In de zaak tegen de verdachte, die op 14 februari 2019 betrokken zou zijn geweest bij een woninginbraak in Zwijndrecht, heeft de rechtbank Rotterdam op 28 april 2021 uitspraak gedaan. De verdachte was ten tijde van de zitting gedetineerd in de penitentiaire inrichting Dordrecht en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. L.A.E. Timmer. De officier van justitie, mr. N. Oosterveld, had gevorderd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit en een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en een schadevergoeding van € 6.495,60 aan het slachtoffer.
De rechtbank heeft het bewijs dat de verdachte samen met een medeverdachte de woninginbraak heeft gepleegd, uitsluitend gebaseerd op herkenningen door twee verbalisanten van camerabeelden. De verdachte ontkende echter betrokkenheid en de rechtbank oordeelde dat de herkenningen onvoldoende betrouwbaar waren om tot een bewezenverklaring te komen. De beelden waren niet scherp en de verdachte was niet goed herkenbaar door zijn kleding. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om zijn betrokkenheid bij de woninginbraak aan te tonen. Dit vonnis is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier, mr. M. Eekhout, en de jongste rechter was niet in staat het vonnis mede te ondertekenen.