ECLI:NL:RBROT:2021:4247

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
4 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
21_1700
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor dakopbouw in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 4 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van Hardinxveld-Giessendam is verleend aan een vergunninghouder voor het plaatsen van een dakopbouw met balkon en trap op een perceel in Hardinxveld-Giessendam. De verzoeker, die buurman is van de vergunninghouder, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij vreest dat de vergunninghouder een nieuwe wooneenheid zal realiseren, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat bij de toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet alleen moet worden gekeken of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar ook of het bouwwerk met het oog op dat gebruik wordt gebouwd. In dit geval leidde de voorzieningenrechter uit de aanvraaggegevens af dat de vergunninghouder feitelijk een nieuwe wooneenheid voor zijn dochter en haar vriend wilde realiseren. Dit zou in strijd zijn met de bestemming 'Wonen', die slechts één wooneenheid toestaat.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het vergunde bouwwerk niet wordt gebouwd met het oog op gebruik overeenkomstig de bestemming, en heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. Dit betekent dat het bestreden besluit is geschorst totdat op het bezwaar van de verzoeker is beslist. Tevens is de verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 21/1700

uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 mei 2021 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , te [woonplaats verzoeker] , verzoeker(gemachtigde: mr. P.A. Oudijn),

en
het college van burgemeester en wethouders van Hardinxveld-Giessendam, verweerder
(gemachtigde: C.W.M. Berendsen).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
: [naam vergunninghouder], te [woonplaats vergunninghouder] , vergunninghouder.

Procesverloop

In het besluit van 21 januari 2021 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een dakopbouw met balkon en trap
met bordes op het perceel [adres 1] , kadastraal bekend
gemeente Hardinxveld-Giessendam, sectie [sectie] , nummer [nummer] (het perceel).
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2021. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam] . Vergunninghouder is tevens ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te bouwen.
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, (…).
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder c, van de Wabo wordt voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan.
Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt in gevallen als in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c.
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1° van de Wabo kan voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid).
2.3.
Het perceel waarop het bouwplan is voorzien ligt in het plangebied van het bestemmingsplan “Hardinxveld-Giessendam, bebouwd gebied” en op het perceel rust de enkelbestemming ‘Wonen’ en de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologische verwachting 7’ en de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone - laagvliegroute’.
Op grond van artikel 1.158 van de planvoorschriften is een woning een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.
Op grond van artikel 34.1.1 van de planvoorschriften zijn de voor 'Wonen' aangewezen gronden voor zover hier van belang bestemd voor:
a. wonen, waaronder mede wordt verstaan de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
(…)
g. bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Op grond van artikel 34.2.6 van de planvoorschriften gelden ten aanzien van de in lid 34.1 bedoelde gronden voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de volgende bouwregels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen voor:
(…)
- overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2 m.
Op grond van artikel 34.5.1 van de planvoorschriften mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan het bestaande aantal wooneenheden of het aantal wooneenheden dat volgens de in artikel 34.2.1 opgenomen bouwaanduidingen en de bij deze aanduidingen behorende bouwregels is toegestaan, behalve ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', ter plaatse waarvan het middels die aanduiding aangegeven aantal woningen als maximum geldt.
Op grond van artikel 58.1, onder e, van de planvoorschriften kunnen Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van de regels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde wordt vergroot tot maximaal 10 m, voor zover de bestemming niet in een afwijking voorziet.
Op grond van artikel 58.2, onder a, van de planvoorschriften kan een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 58.1, slechts worden verleend, mits de belangen van de eigenaren en gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad.
3. Verzoeker en vergunninghouder zijn buren. Verzoeker is eigenaar en bewoner van het perceel aan de [adres 2]. Vergunninghouder is eigenaar en bewoner van het perceel [adres 1].
4. Bij bestreden besluit heeft verweerder een omgevingsvergunning aan vergunninghouder verleend voor de activiteiten bouwen van een bouwwerk en het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met artikel 34.2.6. van de planvoorschriften, omdat de buitentrap met bordes een hoogte heeft van 3,92 m, waar 2 m is toegestaan. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, sub 1° van de Wabo juncto artikel 58.1, onder e, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan kan echter medewerking worden verleend aan het bouwplan. Gelet op de situering van de trap met het bordes achterop het perceel en de afstanden tot de perceelsgrenzen van de omwonenden worden de belangen van verzoeker niet onevenredig geschaad, aldus verweerder. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de aanvraag blijkt dat een opslagruimte binnen een bestaande woning gebruikt gaat worden als woonruimte, maar niet als een zelfstandige woning. Voor een zelfstandige woning dienen er extra en andere vergunningsplichtige bouwkundige voorzieningen te worden aangevraagd.
5. Verzoeker kan zich niet verenigen met het verlenen van de omgevingsvergunning, omdat uit de gesprekken die hij met vergunninghouder heeft gevoerd en uit de tekeningen bij de aanvraag blijkt dat er sprake is van het realiseren van een nieuwe wooneenheid. De dochter van vergunninghouder en haar partner gaan wonen in de extra woonruimte die wordt gerealiseerd. Verzoeker komt niet zo zeer op tegen de vergunde dakopbouw, maar wel tegen het voorgenomen of beoogd gebruik als nieuwe wooneenheid of een extra huishouden, wat door het vergunnen van de trap met bordes mogelijk wordt gemaakt. De nieuwe wooneenheid kijkt uit op de tuin van verzoeker. Subsidiair voert verzoeker aan dat voor het geval dit allemaal op een groot misverstand mocht berusten en het bouwplan niet als extra wooneenheid voor een nieuw huishouden wordt gebruikt, als voorschrift aan de vergunning een verbod op bewoning dient te worden opgenomen.
6 Gelet op de verklaringen ter zitting heeft verzoeker naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt dat er een spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening.
7.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2019) volgt dat bij toetsing van een bouwplan aan een bestemmingsplan niet slechts dient te worden bezien of het bouwwerk overeenkomstig de bestemming kan worden gebruikt, maar mede dient te worden beoordeeld of het bouwwerk ook met het oog op zodanig gebruik wordt gebouwd. Dit houdt in dat een bouwwerk in strijd met de bestemming moet worden geoordeeld indien redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet.
7.2.
De voorzieningenrechter leidt uit de aanvraaggegevens af dat de aanvraag is ingediend voor het gebruik als woonruimte. Uit de brief van vergunninghouder van 20 april 2021 blijkt dat binnen zijn woning een woning voor zijn dochter en haar vriend wordt gerealiseerd. De woning is voorzien op de verdieping in het achterste deel van de met het oorspronkelijke woonhuis verbonden schuur. Op het geheel van het oorspronkelijke woonhuis en de schuur rust de bestemming ‘Wonen’.
7.3.
De voorzieningenrechter komt tot het oordeel dat vergunninghouder feitelijk met de aanvraag heeft beoogd een eigen wooneenheid voor zijn dochter en haar vriend te realiseren. Hiervoor is mede redengevend dat de woonruimte is voorzien aan de uiterste achterzijde van een lange, aan het woonhuis verbonden schuur, zonder dat sprake is van een directe verbinding met de overige woonvertrekken in het woonhuis en de aangrenzende voorzijde van de schuur, en dat de woonruimte is voorzien van een eigen toegang. Op grond van artikel 34.5 van de planvoorschriften mag het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan het bestaande aantal wooneenheden, in dit geval dus één wooneenheid. In de planvoorschriften is geen steun te vinden voor het kennelijke standpunt van verweerder dat het in de planvoorschriften niet gedefinieerde begrip “wooneenheid” moet worden gedefinieerd als “zelfstandige woonruimte” in de door verweerder gehanteerde definitie dat sprake moet zijn van een eigen huisnummer, zelfstandige nutsaansluitingen en van extra, vergunningsplichtige bouwkundige voorzieningen. Ook valt uit de planvoorschriften niet af te leiden dat de planwetgever heeft bedoeld met het begrip “wooneenheid” een geheel andere definitie te beogen dan het wel, in artikel 1.158, gedefinieerde begrip “woning”, dat is gedefinieerd als een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting uitsluitend bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Dit leidt de voorzieningenrechter tot de voorlopige conclusie dat het vergunde bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt voor andere doeleinden dan die waarin de bestemming voorziet, zodat het bouwwerk niet wordt gebouwd met het oog op gebruik overeenkomstig de bestemming.
7.4.
Uit het voorgaande volgt dat in bezwaar het bestreden besluit naar verwachting niet althans niet in deze vorm in stand kan blijven. Gelet op de aard van de bij het besluit betrokken belangen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening dient te worden toegewezen, in die zin dat het bestreden besluit wordt geschorst totdat op het bezwaar is beslist.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt hij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt. Voorts veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1068,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit totdat op het bezwaar van verzoeker is beslist;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker het betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Flikweert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van drs. S.R. Jonkergouw, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
4 mei 2021.
De griffier is buiten staat De voorzieningenrechter is verhinderd te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.