ECLI:NL:RBROT:2021:4367

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
19 mei 2021
Zaaknummer
C/10/610308 / JE RK 20-3561
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige met gedragsproblemen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 februari 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat [naam kind] gedragsproblemen vertoonde op school en de moeder niet openstond voor hulpverlening. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en vader, beiden niet volledig machtig in de Nederlandse taal, bijstand kregen van tolken in het Portugees.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden passende hulp heeft aanvaard en dat de zorgen van de Raad, mede gezien de tegenspraak van de ouders, onvoldoende zijn onderbouwd. De moeder heeft een belast verleden, maar er zijn geen aanwijzingen dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders zijn betrokken bij [naam kind] en de moeder heeft recent logopedie voor hem geregeld. De kinderrechter concludeert dat de ouders niet weigeren om noodzakelijke hulp te bieden en dat de huidige opvoedsituatie niet negatief is.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/610308 / JE RK 20-3561
datum uitspraak: 11 februari 2021

beschikking

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming Rotterdam,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind], geboren op [geboortedatum kind] 2014 te [geboorteplaats kind],

hierna te noemen [naam kind].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam moeder], hierna te noemen de moeder, wonende te [woonplaats moeder],

[naam vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats vader].

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 21 december 2020, ingekomen bij de griffie op 23 december 2020;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. M. Erkens, namens de moeder, van 25 januari 2021, ingekomen bij de griffie op die datum;
- twee brieven van de moeder, ter zitting overgelegd;
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 14 september 2018, ter zitting overgelegd.
Op 28 januari 2021 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. M. Erkens,
- de vader,
- een vertegenwoordigster van de Raad, [naam 1],
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de GI), [naam 2].
Aangezien de moeder en de vader de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn, maar wel de Portugese taal, heeft de kinderrechter het verhoor doen plaatsvinden met bijstand van [naam 3] en [naam 4], tolken in de Portugese taal.

De feitenHet ouderlijk gezag over [naam kind] wordt uitgeoefend door de ouders.

[naam kind] woont bij de moeder.

Het verzoek

De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [naam kind] voor de duur van twaalf maanden.
De Raad handhaaft ter zitting het verzoek. [naam kind] vertoont gedragsproblemen op school. De oorzaak hiervan is onduidelijk. De moeder toont geen inzicht in de (gebrekkige) opvoedsituatie en staat niet open voor de hulpverlening. De vrijwillige hulpverlening heeft tot onvoldoende resultaat geleid. De Raad acht het noodzakelijk dat hulpverlening binnen het gedwongen kader wordt ingezet.

De standpunten

De GI sluit zich ter zitting aan bij het standpunt van de Raad.
De moeder verzet zich ter zitting, mede bij monde van haar advocaat, tegen het verzoek van de Raad. De GI kan niets toevoegen vanuit eigen waarneming. Het verzoek van de Raad is niet concreet onderbouwd en niet zorgvuldig voorbereid. In het raadsrapport staan heel veel zorgen en vermoedens beschreven. Dit is echter niet gebaseerd op feitelijke onderzoeksresultaten. De Raad erkent dit ook door te zeggen dat zij gedurende het raadsonderzoek weinig zicht hebben kunnen krijgen op het gezin. De Raad stelt dat de moeder zich niet aan de afspraken heeft gehouden zoals beschreven in de beschikking van 14 september 2018. Enver is echter gedurende een langere periode bij het gezin betrokken geweest en heeft de hulpverlening positief afgesloten. De vader was destijds ingetrokken bij de moeder. Zij zijn echter uit elkaar gegaan en de moeder heeft een nieuwe partner die bijna dagelijks in het gezin aanwezig is. Ook heeft de dochter van de moeder, [naam 5], een periode bij het Leger des Heils verbleven. Wegens omstandigheden is zij weer teruggekeerd naar de moeder. De moeder laat haar kind uiteraard niet op straat staan waardoor [naam 5] weer bij de moeder woont. [naam 5] is echter wel op zoek naar een eigen woning. Intussen vervult [naam 5] een positieve rol binnen het gezin door de moeder bij te staan in de opvoeding en verzorging van de kinderen. Voorts is er sprake van een steunend netwerk. Ook de zorg dat er nog een gezin bij de moeder zou verblijven is niet meer aan de orde. Deze mevrouw en haar twee kinderen hebben inmiddels een eigen woning. De Raad blijft terugkomen op het verleden en het incident waarbij [naam kind] door een val met een hoofdwond naar het ziekenhuis is gebracht toen [naam 5] op hem paste. De moeder is toen zo snel mogelijk naar het ziekenhuis gekomen, waaruit blijkt dat de moeder juist sociaal-emotioneel en sensitief bij haar kind kan aansluiten. Wegens de gedragsproblemen van [naam kind] op school is hij juist op een andere school geplaatst waar hij speciaal onderwijs volgt. Daarnaast is er sprake van goed contact tussen de ouders en de vader ziet [naam kind] bijna dagelijks. De vader heeft de wens uitgesproken dat [naam kind] op termijn bij hem komt wonen. De moeder zal dit serieus overwegen.
De vader verzet zich ter zitting tegen het verzoek van de Raad. De vader heeft geen zorgen over de thuissituatie van [naam kind] bij de moeder en zijn ontwikkeling. De moeder is een goede moeder. De vader wil graag dat [naam kind] op termijn bij hem komt wonen. De vader bevestigt dat hij tegen de Raad heeft gezegd dat [naam 5] [naam kind] heeft geslagen; dat was echter lang geleden.

De beoordeling

Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat de moeder een belast verleden heeft en dat een aantal van haar kinderen in het verleden onder toezicht zijn gesteld. Haar ouderlijk gezag over één van deze kinderen, [naam 6], is beëindigd; [naam 6] woont in een pleeggezin.
Een verzoek van de Raad om [naam kind] onder toezicht te stellen is bij beschikking van 7 april 2017 door de kinderrechter afgewezen. Bij beschikking van 28 juni 2018 is het verzoek van de Raad tot (langere) uithuisplaatsing van [naam kind] afgewezen. Bij die beslissing is de voorlopige ondertoezichtstelling van [naam kind] tot 15 september 2018 in stand gebleven. De Raad heeft in september 2018 de kinderrechter laten weten het eerder gedane verzoek om [naam kind] onder toezicht te stellen, niet te handhaven. De kinderrechter heeft daarop bij beschikking van 14 september 2018 het verzoek van de Raad afgewezen. In die beschikking zijn de afspraken die met de ouders zijn gemaakt, vast gelegd, te weten:
1. De vader trekt bij de moeder en [naam kind] in, zodat zij samen verantwoordelijkheid kunnen
nemen voor de ontwikkeling en veiligheid van [naam kind] in de opvoedsituatie.
2. De dochter van de moeder, [naam 5], woont of verblijft niet in de woning van de moeder
en [naam kind] (en de vader van [naam kind]).
3. [naam kind] gaat weer naar school, alwaar de observatie afgerond wordt.
4. De moeder stelt zich welwillend op tegenover hulp, ook zonder ondertoezichtstelling.
De Raad stelt dat de moeder de hiervoor vermelde afspraken niet is nagekomen. De kinderrechter is van oordeel dat nu, na het verstrijken van ruim twee jaar, de inmiddels gewijzigde (gezins)situatie niet ten nadele van de moeder mag worden uitgelegd. Gebleken is dat de vader een periode, conform de afspraken, bij de moeder heeft gewoond. Inmiddels is hun relatie geëindigd en woont de vader elders. Er zijn geen aanwijzingen dat het contact tussen de ouders aangaande [naam kind] niet goed zou verlopen; de vader ziet [naam kind] regelmatig. Gebleken is verder dat [naam 5] daadwerkelijk een periode elders heeft gewoond en op enig moment, toen zij niet meer over een woonruimte beschikte, weer bij de moeder is komen wonen. Zij is op zoek naar woonruimte voor zichzelf. Vast is komen staan dat de moeder zich aan het hiervoor onder 3 gestelde heeft gehouden. Ter zake van het hiervoor onder 4 gestelde heeft de moeder een werkplan van Enver van mei 2019 overgelegd als onderbouwing van het feit dat zij welwillend tegenover hulp staat. Onweersproken is namens de moeder gesteld dat er in dat kader huisbezoeken hebben plaats gehad van onder meer een mentor, ouderbegeleider en gedragswetenschapper.
In juni 2020 zijn over de moeder, die toen zwanger was van haar jongste kind, zorgen geuit bij Veilig Thuis door het Albert Schweitzer Ziekenhuis en de ambulancedienst. De moeder stelt dat dit ten onrechte is gebeurd, omdat er sprake was van een voorval dat in elk doorsnee gezin kan voorkomen. De kinderrechter stelt vast dat onderliggende documenten of verklaringen van de betrokkenen ontbreken. Gezien de tegenspraak van de moeder had dit verhelderend kunnen zijn. Uiteindelijk meldt Veilig Thuis de situatie van [naam kind] en de inmiddels geboren baby pas 4,5 maand later bij de Raad.
De Raad heeft gesteld dat de moeder recent hulp van ASVZ heeft geweigerd. Ter zitting is niet vast komen te staan dat ASVZ direct contact met de moeder heeft gehad zodat evenmin vast is komen te staan dat de moeder de hulp van deze instelling heeft geweigerd.
Ter zitting is verder niet duidelijk geworden welke veiligheidsafspraken precies met Veilig Thuis zijn gemaakt en op welke onderdelen de moeder deze niet zou zijn nagekomen.
Uit het raadsrapport blijkt dat een medewerker van het Sociaal Team Sliedrecht op enig moment een onverwachts huisbezoek heeft afgelegd bij de moeder. Hij heeft gerapporteerd dat [naam kind] er toen verzorgd uit zag en adequaat contact maakte.
De intern begeleider van de school voor speciaal basisonderwijs van [naam kind] heeft de Raad laten weten dat [naam kind] op basis van gedragsindicaties en een intelligentieonderzoek op deze school is geplaatst. Er zijn bij de school diverse zorgen over het gedrag van [naam kind]. De intern begeleider vermoedt dat de concentratie- en gedragsproblemen van [naam kind] (mede) veroorzaakt worden door een combinatie van kindfactoren en omgevingsfactoren. De moeder was het eerst niet eens met een plaatsing van [naam kind] op deze school, maar heeft zich er na enige uitleg bij neergelegd. Tot het moment van de Veilig Thuis-melding had de intern begeleider geen zorgen over de opvoedsituatie van [naam kind]. Het contact met de moeder verliep in het begin moeizaam, maar is inmiddels verbeterd. Via Whatsapp is de moeder steeds goed en snel bereikbaar. [naam kind] komt altijd verzorgd naar school en heeft altijd eten en drinken bij zich. De school heeft de moeder laten weten dat logopedie wenselijk is voor [naam kind]; de moeder heeft dat geregeld voor hem. De intern begeleider laat weten dat er verder voor [naam kind] op dit moment ten aanzien van zijn schoolse ontwikkeling geen aanvullende hulp nodig is.
Uit de namens de moeder overgelegde observatieformulieren bezoekregeling van 6 juli en 12 december 2020 volgt dat de twee observanten die ieder één van de bezoeken van [naam 6] aan het gezin van de moeder hebben geobserveerd, geen zorgen uiten. De beide bezoeken hebben elk een halve dag geduurd en de observanten rapporteren dat zij - kort samengevat - een warm en belangstellend gezin treffen. Het huishouden van de moeder oogt netjes. De interactie tussen de moeder en [naam 6] verloopt liefdevol en ontspannen. De observanten rapporteren geen bijzonderheden over [naam 5], [naam kind] of de tussen de beide verzoeken in geboren baby.
Relevant acht de kinderrechter dat deze beide bezoeken hebben plaats gehad ná de zorgen die in juni 2020 bij Veilig Thuis zijn gemeld. Genoemde zorgen worden in ieder geval tijdens deze bezoeken niet bevestigd.
Op grond van al het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er is weliswaar sprake van
kindsignalen. Echter, vanwege zijn kindeigen problematiek bezoekt [naam kind] speciaal onderwijs en is er begeleiding geweest vanuit Enver. De moeder kon zich in eerste instantie niet vinden in een plaatsing op het speciaal onderwijs, maar heeft dat uiteindelijk toch geaccepteerd. De moeder heeft ook op aanraden van de school logopedie geregeld. Met dit alles heeft zij in het vrijwillige kader passende hulp aanvaard. De intern begeleider van de school heeft kenbaar gemaakt dat er ten aanzien van de schoolse ontwikkeling van [naam kind] geen aanvullende hulp nodig is. Al met al is de kinderrechter niet concreet gebleken dat de ouders voor [naam kind] noodzakelijk hulp voor hem weigeren.
Gebleken is verder dat de beide ouders zeer betrokken zijn op [naam kind]. Ondanks het feit dat de moeder inmiddels een andere partner heeft, met wie zij voornemens is te trouwen en met wie zij een zoon heeft gekregen, is ook het contact met de vader van [naam kind] goed gebleven; vader en zoon zien elkaar regelmatig.
De Raad uit in zijn rapport forse zorgen, met name over de opvoedingsomgeving van [naam kind]. De kinderrechter is van oordeel dat deze zorgen, mede gezien de met stukken onderbouwde tegenspraak door en namens de ouders, onvoldoende zijn komen vast te staan.
De kinderrechter is van oordeel dat niet is voldaan aan het wettelijke criterium genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek en zal daarom het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [naam kind] afwijzen.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.J. de Nijs, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.N. Arduin als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.