In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Rotterdam op 21 mei 2021, gaat het om een geschil tussen twee partijen, aangeduid als [persoon A] en [persoon B], naar aanleiding van een incident op 23 februari 2018. [persoon A] eist schadevergoeding van [persoon B] na een mishandeling, waarbij zij stelt dat [persoon B] haar heeft geslagen en geduwd, wat resulteerde in lichamelijk letsel en materiële schade. [persoon B] heeft op zijn beurt een tegenvordering ingesteld, waarin hij stelt dat [persoon A] hem ook heeft mishandeld en dat hij schade heeft geleden aan zijn bril.
De kantonrechter heeft in zijn vonnis vastgesteld dat [persoon B] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [persoon A] door haar te duwen of te slaan, en dat hij aansprakelijk is voor de schade die [persoon A] heeft geleden. De rechter heeft echter ook overwogen dat [persoon A] een fysieke handeling heeft verricht jegens [persoon B], wat leidt tot een vermindering van de schadevergoeding die [persoon B] moet betalen. De kantonrechter heeft de schadevergoeding voor [persoon A] vastgesteld op € 774,15, rekening houdend met de vermindering van de vergoedingsplicht tot twee derde van de geleden schade.
In reconventie heeft de kantonrechter de vordering van [persoon B] afgewezen, omdat hij niet heeft kunnen bewijzen dat hij schade heeft geleden aan zijn bril door het handelen van [persoon A]. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken door mr. drs. D.L. Spierings.