Op 12 mei 2021 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelastingen die op 29 augustus 2019 was opgelegd, ter hoogte van € 64,42. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar op 21 januari 2020 niet-ontvankelijk, maar vernietigde de naheffingsaanslag. De eiser ging in beroep tegen deze beslissing. Tijdens de zitting op 22 april 2021 werd vastgesteld dat het bezwaar door de verweerder ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, waardoor het beroep gegrond werd verklaard.
De rechtbank oordeelde dat de eiser, ondanks zijn kennis en expertise, het recht had om een rechtshulpverlener in te schakelen voor de bezwaar- en beroepsprocedure. Dit werd onderbouwd door de dubbele redelijkheidstoets, die bevestigde dat de kosten voor rechtsbijstand redelijk waren. De rechtbank besloot dat de eiser recht had op vergoeding van de proceskosten, die vastgesteld werden op € 333,25, en dat het betaalde griffierecht van € 48,- aan de eiser vergoed moest worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.