In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Rotterdam op 20 april 2021 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [naam kind]. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen zijn over de opvoedcapaciteiten van de ouders, [naam moeder] en [naam vader]. De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zuid-Holland heeft de samenwerking met de ouders beëindigd, wat heeft geleid tot een noodsituatie waarin de ouders niet in staat waren om een veilige en stabiele woonsituatie voor [naam kind] te bieden.
De kinderrechter heeft eerder, op 31 december 2020, een ondertoezichtstelling uitgesproken en op 8 april 2021 een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing verleend. De GI heeft verzocht om een verlenging van deze machtiging voor de duur van drie maanden, tot 8 juli 2021. Tijdens de zitting is gebleken dat de ouders openstaan voor hulpverlening, maar dat er nog steeds onvoldoende zicht is op hun opvoedvaardigheden en de noodzakelijke behandeling voor hun individuele problematiek.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders op dit moment niet in staat zijn om [naam kind] een veilige en stabiele opvoedsituatie te bieden. De zorgen over hun opvoedcapaciteiten zijn al lange tijd aanwezig en zijn versterkt door de negatieve ervaringen tijdens de opname bij Brijder. Daarom heeft de kinderrechter besloten de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 8 juli 2021, met de nadruk op het belang van [naam kind] en de noodzaak voor de ouders om snel passende hulpverlening te vinden.