ECLI:NL:RBROT:2021:4389

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
ROT 19/1096
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs op basis van medisch onderzoek en geschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen op basis van een medisch onderzoek dat twijfels opriep over zijn geschiktheid om te rijden. Het primaire besluit van het CBR, genomen op 14 september 2018, werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 28 januari 2019, waartegen de eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 29 maart 2021 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop zorgvuldig overwogen, waarbij het medisch onderzoek van 16 juli 2018 centraal stond. Dit onderzoek wees uit dat de eiser diabetes had en medicatie gebruikte die hypoglykemieën kon veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat het CBR zijn standpunt dat de eiser niet geschikt was om motorrijtuigen te besturen, kon baseren op de resultaten van dit onderzoek. De eiser had geen medische stukken overgelegd die de conclusies van de keurend arts konden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel, aangezien de verkeersveiligheid voorop staat. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/1096

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. M.B. Visser,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Launspach.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
Bij besluit van 28 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam 1] . Als tolk was aanwezig [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Aan eiser is bij besluit van 11 januari 2018 een medisch onderzoek opgelegd, omdat er twijfel bestond aan de geschiktheid van eiser om te rijden. Daarbij is bepaald dat eiser voorlopig niet mocht rijden. Dit besluit is gebaseerd op een mededeling en een mutatierapport van de politie, eenheid Rotterdam, beiden gedateerd op 14 november 2017. Hieruit blijkt dat eiser langzaam op de tweede rijstrook reed en dat hij de aanwijzingen van de politie om naar de rechter, derde rijstrook te gaan niet opvolgde. De auto bewoog van links naar rechts en eiser was bezig om zijn gordel om te doen. Vervolgens trachtte de politie eiser sneller te laten rijden omdat zich achter eiser een file vrachtwagens gevormd had. Eiser bleef echter langzaam rijden. Daarop kreeg eiser de aanwijzing om de politie te volgen wat communicatieproblemen opleverde. Uiteindelijk hield de politie eiser staande.
1.2.
Op 17 april 2018 heeft [naam 3] eiser medisch onderzocht. Deze arts heeft in het onderzoeksrapport vermeld dat een Montreal cognitieve assessment (MoCA) niet mogelijk was, alhoewel gedeelten goed waren af te nemen. De geschatte waarde was 23/30. De conclusie van het onderzoek was dat er geen neurologische afwijkingen of functiestoornissen waren. Er waren geen aanwijzingen voor een defecte cognitie, hoewel de MoCA niet goed te beoordelen was. [naam 3] achtte een rijtest gewenst.
Uit het medisch rapport blijkt verder dat eiser bekend was met diabetes en met cardiale atherosclerose. Eiser gebruikte als medicatie onder meer Metformine en Gliclazide.
Omdat eiser bij verweerder niet bekend was met diabetes mellitus diende er een aanvullend medisch onderzoek plaats te vinden. Dit heeft op 16 juli 2018 plaatsgevonden door een internist-oncoloog, [naam 4] . Volgens deze arts was er bij eiser sprake van een slecht gereguleerde diabetes mellitus met nooit gedocumenteerde hypoglykemie. Eiser had totaal geen besef van het begrip diabetes. De combinatie van antidiabetica die eiser gebruikte kon wel hypoglykemieën veroorzaken. Volgens [naam 4] kon eiser niet worden goedgekeurd. Eiser had geen besef van het begrip hypoglykemie, voelde hypo’s niet aankomen, kon daar ook niet adequaat mee omgaan en hij werd niet gecontroleerd door een diabetesverpleegkundige. Naar aanleiding van het resultaat van dit medisch onderzoek heeft verweerder bij het primaire besluit het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Volgens verweerder is het (aanvullend) medisch onderzoek zorgvuldig geweest en correct uitgevoerd. Eiser heeft geen rapportage van een gelijkwaardige deskundige overgelegd waaruit blijkt dat de conclusies van de keurend arts onjuist zijn. De omstandigheid dat eiser inmiddels wel bij de huisarts is geweest, maakt de uitkomst niet anders.
3. Eiser voert het volgende aan. Nu niet vaststaat dat de combinatie van medicijnen hypoglykemieën kan veroorzaken, en in het rapport van het medisch onderzoek van 16 juli 2018 wordt verwezen naar andere oorzaken voor het rijgedrag van eiser, lag het op de weg van verweerder om eiser uitvoeriger te onderzoeken om vast te kunnen stellen of eiser valt onder de in paragraaf 5.2.3 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling) genoemde gevallen. De medische rapportage van [naam 4] vertoont volgens eiser gebreken. Het onderzoek had moeten worden voortgezet met een professionele tolk of dit onderzoek had moeten worden uitgesteld. Verder is het besluit onvoldoende gemotiveerd, omdat verweerder niet heeft gesteld of het hier gaat om geval a of b als genoemd in paragraaf 5.2.3 van de Regeling. Ook de voorwaarden gesteld in geval a en b zijn niet nader uitgelegd en gemotiveerd. Nu eiser moeite heeft met de Nederlandse taal en hij moeite heeft met het begrijpen van de verkeersregels in het Nederlands is het in strijd met het evenredigheidsbeginsel om op basis van deze gegevens het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren. Eiser kan zich alleen verplaatsen door auto te rijden.
4.1.
Op grond van artikel 134, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994) besluit verweerder tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek naar de rijvaardigheid of geschiktheid als bedoeld in artikel 133 daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangegeven waarin daarvan sprake is.
4.2.
Op grond van artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling besluit verweerder tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, indien de uitslag van het onderzoek of de onderzoeken inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
4.3.
In artikel 2 van de Regeling is bepaald dat de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
De bijlage behorende bij de Regeling, voor zover van belang, luidt:
“Hoofdstuk 5. Inwendige ziekten
Algemeen
Voor alle vormen van diabetes mellitus geldt:
Personen met hypo-unawareness zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen. Iemand kan weer geschikt worden verklaard als de waarschuwingssignalen weer aanwezig zijn en het zelfzorggedrag door een diabetesdeskundige als adequaat wordt ingeschat.
Voor personen met diabetes mellitus met één of meerdere complicaties gelden tevens de desbetreffende andere hoofdstukken (zie voor de normen hoofdstuk 3, 6, 7 en 9).
Bij vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. De geschiktheidstermijn bij één of meerdere ernstige functiestoornissen is na een positieve rijtest maximaal drie jaar.
5.2.3.
Diabetes mellitus met middelen die hypoglykemieën kunnen veroorzaken
a. groep 1: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglykemieën kunnen veroorzaken en die de hypoglykemieën goed voelen aankomen, in staat zijn hiermee adequaat om de gaan en geregeld worden gecontroleerd door een diabetesdeskundige, kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts geschikt worden verklaard voor de termijn van maximaal vijf jaar.
Bij een ernstige functiestoornis, na een positieve rijtest, voor maximaal drie jaar.
Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.
b. groep 2: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglykemieën kunnen veroorzaken kunnen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2 op voorwaarde dat zij:
1° in het afgelopen jaar geen ernstige hypoglykemie hebben gehad;
2° op de hoogte zijn van de risico’s van een hypoglykemie;
3° hypoglykemieën goed voelen aankomen en in staat zijn daarmee adequaat om te gaan;
4° minstens tweemaal per dag en op voor het besturen relevante momenten aan zelfcontrole doen door middel van een bloedglucosetest;
5° geen ernstige diabetische complicatie hebben.
Bij iedere beoordeling is een rapport van een internist vereist en ten minste iedere vijf jaar een rapport van een oogarts. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.”
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn standpunt dat eiser niet langer geschikt is om motorrijtuigen te besturen kunnen baseren op het resultaat van het medisch onderzoek van 16 juli 2018. Uit dit onderzoek blijkt immers dat eiser medicatie gebruikt die hypoglykemieën kan veroorzaken, dat hij op dat moment niet geregeld werd gecontroleerd door een diabetesdeskundige en dat hij geen hypoglykemieën voelde aankomen. Volgens dit onderzoek had eiser totaal geen besef van het begrip diabetes. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat het oordeel van [naam 4] niet kan worden gevolgd. Voor zover eiser met zijn stelling dat het medisch rapport van [naam 4] gebreken vertoont bedoelt dat dit rapport onjuistheden bevat, had het op zijn weg gelegen een tweede onderzoek aan te vragen. In de brief van 23 augustus 2018 is eiser op deze mogelijkheid gewezen. Nu eiser geen tweede onderzoek heeft aangevraagd en geen andere concrete en objectieve medische gegevens heeft overgelegd op grond waarvan dient te worden getwijfeld aan het oordeel van de keurend arts, is niet gebleken dat de medische rapportage onjuist dan wel onvolledig is.
5.2.
Voor zover eiser stelt dat het medisch onderzoek naar de geschiktheid onzorgvuldig is geweest, omdat er tijdens het aanvullende medisch onderzoek geen professionele tolk aanwezig was, volgt de rechtbank dit evenmin. Uit de oproep van 22 juni 2018 voor het aanvullende medisch onderzoek op 16 juli 2018 blijkt dat het medisch onderzoek in het Nederlands zal plaatsvinden en dat indien de betreffende persoon de Nederlandse taal niet machtig is, die persoon dan een tolk mee moet nemen of iemand die goed Nederlands spreekt en kan vertalen. Eiser heeft ook een kennis meegenomen die voor hem heeft vertaald. Weliswaar blijkt uit het onderzoeksrapport dat sprake is van een taalbarrière, maar hieruit volgt niet dat het onderzoek niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De anamnese heeft immers deels in het Engels plaatsgevonden en met behulp van de door eiser meegebrachte tolk. Nu de keurend arts heeft geoordeeld dat zij het onderzoek naar behoren kon verrichten, kan van de uitkomst van dit onderzoek worden uitgegaan.
5.3.
Ook het betoog van eiser dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel slaagt niet. De enkele omstandigheid dat eiser moeite heeft met de Nederlandse taal en met de Nederlandse verkeersregels en dat hij zich alleen met zijn auto kan verplaatsen, is daartoe onvoldoende. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het algemeen belang van de verkeersveiligheid prevaleert boven het individueel belang van eiser om over zijn rijbewijs te kunnen beschikken. Daarbij heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat het in dit geval gaat om geval a als genoemd in paragraaf 5.2.3. van de Regeling. De onder b genoemde groep 2 betreft immers de rijbewijscategorieën C en D (vrachtauto), waarover eiser niet beschikt.
6. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.