ECLI:NL:RBROT:2021:4219
Rechtbank Rotterdam
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (VOG) in verband met strafbare feiten
In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Minister voor Rechtsbescherming over de afwijzing van een aanvraag voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). De eiser had op 11 november 2019 een VOG aangevraagd in verband met een vergunning voor beroepsgoederenvervoer. De aanvraag werd afgewezen op basis van eerdere strafbare feiten, waaronder een snelheidsovertreding in 2012 en hennepteelt in 2019. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Minister voor Rechtsbescherming, terecht veel gewicht had toegekend aan het geringe tijdsverloop en de ernst van het delict bij de beoordeling van het subjectieve criterium voor de afgifte van de VOG. De rechtbank stelde vast dat het recidiverisico, ondanks de lage inschatting door de reclassering, niet onredelijk was om de afgifte van de VOG te weigeren. De rechtbank oordeelde dat de persoonlijke omstandigheden van de eiser, zoals financiële problemen, niet voldoende waren om de afwijzing van de VOG te rechtvaardigen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.