ECLI:NL:RBROT:2021:4091

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
8 mei 2021
Zaaknummer
ROT 20/1784
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de hoogte van de kostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake naheffingsaanslag parkeerbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de hoogte van de kostenvergoeding in verband met een naheffingsaanslag parkeerbelastingen. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. N.G.A. Voorbach, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag van de gemeente Rotterdam, opgelegd op 4 juli 2019, ter hoogte van € 64,42. De heffingsambtenaar had het bezwaar gegrond verklaard, maar had daarbij een kostenvergoeding toegekend met een wegingsfactor van 0,5. Eiseres was het niet eens met deze wegingsfactor en stelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom van de standaard wegingsfactor 1 was afgeweken.

Tijdens de zitting op 22 april 2021 werd het geschil besproken, waarbij eiseres aanvoerde dat er twee hoorzittingen hadden plaatsgevonden, wat volgens haar aanleiding zou moeten geven voor een hogere kostenvergoeding. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder in redelijkheid tot het oordeel had kunnen komen dat sprake was van een lichte zaak, en dat de toegepaste wegingsfactor van 0,5 gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat verweerder een zekere vrijheid heeft bij het bepalen van de wegingsfactor en dat de rechtbank zich in beroep beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid tot zijn oordeel heeft kunnen komen.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de toegepaste wegingsfactor anders te beoordelen dan verweerder had gedaan. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/1784

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. N.G.A Voorbach,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam, verweerder,

gemachtigde: R.M.S. Mahboeb.

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres bij beschikking van 4 juli 2019 een naheffingsaanslag parkeerbelastingen opgelegd. De naheffingsaanslag beloopt in totaal € 64,42, bestaande uit
€ 1,72 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 62,70 aan kosten naheffing.
Bij uitspraak op bezwaar van 13 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij een kostenvergoeding toegekend met een wegingsfactor van 0,5.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2021.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en zijn kantoorgenoot mr. D.J. Koopmans.

Overwegingen

1. In geschil is de hoogte van de kostenvergoeding in de bezwaarfase. Meer specifiek in geschil is of verweerder terecht een wegingsfactor van 0,5 heeft toegepast en of verweerder terecht één punt heeft toegekend voor de hoorzitting(en).
2. Eiseres voert aan dat verweerder bij het toekennen van de kostenvergoeding niet toereikend heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van de standaard wegingsfactor 1 (gemiddeld), zodat de gehanteerde wegingsfactor van 0,5 (licht) te laag is.
2.1.
Onderdeel C1 van de Bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) onderscheidt voor de bepaling van het gewicht van een zaak vijf categorieën - van ‘zeer licht’ tot ‘zeer zwaar’ - met een bijbehorende wegingsfactor. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 23 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BT2293 geoordeeld dat voor de toepassing van het Bpb en de daarbij behorende Bijlage de beoordelende instantie zelfstandig – op grond van een eigen waardering – dient te beoordelen in welke gewichtscategorie een zaak valt.
2.2.
Bij de beoordeling in welke gewichtscategorie een zaak valt, heeft verweerder dus een zekere vrijheid om dat naar eigen inzicht te bepalen. Die vrijheid brengt mee dat de rechtbank zich in beroep zal beperken tot het beantwoorden van de vraag of verweerder gelet op de aard, het belang, de ingewikkeldheid en de omvang van de zaak, in redelijkheid tot haar oordeel over de wegingsfactor heeft kunnen komen (terughoudende toetsing).
2.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. In een zaak waarin eiseres een standaard bezwaarschrift heeft ingediend en geen aanvullende gronden heeft aangevoerd en waarin de naheffingsaanslag parkeerbelastingen uit pragmatische overwegingen is vernietigd, zoals in de onderhavige zaak, heeft verweerder in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat sprake is van een lichte zaak. Aan dit oordeel doet niet af, wat daar verder ook van zij, dat er verschillende opvattingen bestaan ten aanzien van de wegingsfactor, dat Hof Arnhem-Leeuwarden standaard een wegingsfactor toepast van een heel punt en dat Hof Amsterdam (Hof van Amsterdam van 1 december 2020, ECLI:GHAMS:2020:3283) een wegingsfactor van 1 heeft toegepast. Ook de verwijzing naar de Raad van State van 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:527 treft geen doel, nu de Hoge Raad anders heeft geoordeeld (zie 2.1). De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om over de toegepaste wegingsfactor anders te oordelen dan verweerder. Anders dan eiseres stelt, hoeft verweerder in een geval als dit niet nader te motiveren waarom een wegingsfactor van 0,5 wordt toegepast. De rechtbank gaat dan ook voorbij aan deze stelling.
3. Eiseres stelt voor het eerst op de zitting dat er twee hoorzittingen hebben plaatsgevonden, zodat verweerder ten onrechte slechts één punt heeft toegekend voor de hoorzittingen.
3.1.
In het hoorverslag met datum 8 januari 2020 staat het volgende vermeld:
“Mw. Koopmans heeft vermeld dat er een uitspraak aanwezig is van de Rechtbank hierover en
heeft verder gevraagd naar een bewijs van het laden en lossen, het gewicht van de goederen,
wat precies geladen en gelost op de betreffende datum en tijdstip.
Dhr. Voorbach heeft aangegeven dat hij graag de betreffende uitspraak wil ontvangen. Mw.
Koopmans heeft toegezegd dat zij deze uitspraak na het anonimiseren, binnen paar dagen zal
mailen.”
3.2.
Gelet op de inhoud van het hoorverslag kan niet gezegd worden dat sprake is van twee afzonderlijke hoorzittingen. De gemachtigde van eiser heeft namelijk zelf gevraagd om een afschrift van de uitspraak waar verweerder naar verwees. Daarnaast moest de uitspraak nog geanonimiseerd worden, zodat niet van verweerder kan worden verwacht dat de hoorzitting op dezelfde dag afgerond kon worden. Daar komt bij dat het vervolg van dit hoorgesprek is voortgezet op een reeds geplande hoorzitting met dezelfde gemachtigde. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder onder zulke omstandigheden terecht één punt heeft toegekend voor de hoorzitting.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.L. Cheung, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Gravenhage (belastingkamer).