ECLI:NL:RBROT:2021:4091
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.C.W. van der Feltz
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de kostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake naheffingsaanslag parkeerbelastingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de hoogte van de kostenvergoeding in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag van de gemeente Rotterdam, opgelegd op 4 juli 2019, ter hoogte van € 64,42. De heffingsambtenaar had het bezwaar gegrond verklaard, maar had daarbij een kostenvergoeding toegekend met een wegingsfactor van 0,5. Eiseres was het niet eens met deze wegingsfactor en stelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom van de standaard wegingsfactor 1 was afgeweken.
Tijdens de zitting op 22 april 2021 werd het geschil besproken, waarbij eiseres aanvoerde dat er twee hoorzittingen hadden plaatsgevonden, wat volgens haar aanleiding zou moeten geven voor een hogere kostenvergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel had kunnen komen dat sprake was van een lichte zaak, en dat de toegepaste wegingsfactor van 0,5 gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat verweerder een zekere vrijheid heeft bij het bepalen van de wegingsfactor en dat de rechtbank zich in beroep beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de toegepaste wegingsfactor anders te beoordelen dan verweerder had gedaan. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.