ECLI:NL:RBROT:2021:4401

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
19 mei 2021
Publicatiedatum
20 mei 2021
Zaaknummer
C/10/608496 / JE RK 20-3251
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het ouderlijk gezag en verzoek tot ontzegging van omgang tussen de vader en de minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 19 mei 2021 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over zijn drie minderjarige kinderen, [naam kind 1], [naam kind 2] en [naam kind 3]. De vader is verdacht van de moord op de moeder van de kinderen en verblijft in voorlopige hechtenis. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen en om de omgang met de kinderen te ontzeggen voor de duur van twaalf maanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de omstandigheden rondom hun vader en het verlies van hun moeder. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad en heeft gedurende zijn detentie geen enkele poging ondernomen om een rol te spelen in de verzorging en opvoeding van de kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezag van de vader moet worden beëindigd op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, omdat hij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een aanvaardbare termijn te dragen. De rechtbank heeft de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond benoemd tot voogdes over de kinderen. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de Raad om de omgang met de vader te ontzeggen afgewezen, omdat het in het belang van de kinderen is om contact met hun vader te hebben, ondanks de traumatische gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. De rechtbank heeft benadrukt dat de kinderen baat hebben bij een zorgvuldige omgangsregeling en dat de vader hierin zijn medewerking moet verlenen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Jeugd
Zaakgegevens: C/10/608496 / JE RK 20-3251 en C/10/609110 / FA RK 20-9468
datum uitspraak: 19 mei 2021

beschikking beëindiging van het ouderlijk gezag

in de zaken van

de Raad voor de Kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht,

hierna te noemen de Raad, gevestigd te Rotterdam,
betreffende

[naam kind 1] , geboren op [geboortedatum kind 1] 2012 te [geboorteplaats kind 1],

hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2], geboren op [geboortedatum kind 2] 2014 te [geboorteplaats kind 2],
hierna te noemen [naam kind 2] ,
[naam kind 3], geboren op [geboortedatum kind 3] 2017 te [geboorteplaats kind 3],
hierna te noemen [naam kind 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[naam vader] , hierna te noemen de vader,

verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Middelburg te [verblijfplaats vader] ,

de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond,

hierna te noemen de GI, gevestigd te Rotterdam,

[naam curator] , hierna te noemen de bijzondere curator,

kantoorhoudende te [plaatsnaam] .

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van de rechtbank van 28 januari 2021 en de daaraan ten grondslag liggende stukken;
- de brief met bijlage van [naam curator] van 9 april 2021, ingekomen bij de griffie op
12 april 2021.
Op 26 april 2021 heeft de rechtbank de zaken ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de bijzondere curator,
- een vertegenwoordiger van de Raad, te weten [naam 1] ,
- een vertegenwoordigster van de GI, te weten [naam 2] .
Opgeroepen en niet verschenen is:
- de vader.
De feiten
Het ouderlijk gezag over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] wordt uitgeoefend door de vader.
Bij beschikking van 29 augustus 2020 is de GI belast met de voorlopige voogdij over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] . Bij verzoekschrift van 24 november 2020 heeft de Raad verzocht het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogd over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te benoemen.
Bij brieven van 26 november 2020 heeft de GI zich bereid verklaard om de voogdij te aanvaarden.
Bij beschikking van 28 januari 2021 is de behandeling van de verzoeken van de Raad tot gezagsbeëindiging (24 november 2020) en ontzegging van omgang (30 november 2020) aangehouden en is [naam curator] benoemd tot bijzondere curator teneinde [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te vertegenwoordigen totdat op voornoemde verzoeken van de Raad is beslist.

De (aangehouden) verzoeken

De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen en de GI tot voogdes over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te benoemen. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/608496 / JE RK 20-3251.
Ook heeft de Raad verzocht om de vader het recht op omgang met [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te ontzeggen voor de duur van twaalf maanden. Dit verzoek is geregistreerd onder het zaaknummer C/10/609110 / FA RK 20-9468.
De Raad heeft ter zitting de (aangehouden) verzoeken gehandhaafd en als volgt nader toegelicht.
Ten aanzien van C/10/608496 / JE RK 20-3251
Het verzoek tot gezagsbeëindiging is vorige zitting (14 januari 2021) nader toegelicht. De vader heeft zijn gezag misbruikt door de moeder van het leven te beroven. Daarnaast worden [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] ernstig in hun ontwikkeling bedreigd en is de vader niet in staat de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding binnen een voor hen aanvaardbare termijn te dragen.
Ten aanzien van C/10/609110 / FA RK 20-9468
[naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] staan aan het begin van een moeizaam verwerkingsproces, waarbij zij trachten de dood van hun moeder en het aandeel van hun vader daarin te verwerken. Zij zullen de dood van hun moeder hun hele leven met zich meedragen. De houding van de vader in dit proces is belangrijk. Hij is op dit moment niet toe aan contact met hen. Het lijkt erop dat de vader zich zo schuldig voelt dat hij [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] hun moeder heeft ontnomen, dat hij hen niet onder ogen durft te komen. Hij lijkt zichzelf te straffen. In het verwerkingsproces en het hulpverleningstraject van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] kan het steunend zijn om contact met hun vader te hebben. Zij hebben ook recht op omgang met hun vader. Er is een speciale regeling voor gedetineerden, waardoor dit mogelijk zou kunnen zijn. Contacten in dit kader staat de Raad niet in de weg. Er is echter teveel gebeurd voor een omgangstraject. Dit is de reden waarom de Raad het verzoek om de vader omgang te ontzeggen handhaaft. [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] zijn gebaat bij maatwerk en rust. Zij zullen moeite hebben om de vader te herkennen, nu hij sterk is vermagerd. Het is van belang dat er een plan wordt opgesteld hoe de contacten van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] met hun vader moet worden vormgegeven, alvorens aan omgang gedacht kan worden. Voorkomen moet worden dat de vader ineens omgang wil en hij daarbij geen rekening houdt met de belangen van de kinderen, waardoor dit pijn, verdriet en onrust veroorzaakt.

De standpunten

De GI heeft ter zitting het volgende meegedeeld.
Indien het gezag van de vader wordt beëindigd, dient de GI met de voogdij over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te worden belast. De GI ondersteunt de conclusie van de bijzondere curator dat het verzoek van de Raad tot ontzegging van de omgang moet worden afgewezen nu ontzegging van omgang niet in het belang is van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] . Het is zorgelijk dat de vader contact met [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] afhoudt. Het is juist in hun belang dat zij in het kader van behandeling en traumaverwerking contact met hun vader krijgen op het moment dat dit wenselijk is en goed voor hen is. Ook is het van belang dat de vader een teken van leven geeft door bijvoorbeeld een kaartje naar [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] terug te sturen.
De bijzondere curator heeft ter zitting aangevoerd dat er geen gronden zijn om de vader de omgang met [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te ontzeggen. Deze bepaling is in de wet opgenomen om ervoor te zorgen dat er rust is voor kinderen totdat zij de gebeurtenissen hebben verwerkt, zodat er niet door familie aan hen wordt getrokken. Dit is bij [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] niet aan de orde. Zij lijken, mede dankzij de inspanningen van de hulpverlening en de pleegouders, rust in het pleeggezin en hun dagelijkse leven te vinden. Zij hebben behoefte om hun vader te zien en de hulpverlening staat daar achter. De vader onderneemt echter geen enkele stap in contact of omgang met [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] . De vader lijkt in de veronderstelling te verkeren dat hij [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] niet mag spreken. Dit zou hij van zijn advocaat, die hem in de strafrechtprocedure bijstaat, hebben gehoord. Hij lijkt te proberen zichzelf pijn te doen als een soort martelaar. Het is opmerkelijk dat de vader ook helemaal niet naar [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] vraagt. [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] hebben tijd nodig en hulp bij de verwerking van hun trauma. De vader staat dit niet in de weg. Indien de omgang aan de vader wordt ontzegd, zal dit voor hem uitsluitend een bevestiging zijn dat omgang met zijn kinderen niet mag of niet goed is, terwijl het juist wenselijk is dat de vader in het belang van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] contact met hen heeft.

De beoordelingTen aanzien van de verzoeken geregistreerd onder het zaaknummer C/10/608496 / JE RK 20-3251

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Uit de overgelegde stukken en de behandeling ter zitting is gebleken dat [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Zij hebben een zeer traumatische gebeurtenis meegemaakt. Op 29 augustus 2020 zijn zij hun moeder verloren. De vader wordt ervan verdacht dat hij de moeder om het leven heeft gebracht. Sindsdien verblijft hij in voorlopige hechtenis. Als gevolg van het overlijden van de moeder en de detentie van de vader is de GI met de voorlopige voogdij over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] belast en zijn zij in een pleeggezin geplaatst. Het pleeggezin waar de kinderen nu verblijven is een perspectief biedend pleeggezin. Het gaat hier goed met de kinderen, al missen zij hun ouders. Zij hebben het naar hun zin en voelen zich veilig. De vader heeft geen verweer gevoerd tegen de verzoeken van de Raad en op 14 januari 2021 ter zitting verklaard dat hij het beste wil voor zijn kinderen. De vader heeft gedurende zijn detentieperiode geen enkele poging ondernomen om enige rol te spelen in de verzorging en opvoeding van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] . Het is de verwachting dat de vader vanwege zijn bekentenis een langere gevangenisstraf opgelegd zal krijgen. Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dat de vader niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor hun verzorging en opvoeding binnen een voor [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] aanvaardbare termijn te dragen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan en zal de rechtbank het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader op die grond toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de vader ertoe zal leiden, dat een gezagsvoorziening over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid BW een voogd over hen te benoemen.
De voorgestelde voogdes heeft zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de GI moet worden belast met de voogdij.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:276 lid 1 BW wordt de vader als ouder waarvan het gezag wordt beëindigd, ervan uitgaande dat hij het bewind voerde over het vermogen van de minderjarigen, veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan zijn opvolger in dit bewind.
Ten aanzien van het verzoek geregistreerd onder het zaaknummer C/10/609110 / FA RK 20-9468
Op grond van het bepaalde in artikel 1:242a van het Burgerlijk Wetboek heeft de Raad een onderzoek ingesteld naar de wenselijkheid van een contact- of omgangsregeling van [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] met de vader. Naar aanleiding van dit verzoek heeft de Raad verzocht om de omgang tussen [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] en de vader te ontzeggen voor de duur van twaalf maanden.
Uit tekst en commentaar bij artikel 1:242a BW blijkt dat het doel van de maatregel (clausulering van het contact tussen het kind en de van partnerdoding verdachte of daarvoor veroordeelde ouder) niet is bedoeld om die ouder te straffen, maar enkel om het kind in kwestie te beschermen. De regeling is in de wet gekomen omdat kinderen in de situatie van (vermoedelijke) partnerdoding in een hevig krachtenspel terecht kunnen komen tussen familie van het slachtoffer, familie van de (vermoedelijke) dader en de (vermoedelijke) dader zelf, terwijl het gaat om een gebeurtenis die grote impact heeft op deze kinderen en hun verdere ontwikkeling.
In de afgelopen periode heeft de bijzondere curator onderzoek gedaan naar de wenselijkheid van omgang tussen de vader en [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] en de duur van de verzochte ontzegging van de omgang. Uit dit onderzoek is gebleken dat er geen indicaties zijn om de vader de omgang met [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] te ontzeggen. Er is bij de vader geen sprake van een gewelddadige voorgeschiedenis. Hij is altijd een onderdeel van het gezin geweest. Het contact tussen de kinderen en de vader is altijd positief geweest. De vader toont sinds het overlijden van de moeder veel berouw, verzorgt zich slecht en is erg afgevallen. Hij lijkt van mening dat hij er niet meer moet zijn, dat hij contact met [naam kind 3] , [naam kind 2] en [naam kind 1] niet verdient en dat contact schadelijk is voor hen. De vader wil op dit moment geen contact met de kinderen. Voor hun verwerkingsproces zijn [naam kind 3] , [naam kind 2] en [naam kind 1] echter gebaat bij contact met de vader. Zij hebben ook grote behoefte aan (fysiek) contact met hun vader en de hulpverlening staat hier achter. Het verlies van hun moeder is onomkeerbaar. Het is in het belang van de kinderen dat zij niet ook (al het contact met) hun vader verliezen. Bovendien is er geen sprake van enig krachtenspel tussen de families van moederszijde en vaderszijde. De gezinsleden van beide families wonen veelal in het buitenland en contact met hen wordt voornamelijk onderhouden met beeldbellen. Er wordt niet aan hen getrokken, ook niet door de vader. De kinderen verblijven in een (neutraal) perspectief biedend pleeggezin en ontvangen de nodige hulpverlening. Het door de wetgever beoogde doel rondom de beperking van het recht op omgang na partnerdoding is dan ook niet aan de orde.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet in hun belang is om de omgang tussen [naam kind 3] , [naam kind 2] en [naam kind 1] en de vader te ontzeggen. Het is juist in het belang van [naam kind 3] , [naam kind 2] en [naam kind 1] om op de bij ieder van hen passende wijze omgang te bewerkstellingen. De hulpverlening staat hier ook voor open en kan hen hierbij begeleiden. Het is voor de kinderen van belang dat de vader zijn medewerking verleent aan de voor zijn kinderen passende omgang. Daarom zal de rechtbank het verzoek van de Raad tot ontzegging van de omgang tussen de vader en [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] afwijzen.

De beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van [naam vader] , geboren op [geboortedatum vader] te [geboorteplaats vader] over [naam kind 1] , [naam kind 2] en [naam kind 3] ;
benoemt tot voogdes over genoemde minderjarigen de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, gevestigd te Rotterdam;
veroordeelt de vader aan de voogdes rekening en verantwoording af te leggen van het gevoerde bewind over het vermogen van minderjarigen;

verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K.J. van den Herik, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van der Aa als griffier en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2021.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Den Haag.