Rechtbank Rotterdam
Parketnummer: 10/651015-20
Proces-verbaalvan de terechtzitting met gesloten deuren van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam op 20 april 2021.
Tegenwoordig als:
kinderrechter mr. L. Amperse,
officier van justitie mr. H. du Croix,
griffier R. van der Wal.
De zaak tegen na te noemen verdachte wordt uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de kinderrechter te zijn genaamd:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] 2004,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [postcode verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
feitelijk verblijvende op datzelfde adres.
De kinderrechterverklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De kinderrechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
A a n t e k e n i n g van het m o n d e l i n g v o n n i s
--------------------------------------------------------------------
Inhoud van de tenlastelegging
Bij de dagvaarding is aan de verdachte ten laste gelegde dat
1.
hij op 10 januari 2020 te Rotterdam,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere malen,
- met een mes, in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] heeft gestoken en heeft gesneden en
- met een mes, stekende bewegingen in de richting van het lichaam van voomoemde [naam slachtoffer] heeft gemaakt, waarbij de jas en het vest, van voornoemde [naam slachtoffer] zijn geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 januari 2020 te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen, met een mes, in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] te steken en te snijden;
2.
hij op 10 januari 2020 te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door
- een mes, te tonen aan voornoemde [naam slachtoffer] en (vervolgens) voomoemd mes, te richten op het hoofd en op het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] en
- meerdere malen, met een mes, stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] ;
Vrijspraak feit 1 primair
Het onder 1 primair ten laste gelegde is niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen en voor bewijs redengevende feiten en omstandigheden
De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.
Bewijsmotivering
De bewezenverklaring steunt op de inhoud van de hiervoor opgegeven bewijsmiddelen, voor zover redengevend voor het bewijs, leverende op de redengevende feiten en omstandigheden voor die bewezenverklaring.
De kinderrechter leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verdachte op 10 januari 2021 kort na elkaar twee confrontaties met aangever heeft gehad.
Tijdens de eerste confrontatie heeft de verdachte het mes dat hij bij zich droeg gepakt en daar stekende bewegingen in de richting van aangever mee gemaakt. De kinderrechter gaat er gelet op de bij aangever geconstateerde verwonding, de beschadiging van diens kleding en de verklaring van aangever – die heeft verklaard dat hij na de eerste confrontatie al scheuren in zijn jas zag zitten – van uit dat aangever op dát moment (dus tijdens de eerste confrontatie met de verdachte) door het mes is geraakt en dat het bij hem geconstateerde letsel op dat moment is veroorzaakt. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van aangever.
Uit de bewijsmiddelen volgt voorts dat de verdachte nadien tijdens een tweede confrontatie met aangever een mes voor zich hield en daarmee stekende bewegingen in de richting van aangever maakte, welke de aangever blijkens zijn verklaring heeft kunnen ontwijken. Daarmee heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de bedreiging van aangever.
Bewezenverklaring
Hiervoor heeft de kinderrechter de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat
1.
hij op 10 januari 2020 te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft mishandeld door met een mes, in het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] te steken;
2.
hij op 10 januari 2020 te Rotterdam,
[naam slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, door
- een mes, te tonen aan voornoemde [naam slachtoffer] en (vervolgens) voornoemd mes, te richten op het hoofd en op het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] en
- meerdere malen, met een mes, stekende bewegingen te maken in de richting van het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] ;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.
Kwalificaties
De bewezen feiten leveren op:
T.a.v. feit 1 subsidiair: Mishandeling
T.a.v. feit 2: Bedreiging met zware mishandeling
Strafbaarheid feiten
De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid verdachte
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hem een beroep op noodweer, dan wel noodweerexces toekomt. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van de verdachte door aangever.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit dat ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 geen sprake is van noodweer, dan wel noodweerexces, nu het handelen van de verdachte proportioneel noch subsidiair was.
Beoordeling
Uit de camerabeelden die zich in het dossier bevinden blijkt dat de verdachte op 10 januari 2020 uit het niets werd aangevallen door aangever. Dit betrof een forse aanval waarbij de verdachte meermaals hard in het gezicht werd geslagen door aangever, die bovendien een stuk groter was dan de verdachte. Een vriend van de verdachte ( [naam vriend] ) probeerde de verdachte te helpen, werd vervolgens door aangever belaagd en belandde op de grond, waarna hij door aangever in het gezicht werd getrapt. De gedragingen van aangever kunnen worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van zowel de verdachte als van diens vriend [naam vriend] , waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verdachte, die een stuk kleiner was dan aangever en heeft verklaard dat hij en [naam vriend] aangever met z’n tweeën niet aan konden, heeft op dat moment het mes dat hij bij zich droeg gepakt en daar stekende bewegingen in de richting van aangever mee gemaakt en aangever daarbij met het mes geraakt. Naar het oordeel van de kinderrechter was deze verdediging door de verdachte
tijdens deze eerste confrontatiemet aangever, hoe dom het wellicht ook was dat de verdachte een mes bij zich droeg, noodzakelijk en proportioneel. De verdachte had op dat moment, gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, weinig andere mogelijkheden dan zich te verweren met het mes dat hij bij zich droeg. Anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, kon en mocht op dat moment ook niet van hem worden verwacht dat hij zich aan de aanranding door de aangever onttrok. Aan de verdachte komt terzake van feit 1 dan ook een beroep op noodweer toe zodat hij ten aanzien van dat feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Dat geldt echter niet voor feit 2. Uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte en zijn vriend [naam vriend] na de eerste confrontatie met aangever in discussie waren, waarbij omstanders de ruzie probeerden te sussen en waarbij aangever naar achteren liep. De verdachte en [naam vriend] bleven blijkens de beelden de (fysieke) confrontatie opzoeken met aangever, waarbij de verdachte op enig moment zijn mes voor zich hield en opnieuw stekende bewegingen maakte in de richting van aangever (de tweede confrontatie). Door op dat moment zelf de confrontatie te blijven opzoeken en niet weg te gaan, komt de verdachte terzake van de door hem op dat moment (dus
tijdens de tweede confrontatie) geuite bedreigingen geen beroep meer toe op noodweer of noodweerexces. Het verweer wordt ten aanzien van dit feit verworpen.
Toegepaste wetsartikelen
Artikelen 77a, 77g, 77m, 77n en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafoplegging
Taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 6 (ZES) uren met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht,waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient uit te maken uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan,
met bevel, dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
0 (NUL) urente verrichten werkstraf resteert.
Taakstraf, bestaande uit een leerstraf, voor de duur van 20 (TWINTIG) uren, waarbij de verdachte dient deel te nemen aan het leerproject Tools4U Regulier van de Raad voor de Kinderbescherming,
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de leerstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen.
Motivering strafoplegging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De medewerker van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond is positief over de verdachte, maar ziet nog wel zorgen. Derhalve adviseert zij de oplegging van de leerstraf Tools4U Regulier. Ook de verdachte zelf geeft aan dat hij baat zou hebben bij deze leerstraf. De kinderrechter zal meegaan in het advies en de leerstraf opleggen. Een te verrichten werkstraf, een geheel of deels voorwaardelijke werkstraf of een contactverbod acht de kinderrechter niet passend en geboden.