In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 april 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van ontucht en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak kwam voort uit een conflict in de relationele sfeer tussen de verdachte en de aangeefster, die de moeder van de slachtoffers is. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de aangeefster kritisch beoordeeld, waarbij zij rekening heeft gehouden met de context van de scheiding en de strijd over de omgang met de kinderen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om de verdachte te veroordelen.
De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig zou worden verklaard en een gevangenisstraf van dertig maanden zou krijgen, evenals een contactverbod met de aangeefster en haar kinderen. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de verklaringen van de slachtoffers niet voldoende steunbewijs bieden voor de beschuldigingen. De verklaringen van de oma van de slachtoffers, die als getuige was opgeroepen, werden ook als onvoldoende beschouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte niet de vereiste overtuiging heeft dat hij de feiten heeft gepleegd, en heeft daarom de verdachte vrijgesproken.
Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen gedaan, maar deze zijn niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte van alle ten laste gelegde feiten is vrijgesproken. De rechtbank heeft de kosten van de verdediging voor de benadeelde partijen op nihil vastgesteld. Het vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de oudste en jongste rechter niet in staat waren om het vonnis mede te ondertekenen.