Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 10 september 2020 en de daarin genoemde stukken;
- de akte vermeerdering eis van de zijde van de man van 17 september 2020;
- de antwoordakte tevens akte vermeerdering van eis van de zijde van de vrouw van 7 oktober 2020, met productie G;
- de akte uitlating tevens vermeerdering/wijziging van eis van de zijde van de man van 28 oktober 2020, met productie 18;
- de e-mail van de rechtbank van 3 november 2020 met de mededeling dat de vrouw een tweede antwoordakte mag nemen met een reactie op de akte van de man en zonder nieuwe producties;
- de antwoordakte van de zijde van de vrouw van 11 november 2020.
2..De feiten
- [persoon B] is niet in staat alleen de vaste lasten van deze woning te dragen;
- [persoon B] en de kinderen verblijven met instemming van [persoon A] in deze woning;
- Het is tussen augustus 2012 en heden niet mogelijk gebleken deze woning te verkopen;
- [persoon B] heeft geen verzoek tot betaling van kosten van levensonderhoud dan wel van kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] ingediend in verband met de door partijen zelf getroffen regeling.
Deze omstandigheden staan eraan in de weg dat [persoon A] door hem ter uitvoering van deze verbintenis betaalde bedragen achteraf van [persoon B] terugvordert.(cursivering Rb)
3. Het geschil
(de rechtbank becijfert de optelsom overigens op € 28.387,13)bestaat uit:
4..De beoordeling
eisvermeerderingen/ eisverminderingen
20 januari 2016de eigenaarslasten van de woning ieder bij helfte moeten dragen, en de man vanaf 20 januari 2016 tot 31 oktober 2017 middels stortingen op de en/of rekening méér heeft betaalt dan de helft van de eigenaarslasten die hem aangaat, is het meerdere onverschuldigd betaald. De man vordert dit ‘teveel’ terug van de vrouw. Tussen partijen is in confesso dat het ‘teveel’ een bedrag betreft ad € 19.240,47. (Het verschil tussen hetgeen de man in totaal heeft betaald op de en/of rekening in die periode (€ 32.580,28) en hetgeen hij had moeten betalen, te weten de helft van de eigenaarslasten over die periode, becijferd op € 13.339,81.) De vrouw voert aan dat de man slechts de helft van dit ‘teveel’ van haar kan terugvorderen omdat (ook) het ‘teveel’ immers door de man op de en/of rekening van partijen is gestort en niet op een rekening van de vrouw. Dit verweer van de vrouw wordt verworpen. Sedert het uitééngaan van partijen in 2012 heeft de vrouw de en/of rekening beheerd en zorg gedragen voor de betaling van gemeenschappelijke woon- en andere lasten. Gesteld noch gebleken is dat hetgeen de man te veel heeft gestort op de en/of rekening van partijen op enige wijze naar hem is teruggevloeid (middels onttrekkingen door de man aan de en/of rekening, of doordat hetgeen bij de opheffing van de en/of rekening aan saldo resteerde (voorzover er iets resteerde) (deels) aan de man is uitgekeerd. Hetgeen de man betaalde is door de vrouw aangewend voor de eigenaarslasten en andere gezamenlijke lasten, dan wel voor andere lasten van de vrouw, en zodoende (indirect) de vrouw ten goede gekomen. De vrouw dient daarom het volledige ‘teveel’ aan de man terug te betalen. De vordering wordt toegewezen.
€ 36.685,92 maar € 19.240,47. Opschorting door de vrouw van de betaling van het “teveel” aan de man was gerechtvaardigd, omdat de man ten onrechte een veel te hoog bedrag vorderde en voorts niet goed heeft uitgelegd hoe hij tot de berekening van dat bedrag kwam. Wettelijke rente over het “teveel” minus de te verrekenen kinderalimentatie en indexeringsachterstand, zal pas vanaf de datum van het vonnis worden toegewezen.
€ 13.300,=. De rente bedroeg € 450,=. Deze lening is met rente (totaal € 13.750,=) volledig afgelost per januari 2015.
€ 7.389,25. De vrouw betwist voorts dat de man de volledige lening voor zijn rekening heeft genomen. Van het bedrag ad € 1.737,= dat de man maandelijks stortte op de en/of rekening, ging € 1.373,= op aan woonlasten. De ongeveer € 350,= die dan nog maandelijks resteerde, was te weinig voor de overige kosten van de woning, het aandeel van de man in de kosten van de kinderen
ende aflossing van de lening aan de broer van de vrouw. De en/of rekening werd ook gevoed met de UWV-uitkeringen van de vrouw en de kinderbijslag.
[persoon C], kinderen, en alles wat te maken heeft met de kosten van het huis aan de [adres] te [plaats] , vanuit betaalt worden (…)”
nettowoonlasten. Niet is betwist dat de belastingteruggave door de man is ontvangen, en betrekking heeft op de aftrek van hypotheekrente van de gemeenschappelijke woning. Om die reden is de man gehouden de helft van de teruggave IB, zijnde € 3.013,50, aan de vrouw te voldoen. De rechtbank wijst de vordering van de vrouw toe. Hierbij wordt aangetekend dat voor zover de man in de toekomst nog geconfronteerd zou worden met een naheffingsaanslag omdat de fiscus naderhand beslist dat hij ten onrechte de hypotheekrente als aftrekpost heeft opgevoerd, het in de rede ligt dat de vrouw dan de helft van de naheffing aan de man vergoedt (waarbij mogelijk de boeterente/ heffingsrente voor rekening van de man moet blijven), indien althans de man zijn vordering dan behoorlijk onderbouwt.
€ 100,= rente betaald. Opgeteld is dit € 7.698,50 en de vrouw vordert de helft van dit bedrag, € 3.849,25, van de man. De man erkent dat partijen bij de bouw van de woning gebruik hebben gemaakt van gezamenlijk geld dat als spaargeld bestemd was voor de kinderen. De man betwist de (terug)betalingen van de vrouw aan de kinderen, en hij betwist te zijn gehouden om de vrouw terzake iets terug te betalen. Als de vrouw het spaargeld van de kinderen heeft aangevuld dan is dit in ieder geval deels van of via de en/of-rekening gelopen, waarop de man zijn salaris stortte.
De vermeerdering van eis door de vrouw op dit onderdeel gedaan - gecombineerd gedaan met de vordering van de vrouw op de man vanwege de lening bij broer [persoon C] - is als afzonderlijke vordering onvoldoende onderbouwd en behoeft mede gezien de voorgaande overwegingen geen (afzonderlijke) behandeling meer.