ECLI:NL:RBROT:2021:4240

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
10/701071-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot ontploffing, bedreiging, voorhanden hebben van een handgranaat en heling

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot ontploffing, bedreiging, het voorhanden hebben van een handgranaat en heling. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan alle ten laste gelegde feiten en een gevangenisstraf van 18 maanden zou krijgen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank concludeerde dat niet was aangetoond dat de verdachte of haar medeverdachten direct betrokken waren bij het plaatsen van de handgranaat in het voertuig van de aangever of bij de heling van het voertuig. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat deze niet wettig en overtuigend bewezen konden worden. De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. De rechtbank benadrukte dat er geen direct bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de heling van de BMW of dat zij de handgranaat voorhanden had gehad. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/701071-20
Datum uitspraak: 12 mei 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] te ( [postcode verdachte] [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. F.N. Dijkers, advocaat te Amsterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten (in het kort: het medeplegen van een poging tot het tot ontploffing brengen van een handgranaat in de auto van [naam slachtoffer] , het medeplegen van een bedreiging van [naam slachtoffer] , het voorhanden hebben van een handgranaat en het medeplegen van de heling van een BMW);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Vrijspraak

4.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van alle hiervoor omschreven ten laste gelegde feiten. Uit onder andere de historische telefoongegevens, de ANPR- en ASR-gegevens, de camerabeelden en de telefoon- en appgesprekken met de twee medeverdachten en anderen, kan het volgende worden geconcludeerd [1] .
Op 7 mei 2020 laat medeverdachte [naam medeverdachte 1] een gestolen BMW naar de garage van NCars brengen, die daar wordt voorzien van valse kentekenplaten met kenteken [kentekennummer] . Het voertuig van de verdachte, een grijze Volkswagen Golf, is die avond in de omgeving van NCars, in Rotterdam Noord, en uit gesprekken tussen de medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] blijkt dat de verdachte haar vriend, [naam medeverdachte 2] , naar NCars rijdt. Vlak daarna wordt de BMW naar de Sint-Janshaven te Rotterdam Zuid gebracht, begeleid door de Ford Fusion die door [naam medeverdachte 1] wordt gebruikt. De BMW wordt daar klaargezet voor de aanslag de volgende ochtend. Op dat moment rijdt de verdachte in haar Volkswagen Golf rond in de omgeving van de Sint-Janshaven.
De Sint-Janshaven is in de nabije omgeving van de plaats delict (het terrein van [naam slachtoffer] , aan de [plaats delict] ).
Op 8 mei 2020 verlaat de BMW de Sint-Janshaven. Dit is enige minuten voordat de BMW met twee mensen erin het terrein van [naam slachtoffer] op rijdt. De BMW verlaat dit terrein weer binnen een minuut. Vier minuten nadat de BMW de Sint-Janshaven verliet, keert hij weer in de Sint-Janshaven terug en wordt daar geparkeerd. Dit alles vindt plaats rond kwart voor elf in de ochtend. Drie minuten nadat de BMW weer terugkeert in de Sint-Janshaven, rijdt de Volkswagen Golf van de verdachte de Sint-Janshaven uit. Enkele minuten later stuurt de verdachte een bericht naar [naam medeverdachte 1] met de tekst ‘
done’(klaar).
De aangever, [naam slachtoffer] , ontdekt rond 12:00 uur dat een ruit van zijn auto is gebroken en dat er een handgranaat in de auto ligt. De handgranaat is geactiveerd, maar niet tot ontploffing gekomen als gevolg van roest aan de binnenkant. Op de handgranaat is een DNA-spoor aangetroffen dat matcht met het DNA van [naam medeverdachte 2] .
Uit voorgaande feiten en omstandigheden volgt dat de BMW gebruikt is bij de aanslag en dat in de 52 seconden waarin de BMW zich op het terrein van [naam slachtoffer] bevond, door iemand uit de BMW de handgranaat in de auto van de aangever is geplaatst. De drie verdachten zijn betrokken geweest bij de feiten en hebben in nauwe en bewuste samenwerking gehandeld. Zo was [naam medeverdachte 1] de drijvende kracht achter de feiten: hij had de handgranaat, regelde de gestolen BMW en zorgde dat de kentekenplaten daarvan werden vervangen, hij gaf instructies aan de verdachte en aan hem werd teruggekoppeld dat de handgranaat was geplaatst. [naam medeverdachte 2] was aanwezig in de garage waar die avond de kentekenplaten zijn vervangen, hij kreeg instructies van [naam medeverdachte 1] en heeft de daadwerkelijke poging tot ontploffing/bedreiging uitgevoerd door de handgranaat te plaatsen in de auto van aangever. Hij werd daarbij telkens gereden door zijn vriendin, de verdachte; zij was erbij in de garage NCars, reed de avond voor de aanslag rond in de omgeving van de Sint-Janshaven waar de BMW werd klaargezet, bestuurde de BMW toen de verdachte op 8 mei 2020 de handgranaat in de auto van aangever plaatste en berichtte [naam medeverdachte 1] vervolgens dat het “done” was. Alle ten laste gelegde feiten kunnen daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
4.2.
Beoordeling door de rechtbank
De officier van justitie heeft, op basis van de feiten en omstandigheden zoals opgenomen in het dossier, een scenario geschetst omtrent de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij de ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht dit scenario zeer wel mogelijk op basis van het dossier. Er ontbreken echter concrete aanknopingspunten om buiten redelijke twijfel aan te nemen dat het daadwerkelijk zo is gegaan als de officier van justitie betoogt.
Aannemelijk is dat de BMW met kenteken [kentekennummer] is gebruikt bij de poging tot ontploffing, in aanmerking genomen dat de auto de dag ervoor gestolen is, er valse kentekenplaten op zaten en zowel de aangever als de politie dit kennelijk de enige opvallende auto vindt die in het tijdsbestek waarbinnen het feit moet zijn gepleegd aanwezig was op het terrein van aangever [naam slachtoffer] .
De overige opmerkelijkheden, zoals de appgesprekken tussen de medeverdachten [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en de aanwezigheid van de Volkswagen Golf van de verdachte en de Ford Fusion die [naam medeverdachte 1] gebruikte in de omgeving van de plaats delict, zijn zonder meer bezwarend maar onvoldoende voor de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachten (direct) betrokken waren bij de ten laste gelegde feiten in de rol zoals de officier van justitie heeft betoogd. Zo is er geen direct bewijs dat de verdachte en [naam medeverdachte 2] diegenen waren die in de BMW zaten op het moment van de aanslag en is het mogelijk dat de berichten tussen [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] en het bericht van de verdachte aan [naam medeverdachte 1] betrekking hadden op andere (al dan niet strafbare) feiten.
Voorts geldt voor de verdachte specifiek dat niet is gebleken dat zij enige kennis had van of betrokkenheid had bij de heling van de BMW, noch dat zij persoonlijk de handgranaat voorhanden heeft gehad.
4.3.
Conclusie
De rechtbank oordeelt dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten onder 1, 2, 3 en 4 omdat deze feiten niet wettig en overtuigend zijn bewezen.

5..Vordering benadeelde partij

De heer [naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 97.780,- aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

6..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

7..Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten ter verdediging tegen de vordering door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 8 mei 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door haar voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, met dat opzet met een of meer van haar mededader(s), althans alleen met een hamer, althans een voorwerp een ruit van een personenauto, merk Porsche, heeft ingeslagen en/of vernield en/of (vervolgens) een handgranaat v/aar die pin van was uitgetrokken in die personenauto heeft gegooid/gelegd en/of achtergelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op of omstreeks 8 mei 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of zware mishandeling, en/of brandstichting, door met een hamer, althans een voorwerp een ruit van een personenauto, merk Porsche, heeft ingeslagen en/of vernield en/of (vervolgens) een handgranaat waar die pin van was uitgetrokken in die personenauto heeft gegooid/gelegd en/of achtergelaten;
3.
zij op of omstreeks 8 mei 2020 te Rotterdam een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
4.
zij in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 8 mei 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto, merk BMW, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl zij en haar mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Voetnoten

1.De hierna volgende weergave van het standpunt van de officier van justitie bevat een samenvatting van het requisitoir in de bewoordingen en volgorde van de rechtbank.