In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het bewerken, verwerken en vervoeren van 23,9 kilogram heroïne en 1183 gram cocaïne. De verdachte was preventief gedetineerd en had een advocaat, mr. K. Kuster. Het onderzoek op de terechtzitting begon op 21 januari 2021 en werd hervat op 24 maart 2021. De officier van justitie, mr. M.L. Goudzwaard, eiste een gevangenisstraf van 48 maanden, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf op van 30 maanden.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten betrokken waren bij de versnijding en het vervoer van harddrugs. Tijdens een doorzoeking op 9 oktober 2020 in een woning die als versnijdingspand werd gebruikt, werden aanzienlijke hoeveelheden heroïne en cocaïne aangetroffen. De verdachte had op het moment van de doorzoeking een boodschappentas bij zich met daarin 22 blokken verdovende middelen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en zijn medeverdachten als mededaders betrokken waren bij de versnijding en het vervoer van de drugs, en dat zij wetenschap hadden van de aanwezigheid van deze middelen.
De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging, die vrijspraak had bepleit wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte en medeverdachten ongeloofwaardig en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, meermalen gepleegd. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 maanden, rekening houdend met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.