ECLI:NL:RBROT:2021:4266

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
10/741075-20
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot ontploffing/brandstichting en bedreiging, veroordeling voor medeplegen van opzetheling van een auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 mei 2021 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op Curaçao en ten tijde van het onderzoek preventief gedetineerd. De verdachte werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder poging tot ontploffing, bedreiging en het voorhanden hebben van een handgranaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de poging tot ontploffing en bedreiging, omdat niet kon worden aangetoond dat hij of zijn medeverdachten direct betrokken waren bij het plaatsen van de handgranaat in het voertuig van de aangever. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze feiten. Echter, de verdachte werd wel veroordeeld voor het medeplegen van opzetheling van een gestolen BMW. De rechtbank oordeelde dat de verdachte betrokken was bij het verwerven en voorhanden hebben van de gestolen auto, wat wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van twee maanden, met aftrek van voorarrest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de andere ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer:
10/741075-20
Datum uitspraak: 12 mei 2021
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te Curaçao op [geboortedatum verdachte],
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte],
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de
Penitentiaire Inrichting Middelburg,
raadsvrouw mr. M. Wever, advocaat te Rotterdam.

1..Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 30 april 2021.

2..Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3..Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten (in het kort: het medeplegen van een poging tot het tot ontploffing brengen van een handgranaat in de auto van [naam slachtoffer], het medeplegen van een bedreiging van [naam slachtoffer], het voorhanden hebben van een handgranaat en het medeplegen van de heling van een BMW);
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4..Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak (feiten 1, 2 en 3) en bewijswaardering (feit 4)
4.1.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van alle hiervoor omschreven ten laste gelegde feiten. Uit onder andere de historische telefoongegevens, de ANPR- en ASR-gegevens, de camerabeelden en de chatgesprekken met de twee medeverdachten en anderen, kan het volgende worden geconcludeerd [1] .
Op 7 mei 2020 laat de verdachte een gestolen BMW naar de garage van [naam bedrijf] brengen, die daar wordt voorzien van valse kentekenplaten met kenteken [kentekennummer]. Het voertuig van medeverdachte [naam medeverdachte 1], een grijze Volkswagen Golf, is die avond in de omgeving van [naam bedrijf], in Rotterdam Noord, en uit gesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] blijkt dat [naam medeverdachte 1] [naam medeverdachte 2] naar [naam bedrijf] rijdt. Vlak daarna wordt de BMW naar de Sint-Janshaven te Rotterdam Zuid gebracht, begeleid door de Ford Fusion die door de verdachte wordt gebruikt. De BMW wordt daar klaargezet voor de aanslag de volgende ochtend. Op dat moment rijdt [naam medeverdachte 1] in haar Volkswagen Golf rond in de omgeving van de Sint-Janshaven.
De Sint-Janshaven is in de nabije omgeving van de plaats delict (het terrein van [naam slachtoffer], aan de Doklaan).
Op 8 mei 2020 verlaat de BMW de Sint-Janshaven. Dit is enige minuten voordat de BMW met twee mensen erin het terrein van [naam slachtoffer] op rijdt. De BMW verlaat dit terrein weer binnen een minuut. Vier minuten nadat de BMW de Sint-Janshaven verliet, keert hij weer in de Sint-Janshaven terug en wordt daar geparkeerd. Dit alles vindt plaats rond kwart voor elf in de ochtend. Drie minuten nadat de BMW weer terugkeert in de Sint-Janshaven, rijdt de Volkswagen Golf van [naam medeverdachte 1] de Sint-Janshaven uit. Enkele minuten later stuurt [naam medeverdachte 1] een bericht naar de verdachte met de tekst ‘
done’(klaar).
De aangever, [naam slachtoffer], ontdekt rond 12:00 uur dat een ruit van zijn auto is gebroken en dat er een handgranaat in de auto ligt. De handgranaat is geactiveerd, maar niet tot ontploffing gekomen als gevolg van roest aan de binnenkant. Op de handgranaat is een DNA-spoor aangetroffen dat matcht met het DNA van [naam medeverdachte 2].
Uit voorgaande feiten en omstandigheden volgt dat de BMW gebruikt is bij de aanslag en dat in de 52 seconden waarin de BMW zich op het terrein van [naam slachtoffer] bevond, door iemand uit de BMW de handgranaat in de auto van de aangever is geplaatst. De drie verdachten zijn betrokken geweest bij de feiten en hebben in nauwe en bewuste samenwerking gehandeld. Zo was de verdachte de drijvende kracht achter de feiten: hij had de handgranaat, regelde de gestolen BMW en zorgde dat de kentekenplaten daarvan werden vervangen, hij gaf instructies aan [naam medeverdachte 2] en aan hem werd teruggekoppeld dat de handgranaat was geplaatst. [naam medeverdachte 2] was aanwezig in de garage waar die avond de kentekenplaten zijn vervangen, hij kreeg instructies van de verdachte en heeft de daadwerkelijke poging tot ontploffing/bedreiging uitgevoerd door de handgranaat te plaatsen in de auto van aangever. Hij werd daarbij telkens gereden door zijn vriendin [naam medeverdachte 1]; zij was erbij in de garage [naam bedrijf], reed de avond voor de aanslag rond in de omgeving van de Sint-Janshaven waar de BMW werd klaargezet, bestuurde de BMW toen de verdachte op 8 mei de handgranaat in de auto van aangever plaatste en berichtte de verdachte vervolgens dat het “done” was. Alle ten laste gelegde feiten kunnen daarom wettig en overtuigend bewezen worden.
4.1.2.
Beoordeling door de rechtbank
De officier van justitie heeft, op basis van de feiten en omstandigheden zoals opgenomen in het dossier, een scenario geschetst omtrent de betrokkenheid van de verdachte en de medeverdachten bij de ten laste gelegde feiten. De rechtbank acht dit scenario zeer wel mogelijk op basis van het dossier. Er ontbreken echter concrete aanknopingspunten om buiten redelijke twijfel aan te nemen dat het daadwerkelijk zo is gegaan als de officier van justitie betoogt.
Aannemelijk is dat de BMW met kenteken [kentekennummer] is gebruikt bij de poging tot ontploffing, in aanmerking genomen dat de auto de dag ervoor gestolen is, er valse kentekenplaten op zaten en zowel de aangever als de politie dit kennelijk de enige opvallende auto vindt die in het tijdsbestek waarbinnen het feit moet zijn gepleegd aanwezig was op het terrein van aangever [naam slachtoffer].
De verdachte kan - zoals hierna wordt overwogen - in verband gebracht worden met de BMW. Er is echter geen direct bewijs dat de verdachte wist dat de BMW zou worden gebruikt bij de aanslag. De overige opmerkelijkheden, zoals de appgesprekken tussen de verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] en de aanwezigheid van de Volkswagen Golf van medeverdachte [naam medeverdachte 1] en de Ford Fusion die de verdachte gebruikte in de omgeving van de plaats delict, zijn zonder meer bezwarend maar onvoldoende voor de conclusie dat het niet anders kan dan dat de verdachten (direct) betrokken waren bij de ten laste gelegde feiten in de rol zoals de officier van justitie heeft betoogd. Zo is er geen direct bewijs dat [naam medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] diegenen waren die in de BMW zaten op het moment van de aanslag en is zeer wel mogelijk dat de berichten tussen [naam medeverdachte 2] en de verdachte en het bericht van [naam medeverdachte 1] aan de verdachte betrekking hadden op andere (al dan niet strafbare) feiten.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de verdachte bekend dat hij bij iemand een gestolen auto (de BMW) heeft ‘geregeld’ in opdracht van een ander en dat hij – zo begrijpt de rechtbank – valse kentekenplaten op deze BMW heeft laten plaatsen bij [naam bedrijf]. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat een mededader de BMW daartoe op 7 mei 2020 naar [naam bedrijf] heeft gebracht terwijl de verdachte daar in de door hem geleende Ford Fusion naartoe reed. Het medeplegen van heling kan daarmee bewezen worden verklaard.
4.1.3.
Conclusie
Het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde is niet bewezen. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken. Het onder 4 ten laste gelegde is wel wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij in de periode van 7 mei 2020 tot en met 8 mei 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, een personenauto, merk BMW, voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5..Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
medeplegen van opzetheling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6..Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7..Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de heling van een auto. Hij heeft doelbewust een gestolen auto gezocht en, toen hij die voorhanden gekregen had, valse kentekenplaten daarop laten plaatsen.
Hij heeft geprofiteerd van het misdrijf van een ander, waarbij de eigenaar van de auto is gedupeerd en zijn eigendomsrecht is geschonden. De verdachte draagt aldus bij aan een systeem waarbij van misdrijf afkomstige goederen eenvoudig kunnen worden verhandeld en faciliteert op die wijze het plegen van diefstallen. Dit alles wordt hem kwalijk genomen.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
17 maart 2021, waaruit blijkt dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten, doch in de jaren daarvoor wel meerdere malen.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gelet op alle feiten en omstandigheden in deze zaak, waaronder de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht voor soortgelijke vermogensdelicten en het feit dat de verdachte al lange tijd in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht voor dit feit en andere (ernstigere) feiten, vindt de rechtbank enkel het opleggen van een gevangenisstraf passend, en wel voor de duur van twee maanden, met aftrek van het voorarrest.
Omdat de verdachte deze straf feitelijk al heeft uitgezeten, heeft de rechtbank het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte al bij afzonderlijk geminuteerde beslissing van 3 mei 2021 met onmiddellijke ingang opgeheven. Over de voorlopige hechtenis hoeft in dit vonnis dus geen beslissing meer te worden genomen.

8..Vordering benadeelde partij

[naam slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 97.780,- aan materiële schade en een vergoeding van € 3.500,- aan immateriële schade.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
In deze procedure wordt over de gevorderde schadevergoeding geen inhoudelijke beslissing genomen.

9..Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is de artikelen 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10..Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.. Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de proceskosten ter verdediging tegen de vordering door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzitter,
en mrs. A.M. van der Leeden en R.E. Drenth, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.J. Voogel-van Buuren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
De oudste rechter en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 8 mei 2020 te Rotterdam ter uitvoering van het door zijn voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen met een hamer, althans een voorwerp een ruit van een personenauto, merk Porsche, heeft ingeslagen en/of vernield en/of (vervolgens) een handgranaat waar die pin van was uitgetrokken in die personenauto heeft gegooid/gelegd en/of achtergelaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 8 mei 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en/of goederen ontstaat, en/of enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of zware mishandeling, en/of brandstichting, door met een hamer, althans een voorwerp een ruit van een personenauto, merk Porsche, in te slaan en/of te vernielen en/of (vervolgens) een handgranaat waar die pin van was uitgetrokken in die personenauto te gooien en/of te leggen en/of achter te laten;
3.
hij in of omstreeks de periode van 5 mei 2020 tot en met 8 mei 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een handgranaat, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 7 mei 2020 tot en met 8 mei 2020 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een personenauto, merk BMW, althans een goed heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

Voetnoten

1.De hierna volgende weergave van het standpunt van de officier van justitie bevat een samenvatting van het requisitoir in de bewoordingen en volgorde van de rechtbank.