ECLI:NL:RBROT:2021:3712

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 april 2021
Publicatiedatum
26 april 2021
Zaaknummer
C/10/546754/ FT EA/ 18/464
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging schuldsaneringsregeling op grond van artikel 354a Faillissementswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 april 2021 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de schuldenares, die zich had aangemeld als gedupeerde van de toeslagenaffaire. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op grond van artikel 354a van de Faillissementswet (Fw). De schuldenares had verklaard dat zij aan alle verplichtingen had voldaan en dat zij een inkomen genoot dat lager was dan het vrij te laten bedrag. Tevens had zij een netto uitkering van € 750,- ontvangen van de Belastingdienst in het kader van de toeslagenaffaire, en er was een mogelijkheid dat zij recht had op een compensatie/schadevergoeding van minimaal € 30.000,-.

De rechtbank overwoog dat de schuldsaneringsregeling niet kon worden beëindigd omdat niet was voldaan aan het uitgangspunt dat alle bekende baten waren gerealiseerd en er redelijkerwijs geen baten meer te verwachten waren. De rechtbank benadrukte dat indien de regeling zou worden beëindigd zonder verificatievergadering, eventuele (nagekomen) baten niet in de boedel konden worden gerealiseerd, waardoor crediteuren niet zouden kunnen profiteren van een eventuele compensatie.

De rechtbank concludeerde dat de schuldsaneringsregeling niet in aanmerking kwam voor beëindiging op grond van artikel 354a Fw en wees het verzoek af. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
Afwijzing verzoek ex artikel 354a Faillissementswet
insolventienummer: [nummer]
uitspraakdatum: 2 april 2021
Bij vonnis van deze rechtbank van 2 mei 2018 is de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van:
[naam 1],
[adres]
[postcode] [woonplaats] ,
schuldenares,
bewindvoerder: N.T. van den Deijssel.

1.De procedure

Naar aanleiding van het verzoek van de bewindvoerder van 6 november 2020 strekkende tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel
354a Faillissementswet (hierna: Fw) heeft de rechtbank de behandeling bepaald op
26 maart 2021. Daarbij zijn verschenen en gehoord de (waarnemend) bewindvoerder en schuldenares, (telefonisch) bijgestaan door de heer [naam 2] , beschermingsbewindvoerder.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De standpunten

Schuldenares heeft ter zitting verklaard dat zij graag wil dat het verzoek wordt toegewezen nu zij aan alle verplichtingen heeft voldaan, zij vrijgesteld is van de sollicitatieverplichting voor de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling en zij een inkomen geniet dat lager is dan het vrij te laten bedrag
Verder heeft schuldenares verklaard dat zij mogelijk slachtoffer is van de toeslagenaffaire, dat zij zich als gedupeerde bij de Belastingdienst heeft aangemeld en dat zij inmiddels de netto uitkering van € 750,- aan gedupeerden van de toeslagenaffaire heeft ontvangen. Of schuldenares recht heeft op een (extra) compensatie/schadevergoeding wordt thans door de Belastingdienst onderzocht. Schuldenares heeft aangegeven dat (een deel van) haar schulden het gevolg (is) zijn van de terugvordering van de toeslagen. Ook gaf zij aan dat als zij wordt aangemerkt als gedupeerde een deel van de schulden zal worden kwijtgescholden. Schuldenares heeft aangevoerd dat de door de Belastingdienst teruggevorderde kinderopvangtoeslag ziet op de periode van 2008 tot ongeveer 2014/2015. De reden voor terugvordering is gelegen in het feit dat schuldenares niet de juiste papieren had toegestuurd en dat haar dochter blijkbaar op een niet-geregistreerde opvang zat. De kinderopvangtoeslag werd altijd rechtstreeks aan de kinderopvang betaald. Doordat de kinderen van schuldenares niet langer naar de opvang konden, kon schuldenares niet meer naar school en doordat de Belastingdienst gedurende een periode alle toeslagen heeft ingehouden, voelt schuldenares zich echt slachtoffer.
Schuldenares heeft ter zitting verklaard dat zij het onredelijk zou vinden als het beëindigingsverzoek zou worden afgewezen in afwachting van de beslissing van de Belastingdienst op haar aanmelding als gedupeerde van te toeslagenaffaire.
De beschermingsbewindvoerder heeft het standpunt van schuldenares dat zij aan alle verplichtingen heeft voldaan ondersteund.. Ten aanzien van de toeslagenaffaire heeft de beschermingsbewindvoerder verklaard dat hij van de Belastingdienst heeft begrepen dat het uitgangspunt is kwijtschelding van álle schulden en daarnaast toekenning van een schadevergoeding en dat hieromtrent naar verwachting pas in de komende zomer meer duidelijkheid zal zijn.
De bewindvoerder heeft ter zitting verklaard dat het haar ten tijde van de indiening van het verzoek, te weten 6 november 2020, nog niet bekend was dat schuldenares mogelijk slachtoffer is van de toeslagenaffaire. De bewindvoerder heeft geconstateerd dat er nog veel onduidelijkheid is omtrent de gevolgen van de toeslagenaffaire met betrekking tot de uiteindelijke schuldenlast en een eventueel door schuldenares te ontvangen (extra) compensatie. Desgevraagd heeft de bewindvoerder verklaard dat op dit moment in het dossier van schuldenares nog geen vorderingen zijn ingetrokken. De bewindvoerder heeft de rechtbank daarom ter zitting geadviseerd om het verzoek af te wijzen en de schuldsaneringsregeling te laten doorlopen om deze eerst ten tijde van het verstrijken van de reguliere termijn te beëindigen op grond van artikel 352 Fw.

3.De beoordeling

Op grond van artikel 354a, eerste en tweede lid, Fw kan de rechtbank, indien nog geen dag voor de verificatievergadering is bepaald en minstens een jaar is verstreken sinds de uitspraak tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, op voordracht van de rechter-commissaris, op verzoek van de bewindvoerder dan wel van de schuldenaar, een dag bepalen voor de terechtzitting waarop de beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt behandeld. De rechtbank beëindigt de regeling slechts indien redelijkerwijs niet de verwachting bestaat dat de schuldenaar op zodanige wijze aan zijn verplichtingen kan voldoen dat voortzetting van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is en van omstandigheden als bedoeld in artikel 350, derde lid, onder c tot en met g Fw niet is gebleken.
Het verzoek tot verkorting van de schuldsaneringsregeling is op 6 november 2020 gedaan door de bewindvoerder en ondersteund door de rechter-commissaris.
Vast is komen te staan dat schuldenares zich heeft aangemeld als gedupeerde van de toeslagen-affaire en dat zij inmiddels een netto uitkering van € 750,- heeft ontvangen. Ten tijde van indiening van het verzoek was nog niet bekend dat schuldenares mogelijk gedupeerde was van de toeslagen-affaire. Uit hetgeen door en namens schuldenares ter zitting is aangevoerd, valt af te leiden dat er nog niet is beslist naar aanleiding van de aanmelding van schuldenares als gedupeerde.
Als schuldenares als gedupeerde wordt aangemerkt bestaat er in beginsel een recht op compensatie/schadevergoeding van minimaal € 30.000,-- De (extra) compensatie/schadevergoeding die schuldenares in het kader van de toeslagen-affaire mogelijk zal ontvangen, valt op grond van artikel 295 Fw volledig in de schuldsaneringsboedel nu de ontstaansdatum van deze vordering op de Staat ligt vóór dan wel tijdens de looptijd van de schuldsaneringsregeling. Op schuldenares rust dan ook de verplichting om deze (extra) compensatie/ schadevergoeding ten behoeve van de boedel te verwerven.
Door Recofa (het landelijk overlegorgaan van rechters-commissarissen in faillissementen en surseances van betaling) is in haar ‘Notitie verkorte looptijd schuldsanering’ van 2 maart 2015 een aantal uitgangspunten geformuleerd ten behoeve van de beoordeling van een beëindiging op grond van 354a Fw. Een van die uitgangspunten is dat alle bekende baten ten behoeve van de boedel zijn gerealiseerd en dat redelijkerwijs geen baten meer zijn te verwachten voor het einde van de looptijd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is aan het uitgangspunt dat alle bekende baten zijn gerealiseerd en er redelijkerwijs geen baten meer zijn te verwachten niet voldaan.
De rechtbank overweegt voorts dat indien een schuldsaneringsregeling wordt beëindigd op grond van artikel 354 a Fw de regeling eindigt zonder het houden van een verificatievergadering en zonder nederlegging van een slotuitdelingslijst. Dit betekent dat eventuele (nagekomen) baten niet in de boedel kunnen worden gerealiseerd en daarmee dat crediteuren niet (mede) kunnen profiteren van eventuele (extra) compensatie/schadevergoeding.
Op grond van het hiervoor overwogene komt de schuldsaneringsregeling niet in aanmerking voor een beëindiging als bedoeld in artikel 354a Fw. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. Roos-van Toor, rechter, en in aanwezigheid van
A. Vervoorn, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 april 2021. [1]

Voetnoten

1.Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.