ECLI:NL:RBROT:2021:3782

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
21/22
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft verzoekster op 7 januari 2021 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 11 maart 2021 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster inkomsten ontvangt uit een Participatiewet-uitkering en dat haar schuldenlast €87.971,95 bedraagt. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen kan worden toegewezen als verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift te goeder trouw is geweest. De rechtbank concludeert dat dit in het geval van verzoekster niet aannemelijk is. Verzoekster heeft een schuld aan de gemeente Rotterdam van €2.695,43, die is ontstaan doordat zij in 2019 een uitkering heeft ontvangen zonder daar recht op te hebben. De rechtbank stelt vast dat verzoekster niet heeft gezorgd voor een juiste en volledige informatievoorziening aan de uitkeringsinstantie, wat haar te verwijten valt. Daarnaast heeft verzoekster niet aangetoond dat zij zich voldoende inspant om haar schulden te voldoen, aangezien zij geen sollicitaties heeft overgelegd en heeft aangegeven niet actief te hebben gesolliciteerd. De rechtbank merkt op dat verzoekster in het verleden langdurig gedetineerd is geweest voor drugssmokkel, wat zorgwekkend is in het kader van haar financiële situatie. Hoewel verzoekster sinds augustus 2020 budgetbeheer heeft en hulp zoekt voor haar schulden, zijn deze ontwikkelingen te recent en onvoldoende bestendig om haar toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek af, maar merkt op dat een toekomstig verzoek mogelijk meer kans van slagen kan hebben indien verzoekster haar situatie verder stabiliseert.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team insolventie
afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling
rekestnummer: [nummer]
uitspraakdatum: 18 maart 2021
[naam],
[adres]
[woonplaats] ,
verzoekster.

1..De procedure

Verzoekster heeft op 7 januari 2021 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Verzoekster is gehoord ter terechtzitting van 11 maart 2021.

2..De feiten

Verzoekster ontvangt inkomsten uit Participatiewet-uitkering. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet €87.971,95.

3..De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als voldoende aannemelijk is dat verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat zij de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat het één noch het ander in het voorliggende geval aannemelijk is.
De goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan een verzoeker dient te voldoen. Bij de beoordeling daarvan kan de rechter rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de verzoeker kan worden verweten dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door de schuldeisers juist te frustreren en dergelijke.
Op de schuldenlijst van verzoekster staat een schuld aan de gemeente Rotterdam van in totaal €2.695,43,-. Volgens verzoekster is deze schuld ontstaan omdat zij in de periode van 2019 een uitkering heeft ontvangen terwijl zij daar geen recht op had. Naar het oordeel van de rechtbank is het de verantwoordelijkheid van verzoekster om er voor zorg te dragen dat de uitkeringsinstantie juist en volledig is geïnformeerd. Verzoekster heeft dit niet gedaan. Dit valt verzoekster te verwijten. Voorts valt het verzoekster te verwijten dat het bedrag waarop geen recht bestond na ontvangst niet is gereserveerd zodat dit terugbetaald had kunnen worden. Aldus is deze schuld niet te goeder trouw ontstaan althans onbetaald gelaten.
Daarnaast moet voldoende aannemelijk zijn dat verzoekster de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoekster heeft immers, ondanks het uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepingsbrief voor de mondelinge behandeling van haar verzoek, geen sollicitaties overgelegd. Zij heeft aangegeven de afgelopen twee maanden ook niet gesolliciteerd te hebben omdat zij een baan wil die bij haar past. Met deze opstelling heeft de rechtbank niet de overtuiging verkregen dat verzoekster zich binnen de schuldsaneringsregeling maximaal zal inspannen om een voltijds betaalde baan te vinden om zo veel mogelijk af te lossen ten behoeve van haar schuldeisers.
Ter terechtzitting heeft verzoekster voorts verklaard dat zij in de periode van 2017 tot 2019 langdurig vast heeft gezeten voor drugssmokkel. Dit zijn serieuze strafbare feiten, waartoe verzoekster naar eigen zeggen is bewogen om financiële redenen. Het feit dat verzoekster de oplossing voor haar financiële problemen in die richting heeft gezocht, acht de rechtbank zorgelijk. Het feit dat verzoekster gedetineerd heeft gezeten, heeft volgens verzoekster niet rechtstreeks tot nieuwe schulden geleid. Verzoekster heeft gedurende die periode echter ook niet kunnen aflossen op haar schulden. Na haar detentie zijn er bovendien nieuwe schulden ontstaan, omdat het enige tijd duurde voordat verzoekster het persoonlijke en financiële situatie voldoende op orde had.
De rechtbank merkt op dat het een goede ontwikkeling is dat verzoekster sinds 3 augustus 2020 budgetbeheer heeft en hulp zoekt voor haar schulden. Verzoekster is aldus op de goede weg. Deze ontwikkelingen hebben zich echter pas recent voorgedaan. Al het voorgaande in aanmerking genomen, en mede met het oog op de ernst en de totale hoogte van de schulden die naar het oordeel van de rechtbank niet te goeder trouw zijn ontstaan, althans onbetaald zijn gebleven, oordeelt de rechtbank echter dat deze ontwikkelingen onvoldoende (althans onvoldoende bestendig van aard) zijn om een toelating tot de schuldsaneringsregeling op dit moment te rechtvaardigen. Indien het leven van verzoekster zich (verder) stabiliseert zal een volgend verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling mogelijk meer kans van slagen hebben.
Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4..De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.E. Prenger, rechter, en in aanwezigheid van A. Woodbleach, griffier, in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2021. [1]