In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in het kader van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares. De rechtbank heeft aan de schuldenares een schone lei verleend, wat betekent dat de na de beëindiging van de schuldsaneringsregeling bestaande vorderingen niet langer afdwingbaar zijn. De schuldenares heeft verklaard dat zij mogelijk slachtoffer is van de toeslagenaffaire en heeft zich als gedupeerde bij de Belastingdienst aangemeld. Ze heeft inmiddels een netto uitkering van € 750,- ontvangen, maar het recht op eventuele extra compensatie wordt nog onderzocht door de Belastingdienst. De rechtbank heeft in haar overwegingen betrokken dat de schuldenares zich bewust is van het feit dat compensatie in het kader van de kinderopvangtoeslag affaire in de schuldsaneringsboedel valt en dat zij haar medewerking heeft toegezegd om deze compensatie te ontvangen.
De procedure is behandeld ter terechtzitting van 26 maart 2021, waar de bewindvoerder en de schuldenares, bijgestaan door haar advocaat, aanwezig waren. De bewindvoerder heeft de rechtbank geadviseerd om de schuldenares de schone lei te verlenen. De rechtbank oordeelde dat de schuldenares niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. Geen van de schuldeisers heeft redenen aangevoerd om tot een ander oordeel te komen. De rechtbank heeft ook het salaris van de bewindvoerder vastgesteld op maximaal € 3.323,61.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld door degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.