ECLI:NL:RBROT:2021:3782
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling
In deze zaak heeft verzoekster op 7 januari 2021 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Tijdens de zitting op 11 maart 2021 is verzoekster gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster inkomsten ontvangt uit een Participatiewet-uitkering en dat haar schuldenlast €87.971,95 bedraagt. De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling alleen kan worden toegewezen als verzoekster ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift te goeder trouw is geweest. De rechtbank concludeert dat dit in het geval van verzoekster niet aannemelijk is. Verzoekster heeft een schuld aan de gemeente Rotterdam van €2.695,43, die is ontstaan doordat zij in 2019 een uitkering heeft ontvangen zonder daar recht op te hebben. De rechtbank stelt vast dat verzoekster niet heeft gezorgd voor een juiste en volledige informatievoorziening aan de uitkeringsinstantie, wat haar te verwijten valt. Daarnaast heeft verzoekster niet aangetoond dat zij zich voldoende inspant om haar schulden te voldoen, aangezien zij geen sollicitaties heeft overgelegd en heeft aangegeven niet actief te hebben gesolliciteerd. De rechtbank merkt op dat verzoekster in het verleden langdurig gedetineerd is geweest voor drugssmokkel, wat zorgwekkend is in het kader van haar financiële situatie. Hoewel verzoekster sinds augustus 2020 budgetbeheer heeft en hulp zoekt voor haar schulden, zijn deze ontwikkelingen te recent en onvoldoende bestendig om haar toelating tot de schuldsaneringsregeling te rechtvaardigen. De rechtbank wijst het verzoek af, maar merkt op dat een toekomstig verzoek mogelijk meer kans van slagen kan hebben indien verzoekster haar situatie verder stabiliseert.