project ‘ [naam project] ’ ook het terrein op en rond de meest oostelijke plataan nummer 7 (plataan 7) nodig is. Deze plataan is aangemerkt als boom met uniciteit. De boom maakt deel uit van een groep van vier platanen die dateren uit de periode van het oude Delftse Plein-station (DP-station). Drie platanen van die groep staan buiten het projectgebied en kunnen worden gehandhaafd. In het verplantbaarheidsonderzoek van Terra Nostra van 19 december 2017 is aangegeven dat plataan 7 met een aangepaste uitvoering over korte afstand met duurzaam succes te verplaatsen is. Er wordt een nieuwe plantplaats ingericht naast de drie te handhaven platanen. Het belang van de aanvrager om door verplanten de boom duurzaam te kunnen behouden in de omgeving van het project acht verweerder groter dan het belang van kappen van de boom.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder overneming van het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie, kamer II, (ABC) de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
De ABC heeft het volgende geadviseerd.
Monumentaal of bomen van Uniciteit 4:11 b lid 7
5.1.
Alle 6 bomen waarvoor een kapvergunning is verleend hebben een plantjaar van na 1940. Dit is van belang omdat het plantjaar van vóór 1940 een criterium is om een boom aan te wijzen als boom van uniciteit en daarmee als monumentale boom. Dit is neergelegd in de Bomenstructuurvisie (BSV) van de gemeente Rotterdam.
Volgens het systeem van de gemeente (Obsurv) hebben 3 van deze 6 bomen (plataan 4, 5 en 6) een plantjaar van voor 1940, te weten 1930. De ABC acht het op grond van de overlegde tekeningen uit 1958 aannemelijk dat de platanen in dat jaar zijn geplant en dat er toen al een viertal oudere bomen stonden (die nu wel worden gespaard of verplaatst). Ook op de aangeleverde foto’s is duidelijk te zien dat de bomen veel kleiner zijn dan de monumentale exemplaren (de 4 in het oosten).
Het plantjaar in het gemeentelijk systeem is daarmee dus niet juist. De bomen zijn niet vóór 1940 geplant. Dat de bomen al een bepaalde leeftijd hadden toen ze op deze plaats werden geplant (zoals de Bomenridders stellen), maakt dat niet anders. Omdat het geen monumentale bomen zijn, vormt dit geen weigeringsgrond om de vergunning te kunnen verlenen.
Verplantbaarheid
5.2.
Onderzocht is of de platanen te verplaatsen zijn. Daartoe zijn twee onderzoeken gedaan. In het onderzoek van Bomenwacht bleek dit niet mogelijk. Hun conditie zou de vergaande snoei niet verdragen die nodig is en door de structuurloze zandgrond zou het lastig zijn een goede kluit af te prepareren voor de verplant. Ook het verslepen zou voor de monumentale boom niet mogelijk zijn. Vervolgens is door Terra Nostra nader onderzocht of toch niet de ene boom met uniciteit een klein stukje verplant kon worden door hem naar zijn nieuwe plek te slepen, bij de andere drie oude platanen. Dit bleek wel mogelijk te zijn onder de nodige randvoorwaarden. Met de nodige voorbereiding zoals het aanbrengen van wortelwerend doek, het verleggen van kabels en leidingen en de inzet van groot materieel is het niet onmogelijk de boom te verplanten. Deze uitleg volgt de ABC.
Beschermde waarden (artikel 4:11b, 4e lid, APV)
5.3.
In de Flora- en faunatoets (september 2019) van Eco Result is beschreven dat de platanen op het Delftseplein geen leef- rust- of verblijfplaatsen bieden aan beschermde soorten. In de te verwijderen bomen zijn geen in gebruik zijnde nesten aangetroffen. Uit de resultaten van de deskundig ecoloog is gebleken dat verder onderzoek niet nodig is en er geen ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) hoeft te worden aangevraagd.
Daarnaast is niet gebleken van dermate bijzondere waarden dat de vergunning op basis hiervan in redelijkheid niet verleend had kunnen worden.
Herplantplicht (Artikel 4:11f) Bijzondere vergunningsvoorwaarden
5.4.
Er is bij het verlenen van de vergunning geen herplant opgelegd omdat hier minder ruimte voor zal zijn na realisatie van het [naam project] . Ook is er nog geen zicht op het definitieve inrichtingsplan. Mogelijk worden er wel nieuwe bomen aangeplant bij de oplevering van het [naam project] maar daar is bij het verlenen van de vergunning nog geen zekerheid over. Daarvoor in de plaats is een bijdrage in het bomenfonds gevraagd van
€ 15.916,44.
Tot slot
5.5.
De omstandigheid dat de besluitvorming over het realiseren van het bouwplan nog niet is afgerond is geen weigeringsgrond voor het verlenen van de omgevingsvergunning maar kan wel een rol spelen in de belangenafweging.
De planvorming is naar de mening van de ABC wel zover dat verweerder ervoor heeft kunnen kiezen de omgevingsvergunning voor de kap te kunnen verlenen vooruitlopend op de definitieve besluitvorming. Dit ook met het oog op de voorbereidende werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd voor de bouw van het ‘ [naam project] ’. In de wetenschap dat de gemeente Rotterdam voor een forse woningbouwopgave staat waarvan de bouw van ‘ [naam project] ’ met ongeveer 275 woningen een onderdeel is, komt de ABC tot de conclusie dat verweerder het belang van de realisering van de planlocatie zwaarder mocht laten wegen dan het behoud van de 6 platanen.
6. Eisers stellen zich - summier samengevat – gezamenlijk op het standpunt dat alle zeven bomen monumentale bomen zijn in de zin van de vigerende BSV en dat artikel 4:1lb, zevende lid, van de APV in de weg staat aan het vellen en verplaatsen van de platanen. Verder stellen eisers zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd is met zowel artikel 4:11b, vierde lid, van de APV, omdat verweerder een onjuiste maatstaf heeft aangelegd, als met artikel 4:11f, derde lid, van de APV, omdat de stortingsplicht van
€ 15.916,44 onredelijk laag is.
Daarnaast zijn eiseressen nog van mening dat de verleende kapvergunning niet voldoet aan de richtlijnen van de Wnb, dat het gestelde belang van woningbouwopgave boven het behoud van de monumentale bomen niet steekhoudend is, dat voorkomen moet worden dat de bomen gekapt worden zolang niet duidelijk is dat de beoogde ontwikkeling doorgang vindt en dat de vergunningprocedure niet op juiste wijze is gevoerd.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat plataan 7, die volgens het primaire- en bestreden besluit verplaatst zal gaan worden, een monumentale boom als bedoeld in de BSV betreft.
Op grond van artikel 4:11b, zevende lid, van de APV wordt, indien de aanvraag voor een kapvergunning betrekking heeft op een gemeentelijke boom die voldoet aan de criteria genoemd in de bijlage van de vigerende BSV, en daardoor als monumentale boom is geïdentificeerd, behoudens het eerste lid, artikel 4:11, derde lid, onderdeel a, en de uitvoering van majeure publieke werken, de vergunning niet verleend.
Op grond van artikel 4:10, tweede lid, van de APV wordt in deze afdeling onder vellen mede verstaan omzagen, rooien, met inbegrip van verplanten, met uitzondering van het ter plaatse lichten of laten zakken van bomen binnen een straal van één meter, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Eiseres heeft ter zitting aangevoerd dat in dit geval het verplaatsen van de monumentale boom gelijk dient te worden gesteld met het vellen van deze boom. Op grond van artikel 4:11b, zevende lid, van de APV dient dit tot weigering van de vergunning voor het verplaatsen van plataan 7 te leiden. Zowel het primaire als het bestreden besluit kan daarom al in zoverre niet in stand gelaten kan worden, aldus eiseres.
Ter zitting heeft verweerder in dit verband verklaard, dat in het geval de stelling van eiseres gevolgd zou worden en deze plataan niet verplaatst zou mogen worden, dit er niet toe hoeft te leiden dat de bouw van het ‘ [naam project] ’ in het geheel geen doorgang meer zal kunnen vinden. Wellicht dat er dan wel enige aanpassingen aan het bouwplan dienen plaats te vinden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat eiseres terecht betoogt dat het verplaatsen van plataan 7 in dit geval gelijk dient te worden gesteld met het vellen van de boom. Naar verweerder ter zitting ook heeft erkend, is geen sprake van omstandigheden als genoemd in het eerste lid van artikel 4:11b of artikel 4:11, derde lid, onderdeel a, of van een uitvoering van majeure publieke werken. Uit artikel 4:11b, zevende lid, van de APV volgt daarom dat verweerder de kapvergunning voor het verplanten ofwel verplaatsen van plataan 7 niet had mogen verlenen.
De beroepsgrond van eiseres slaagt.
8. Ter zake van de zes te kappen platanen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
8.1.
De vraag of de zes te kappen platanen monumentale bomen zijn, zoals eisers betogen, dient beantwoord te worden aan de hand van hetgeen in de BSV is bepaald. Deze door de gemeenteraad van Rotterdam vastgestelde structuurvisie vormt, zoals in de BSV is aangegeven, op het gebied van de bomen zowel een inspirerende leidraad als ook een toetsingskader bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen voor de stad. (…) De in de visie opgenomen plannen in kaartbeeld en in de profielen als ook de randvoorwaarden in de omgang met bomen zijn kaderstellend (pagina 10 en 11).
Op pagina 125 van de BSV wordt ten aanzien van monumentale bomen het volgende gesteld.
“Als bijlagen zijn in deze Bomenstructuurvisie een lijst en kaart met de meest bijzondere en monumentale bomen en boomstructuren in de stad opgenomen. Bij het in werking treden van de visie beschikt de gemeente daarmee over een extra weginginstrument rond een aanvraag voor een kapvergunning. Voor de bijzondere en monumentale bomen geldt dat alleen in uitzonderlijke gevallen een kapvergunning wordt verleend. De lijst en kaart met bijzondere en monumentale bomen zal periodiek op initiatief van deelgemeenten worden geactualiseerd. Deze lijst wordt leidraad voor het treffen van extra maatregelen voor de bescherming van monumentale bomen.”
Bijlage 1 van de BSV bevat op de eerste pagina een kaart van Monumentale bomen. Deze bomen zijn in kleur onderscheiden: rood: monumentale boom volgens landelijke Bomenstichting; oranje: herdenkingsboom; groen: uniciteit (jaar van aanplant, stamdoorsnede, dendrologische betekenis).
Op de volgende pagina worden de volgende selectiecriteria voor monumentale bomen weergegeven.
“Als bomen extra betekenis voor de stad hebben verdienen ze de status monumentaal. Om te beoordelen of bomen hiervoor in aanmerking komen zijn in Nederland de volgende criteria - al dan niet in combinatie met elkaar - gangbaar:
. minimaal 50 jaar oud;
. stamdoorsnede van minimaal 100 cm et cetera;”
“Uit bovenstaande criteria is door Gemeentewerken voor Rotterdam een selectie gemaakt, waarbij met name de beschikbaarheid van informatie leidend is geweest. De monumentale bomen in Rotterdam zijn op basis van de volgende criteria - al dan niet in combinatie met elkaar - gebaseerd:
. monumentale boom volgens de landelijke Bomenstichting (9 bomen);
. herdenkingsboom (19 bomen);
. voor 1940 geplant (509 bomen);
. stamdoorsnede groter dan 115 cm (19 bomen);
. dendrologisch van betekenis: zeldzaam wat betreft geslacht, soort, variëteit of ras, stamdiameter groter dan 29 cm (62 bomen).
Daarmee komt voor de stad het totaal aan monumentale bomen op 819. In een later stadium zullen bovenstaande criteria op grond van voortschrijdend inzicht wellicht worden aangepast dan wel uitgebreid. De lijst kan als vertrekpunt dienen voor deelgemeentelijk beleid rond monumentale bomen. Het aantal anno 2009 aangemerkte bomen zal tevens als gevolg van groei als ook van uitval gaan variëren.”
8.2.
Eisers voeren aan, zoals te zitting toegelicht, dat de kaart in bijlage 1 van de BSV de rij van in totaal tien platanen aanmerkt als wegens hun uniciteit monumentaal gewaardeerde bomen. Wanneer de kaart wordt uitvergroot is de kenmerkende platanenstructuur aan het Delftseplein gemakkelijk te herkennen. Daarmee staat vast dat deze bomen als monumentale bomen zijn geïdentificeerd en wordt niet toegekomen aan de vraag of al deze bomen voldoen aan de in de bijlage genoemde criteria.
Voorts geldt, dat gelet op het gestelde in de BSV ook bomen van na 1940 in aanmerking kunnen komen voor de status van monumentale boom. Bijlage 1 van de BSV noemt immers vijf op zichzelf staande criteria die al dan niet in combinatie met elkaar kunnen leiden tot de status van monument.
Eiseressen stellen zich daarnaast op het standpunt dat zeker drie van de zes te kappen platanen van rond 1930 zijn, dus vooroorlogs en zeker 90 jaar oud zijn. Daarbij hebben zij gewezen op foto’s rond 1934 van het plein voor het toenmalige DP-station. Eiseressen verwijzen daarbij naar de Ontvankelijkheidstoets, behorende bij de verleende omgevingsvergunning en het bomenregistratiesysteem van de gemeente Rotterdam. Ook dan geldt volgens de criteria in de BSV dat deze bomen een monumentale status hebben waarvoor artikel 4:11b, zevende lid, van de APV van toepassing is.
8.3.
Verweerder heeft ter zitting gesteld dat de kaart van de BSV geen juridische betekenis heeft en niet het toetsingskader vormt. Getoetst dient te worden aan artikel 4:11b, zevende lid, van de APV in verbinding met de vijf criteria, die in de BSV worden genoemd. Omdat is vastgesteld dat de zes platanen niet voor 1940 zijn geplant en ook niet aan de overige criteria van het zevende lid van artikel 4:11b, van de APV in verbinding met de BSV voldoen, zijn het geen monumentale bomen.
Wat betreft de stelling dat minstens drie van de zes platanen rond 1930 zijn geplant wijst verweerder erop dat er in de jaren 80 een inventarisatie is gemaakt, waarbij achteraf in concrete situaties moet worden vastgesteld dat daar fouten zijn gemaakt. Naar de mening van verweerder volgt uit een overgelegde foto uit 1957 dat er destijds ter plaatse geen bomen stonden.
8.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de tekst van artikel 4:11b, zevende lid, van de APV volgt dat voor de beantwoording van de vraag of een gemeentelijke boom een monumentale boom is, bepalend is of deze boom volgens de bijlage van de BSV als monumentale boom is geïdentificeerd. Dit volgt ook uit de hiervoor weergegeven passage op pagina 125 van de BSV dat als bijlagen in deze BSV een lijst en kaart met de meest bijzondere en monumentale bomen en boomstructuren in de stad zijn opgenomen. Naar ter zitting is bevestigd is er geen lijst maar is alleen de kaart als bijlage in de BSV opgenomen.
In het licht hiervan is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gemeenteraad met het opnemen van de kaart in de bijlage bij de BSV duidelijk heeft willen maken welke bomen bij de vaststelling van de BSV in haar opvatting voldoen aan de meergenoemde criteria. Wanneer de (digitale) kaart van bijlage 1 van de BSV wordt uitvergroot, is de kenmerkende platanenstructuur aan het Delftseplein goed te herkennen en wordt deze aangewezen als wegens de uniciteit ervan als monumentaal gewaardeerde groep van bomen. Ook hebben eiseressen dit aan de hand van een satelietfoto duidelijk gemaakt. Er kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter hierover geen twijfel of onduidelijkheid bestaan. Uit de structuur op de kaart volgt dat het hier om de hele bomenrij gaat en niet slechts om de vier platanen waarvan verweerder stelt, dat dit monumentale bomen zijn.
Het standpunt van verweerder dat de kaart bij de BSV geen juridische betekenis heeft en dat in het kader van een aanvraag om een kapvergunning door verweerder beoordeeld kan worden of de boom aan de in de bijlage van de BSV vermelde criteria voldoet, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Aan de vraag of de 6 platanen van vóór 1940 dateren wordt dus niet toegekomen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter bovendien op dat uit de door eiseressen overgelegde foto’s rond 1934 blijkt dat voor het DP-station een grote groep platanen stond waarvan in ieder geval de vier onbetwist monumentale bomen deel uitmaakten. Het kan zijn dat de hele groep platanen om die reden vanwege de uniciteit ervan als monumentaal is aangewezen, ook al dateren mogelijk niet alle bomen ervan van vóór 1940.
8.5.
Gelet op het vorenstaande slaagt de beroepsgrond van eisers dat de onderhavige zes platanen monumentale bomen zijn in de zin van de BSV. Zoals ter zitting ook is erkend, is ook ten aanzien van deze zes bomen geen sprake is van omstandigheden als genoemd in het eerste lid van artikel 4:11b of artikel 4:11, derde lid, onderdeel a, of van een uitvoering van majeure publieke werken. Uit artikel 4:11b, zevende lid, van de APV volgt dat verweerder dus ook geen kapvergunning had mogen verlenen voor het kappen van de 6 platanen.
Conclusie
9. Gelet op hetgeen hiervoor onder 7 tot en met 8.5. is overwogen, moet het bestreden besluit in zijn geheel vernietigd worden omdat het in strijd is met artikel 4:11b, zevende lid, van de APV. De beroepen zijn dus gegrond. Aan een bespreking van de overige beroepsgronden van eisers komt de voorzieningenrechter niet toe.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien en zal, doende wat verweerder had behoren te doen, het primaire besluit herroepen.
10. Omdat de beroepen gegrond zijn en de zaken finaal worden afgedaan, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
11. Omdat de beroepen gegrond zijn, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het beroep vergoedt. Vanwege de uitkomst van de zaak ziet de voorzieningenrechter ook aanleiding te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht voor het verzoek om voorlopige voorziening vergoedt.
12. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Vanwege de uitkomst van de zaak heeft die proceskostenveroordeling ook betrekking op het verzoek om voorlopige voorziening. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift om een voorlopige voorziening en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
13. Voor een proceskostenveroordeling ten behoeve van eiseressen bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van (totaal) € 720,- vergoedt;
- bepaalt dat verweerder aan eiseressen het betaalde griffierecht van (totaal) € 362,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.575,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 19 april 2021.
De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op de voorlopige voorziening, staat geen rechtsmiddel open.
Tegen deze uitspraak, voor zover die ziet op het beroep, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien het verzoek om voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, hij onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak.

Wabo

Artikel 2.18
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2 kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening
Artikel 2.2
1. Voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
g. houtopstand te vellen of te doen vellen geldt een zodanig bepaling als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Algemene plaatselijke verordening Rotterdam 2012

Artikel 4:10, tweede lid
In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan omzagen, rooien, met inbegrip van verplanten, met uitzondering van het ter plaatse lichten of laten zakken van bomen binnen een straal van één meter, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als
ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag:
a. een boom te vellen of te doen vellen indien de stamomtrek, of bij meerstammigheid de omtrek van de dikste stam, minimaal 50 centimeter is op 130 centimeter hoogte boven het maaiveld;
b. een overige houtopstand te vellen of te doen vellen.
(…)
3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt evenmin voor:
a. houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektenwet of krachtens een aanschrijving of last van het college of het bevoegd gezag, zulks onverminderd het bepaalde in de artikelen 4:11g en 4:11j;
Artikel 4:11b Weigering/verlening vergunning
1. Het bevoegd gezag verleent de vergunning, indien deze wordt gevraagd teneinde te voldoen:
a. aan de verplichting ingevolge het bepaalde in Boek 5, artikel 42, van het Burgerlijk Wetboek;
b. aan de wettelijke zorgplicht van de aanvrager;
c. aan de op grond van de artikelen 37 en 38 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) vastgestelde en voor Nederland geldende eisen.
2. Het bevoegd gezag betrekt bij zijn besluit de toepasselijke gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.
3. Het bevoegd gezag kan bij zijn besluit tevens de overeenkomstig artikel 4:11i vastgestelde waarde van de betrokken boom of bomen betrekken.
4. Het bevoegd gezag kan de vergunning weigeren dan wel onder voorwaarden verlenen in het belang van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. waarden van stads- en dorpsschoon;
e. waarden voor recreatie en leefbaarheid.
5. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van de in het vierde lid bedoelde belangen. De voorschriften kunnen inhouden dat binnen een daarbij aangegeven termijn en overeenkomstig de daarbij gegeven aanwijzingen vervangende beplanting moet worden aangebracht. Daarbij kan tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden
vervangen.
6. Indien in een gemeentelijke bestemmings-, bomen-, groen- of landschapsplan is aangegeven dat de te vellen houtopstand als waardevol moet worden beschouwd, wordt aan de vergunning een voorschrift verbonden als bedoeld in het vijfde lid, tweede volzin.
7. Indien de aanvraag voor een kapvergunning betrekking heeft op een gemeentelijke boom die voldoet aan de criteria genoemd in de bijlage van de vigerende Bomenstuctuurvisie (BSV), en daardoor als monumentale boom is geïdentificeerd, wordt behoudens het eerste lid alsmede, artikel 4:11, derde lid, onderdeel a, en de uitvoering van majeure publieke werken, de vergunning niet verleend.
Artikel 4:11f Bijzondere vergunningsvoorwaarden
1. Het bevoegd gezag kan aan een vergunning de voorwaarde verbinden dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen moet worden herplant. Indien uit een gemeentelijk bestemmings-, bomen-, groen- of landschapsplan blijkt dat de te vellen houtopstand als waardevol moet worden beschouwd, wordt altijd een herplantplicht opgelegd.
2. Wordt een voorwaarde als bedoeld in het eerste lid aan de vergunning verbonden, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.
3. Indien uitvoering van een herplantplicht niet mogelijk is of naar maatstaven van redelijkheid onvoldoende compensatie biedt voor het vellen van de houtopstand kan het college aan de ontheffing of vergunning het voorschrift verbinden, dat de houtopstand niet mag worden geveld alvorens een bedrag gelijk aan de herplantwaarde in het bomenfonds is gestort.