ECLI:NL:RBROT:2021:4397

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
ROT 19/4357
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de verklaring voor geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en CE

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) over de weigering van een verklaring voor geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en CE. De eiser had eerder een Gezondheidsverklaring ingediend en een rijbewijs aangevraagd, maar het CBR had hem ongeschikt verklaard vanwege een gezichtsveldbeperking (hemianopsie). De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht was geschonden, maar dat dit gebrek kon worden gepasseerd op grond van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank bevestigde dat de eiser niet voldeed aan de eisen van geschiktheid zoals neergelegd in de Regeling eisen geschiktheid 2000, en dat de weigering van het CBR terecht was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet onder de uitzonderingssituatie viel die in de Regeling is opgenomen, omdat hij niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een rijbewijs van groep 2 met regiobeperking. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar bepaalde dat het CBR het griffierecht van € 174,- aan de eiser moest vergoeden en veroordeelde het CBR tot betaling van de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068,-.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 19/4357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 mei 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. J. van Groningen,
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, verweerder,
gemachtigde: [naam 1].

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd ten behoeve van eiser een Verklaring voor geschiktheid af te geven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën C en CE (regiobeperking Nederland).
Bij besluit van 16 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 14 februari 2017 heeft verweerder eiser ongeschikt verklaard voor een rijbewijs voor voertuigen in de categorieën C en CE. Bij besluit van 13 juli 2017 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingediende beroep is bij uitspraak van 20 oktober 2017 door de voorzieningenrechter van deze rechtbank ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de voorzieningenrechter bevestigd; uitspraak van 27 februari 2019, 201709577/1/A2.
2.1.
Op 27 augustus 2018 heeft eiser een Gezondheidsverklaring ingediend en een rijbewijs voor de categorieën C en CE aangevraagd (regiobeperking Nederland).
2.2.
Bij brief van 13 september 2018 heeft verweerder eiser verwezen naar een medisch specialist (oogheelkunde). Oogarts [naam 2] heeft in zijn rapport van 11 oktober 2018 geconcludeerd dat er aanwijzingen zijn voor defecten in het gezichtsveld. Er is sprake van een uitval links van het gezichtsveld en het horizontale gezichtsveld bedraagt minder dan 160 graden. De oogarts heeft geadviseerd eiser geschikt te achten voor de rijbewijzen van groep 2. In afwijking van dit advies heeft verweerder vervolgens bij het primaire besluit eiser niet rijgeschikt verklaard voor de rijbewijscategorieën C en CE, omdat bij eiser sprake is van een gezichtsveldbeperking (hemianopsie).
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder met een aanvullende motivering het primaire besluit in stand gelaten. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser niet voldoet aan de bepalingen van paragraaf 3.4 onder b van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling), omdat er bij hem sprake is van meer dan het verlies van het gezichtsvermogen van één oog. Bij eiser is sprake van hemianopsie en dus van blindheid voor de helft van het gezichtsveld, te weten 90 graden. Het advies van de oogarts om eiser voor de rijbewijzen in groep 2 geschikt te achten, is in strijd met de dwingendrechtelijke bepalingen in paragraaf 3.4 onder b van de bijlage bij de Regeling. Uit vaste rechtspraak blijkt dat adviezen van medisch specialisten die in strijd zijn met de regelgeving niet gevolgd kunnen worden door verweerder, gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen in de regelgeving.
3. Eiser voert aan dat zijn bezwaar ten onrechte kennelijk ongegrond is verklaard, nu in de hoger beroepsprocedure bij de Afdeling aan de orde is geweest dat eiser een nieuwe aanvraag kan indienen voor het besturen van een motorvoertuig van groep 2 binnen Nederland. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat de uitzonderingssituatie neergelegd in paragraaf 3.4 onder b van de bijlage van de Regeling op hem van toepassing is. Eiser is in het bezit van een rijbewijs van groep 2, er is een positief advies van een oogarts en hij heeft een verklaring van de werkgever overgelegd. Ten onrechte heeft verweerder gesteld dat er sprake is van meer dan het verlies van het gezichtsvermogen van één oog, dit volgt namelijk nergens uit. Er is geen sprake van het beperkt zijn van het gezichtsvermogen aan beide ogen. Dit wordt volgens eiser voldoende weerlegd door de onderzoeken die in opdracht van verweerder door de keuringsartsen zijn uitgevoerd en ook ter zitting bij de Afdeling heeft eiser weersproken dat zijn rechteroog een beperking heeft. Uit een in 2016 door de bedrijfsarts [naam 3] afgenomen test is komen vast te staan dat het rechteroog goed is.
4.1.
Artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen (Reglement) bepaalt dat indien de aanvrager naar het oordeel van verweerder voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, verweerder in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid registreert. De in dit artikel genoemde ministeriële regeling is de Regeling eisen geschiktheid 2000.
4.2.
Artikel 1, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat in deze regeling wordt verstaan onder:
a. groep 1: rijbewijzen van de categorieën A1, A2, A, B, B+ E en T;
b. groep 2: rijbewijzen van de categorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE en D1E.
Artikel 2 van de Regeling bepaalt dat de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Paragraaf 3.3 van de bijlage bij de Regeling luidt, voor zover van belang:
“b. groep 2: Het binoculaire horizontale gezichtsveld moet minimaal 160 graden zijn en het bereik dient zich links en rechts minstens 70 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld dient minstens 30 graden naar boven en naar beneden te zijn. Binnen een straal van 30 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.”.
Paragraaf 3.4 van de bijlage van de Regeling luidt, voor zover van belang:
b. groep 2: In uitzonderingsgevallen kan een beroepschauffeur, die al in het bezit is van één of meer rijbewijzen van groep 2, na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op basis van een positief advies van een oogarts, weer geschikt worden verklaard voor een geografisch beperkt rijbewijs van de categorieën C/CE of D/DE, dat zich maximaal kan uitstrekken tot het grondgebied van Nederland.
Voorwaarden zijn een positief oogartsrapport, een verklaring van de werkgever volgens door het CBR opgesteld model en een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).
5.1.
Ten aanzien van de beroepsgrond dat sprake is van schending van de hoorplicht, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat een belanghebbende op grond van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid dient te worden gesteld te worden gehoord, voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Daarom mag niet lichtvaardig van het horen worden afgezien. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar in de zin van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb, zodat verweerder niet van horen had mogen afzien. Dit betekent dat de hoorplicht is geschonden. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser voldoende in de gelegenheid is geweest om in de beroepsprocedure zijn gronden kenbaar te maken en toe te lichten.
5.2.
Dat eiser niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, neergelegd in paragraaf 3.3 onder b van de bijlage bij de Regeling en dat verweerder terecht het positieve advies van de oogarts en de bedrijfsarts destijds niet heeft overgenomen, is al bevestigd in de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2019 en is in deze zaak niet aan de orde. In dit geval dient beoordeeld te worden of eiser in aanmerking komt voor een verklaring van geschiktheid voor de rijbewijzen van groep 2 met regiobeperking (alleen binnen Nederland). Deze uitzonderingssituatie is opgenomen in paragraaf 3.4 van de bijlage bij de Regeling en ziet op het verlies van het gezichtsvermogen van één oog.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet onder deze uitzonderingssituatie valt. Gezien de bevindingen van de oogarts [naam 2] van 11 oktober 2018 voldoet eiser niet aan de in paragraaf 3.4 gestelde eisen. Bij eiser is immers geen sprake van het verlies van gezichtsvermogen van één oog, maar van hemianopsie en dus een verminderd gezichtsveld in beide ogen. Verweerder heeft nader toegelicht dat de resultaten van het gezichtsveldonderzoek niet stroken met eisers argument dat hij enkel een gezichtsveldbeperking heeft aan zijn linkeroog. Uit dit onderzoek blijkt dat eiser een gezichtsveld heeft van ongeveer 90 graden. De gezichtsveldbeperking van eiser komt daarom overeen met die van een homonieme hemianopsie (gezichtsveldverlies aan dezelfde kant in beide ogen), een visuele aandoening die wordt veroorzaakt door hersenbeschadiging van de visuele hersengebieden of de visuele zenuwbanen die ernaar toe leiden. Bedrijfsarts [naam 3] heeft op 25 augustus 2016 een aantekening gemaakt op de gezondheidsverklaring dat eiser in zijn jeugd een schedelbasisfractuur heeft opgelopen en daarbij geschreven: “toen beschad. Chiasma”(laesie van de visuele baan). Dat sprake is van een beschadiging van de visuele banen met als gevolg een homonieme hemianopsie wordt volgens verweerder bevestigd door de resultaten van het gezichtsveldonderzoek.
5.4.
Eiser wordt niet gevolgd in zijn stelling dat geen sprake is van het beperkt zijn van het gezichtsvermogen aan beide ogen. Anders dan eiser leest de rechtbank dit niet in de rapporten van de (eerdere) keuringsartsen en van de bedrijfsarts. Waar de arts [naam 2] stelt dat sprake is van uitval links kan gelet op de rest van het rapport en de onderzoeksresultaten niet anders worden geconcludeerd dan dat hier wordt gedoeld op het linker gezichtsveld (van beide ogen) en niet op uitsluitend het linkeroog van eiser. Ook heeft eiser geen medische stukken overgelegd waaruit volgt dat geen sprake is van het beperkt zijn van het gezichtsvermogen aan beide ogen. Overigens heeft ook de Afdeling in de eerdergenoemde uitspraak van 27 februari 2019 al geoordeeld dat niet in geschil was dat het binoculaire horizontale gezichtsveld van eiser minder dan 160 graden is. Dat eiser vanwege het al vanaf éénjarige leeftijd visueel beperkt zijn, het gemis aan een volledig gezichtsveld heeft gecompenseerd en een vlijmscherp zicht heeft, doet niet af aan de resultaten van het gezichtsveldonderzoek.
5.5.
Dat de keuringsarts aan het onderzoek de conclusie verbond dat eiser voldoet aan de normen zoals gesteld in de Regeling, betekent niet dat verweerder dit diende te volgen. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY4419) kunnen adviezen van medisch specialisten die in strijd zijn met regelgeving niet door verweerder worden gevolgd gelet op de dwingendrechtelijke bepalingen in de regelgeving. Gelet op dit dwingendrechtelijke karakter is er ook geen ruimte om rekening te houden met de individuele belangen van eiser bij het verkrijgen van een rijbewijs in de door hem gewenste categorieën.
6. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. In de schending van de hoorplicht ziet de rechtbank aanleiding te bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ter hoogte van € 174,- aan hem dient te vergoeden.
8. Ook ziet de rechtbank hierin aanleiding verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 174,- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. C. Snel-van den Hout, rechter, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2021.
de griffier is buiten staat de rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.