In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 februari 2021 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming tot ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De Raad verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, omdat [naam kind] gedragsproblemen vertoonde op school en de moeder niet openstond voor hulpverlening. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en vader, beiden niet volledig machtig in de Nederlandse taal, bijstand kregen van tolken in het Portugees.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden passende hulp heeft aanvaard en dat de zorgen van de Raad, mede gezien de tegenspraak van de ouders, onvoldoende zijn onderbouwd. De moeder heeft een belast verleden, maar er zijn geen aanwijzingen dat [naam kind] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De ouders zijn betrokken bij [naam kind] en de moeder heeft recent logopedie voor hem geregeld. De kinderrechter concludeert dat de ouders niet weigeren om noodzakelijke hulp te bieden en dat de huidige opvoedsituatie niet negatief is.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling afgewezen, omdat niet is voldaan aan het wettelijke criterium van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.