In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn drie minderjarige kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De vader is verdacht van de moord op de moeder van de kinderen en verblijft in voorlopige hechtenis. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen en om de omgang met de kinderen te ontzeggen voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de omstandigheden rondom hun vader en het verlies van hun moeder. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad en heeft gedurende zijn detentie geen enkele poging ondernomen om een rol te spelen in de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezag van de vader moet worden beëindigd op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, omdat hij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond benoemd tot voogdes over de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de Raad om de omgang met de vader te ontzeggen afgewezen, omdat het in het belang van de kinderen is om contact met hun vader te hebben, ondanks de traumatische gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. De rechtbank heeft benadrukt dat de kinderen baat hebben bij een zorgvuldige omgangsregeling en dat de vader hierin zijn medewerking moet verlenen.