ECLI:NL:RBROT:2021:4718

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
KTN-8923922_29052021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de uitvoering van reparatiewerkzaamheden aan een auto en de gevolgen van een mislukte reparatie

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter te Dordrecht, gaat het om een geschil tussen de besloten vennootschap [bedrijf A] en [persoon B] over de uitvoering van reparatiewerkzaamheden aan de auto van [persoon B]. De procedure begon met een dagvaarding op 30 november 2020, gevolgd door een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling op 19 februari 2021. De kern van het geschil betreft de vraag of de reparaties die door [bedrijf A] zijn uitgevoerd, de lekkage van de koelvloeistof hebben verholpen en of [persoon B] de factuur van € 1.815,- dient te betalen. [persoon B] betwist dat hij opdracht heeft gegeven voor de tweede reparatie en stelt dat de eerste reparatie volledig is mislukt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [bedrijf A] de reparaties heeft uitgevoerd en dat [persoon B] de factuur verschuldigd is, omdat er geen bewijs is dat de eerste reparatie ondeugdelijk was. De kantonrechter oordeelt dat de garantie enkel betrekking heeft op de eerste reparatie en niet op de tweede, en dat [persoon B] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stellingen. Uiteindelijk wordt [persoon B] veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8923922 CV EXPL 20-6267
uitspraak: 25 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A] , h.o.d.n. [handelsnaam A]
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
gemachtigde: D. van der Klaauw,
tegen
[persoon B] ,
wonende te [woonplaats B] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
die zelf procedeert.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [bedrijf A] ’ en ‘ [persoon B] ’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 30 november 2020, met producties;
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie, met producties;
de conclusie van antwoord in reconventie;
het tussenvonnis van 14 januari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 februari 2021.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
Op 27 juni 2019 heeft [persoon B] aan [bedrijf A] opdracht gegeven voor reparatie van zijn auto met kenteken [kentekennummer] Op 30 juli 2019 werd de pakking van de koelbuis vervangen en de koelvloeistoflekkage gecontroleerd.
2.3
De kosten voor deze reparatie van € 410,41 zijn door [persoon B] betaald.
2.4
Bij e-mailbericht van 28 oktober 2019 schrijft [persoon B] aan [bedrijf A] dat de vloeistof onder het minimale aangegeven niveau stond. In zijn e-mailbericht schrijft [persoon B] verder:
“Mijn vermoeden is, dat uw reparatie op 30/7/2019 niet correct werd uitgevoerd en verzoek u hiermede een afspraak met mij te maken om een en ander nu wel in orde te brengen.”
2.5
Op 25 november 2019 heeft [bedrijf A] opnieuw een reparatie aan de auto van [persoon B] uitgevoerd. Deze reparatie bestond uit het vervangen van een lekke koppakking.
2.6
[bedrijf A] heeft de kosten van deze reparatie van € 1.815,- bij factuur van 25 november 2019 aan [persoon B] in rekening gebracht.
2.7
Bij brief van 29 november 2019 heeft [persoon B] [bedrijf A] medegedeeld dat hij de factuur wil gaan betalen als duidelijk is geworden dat er van enige lekkage geen sprake meer is.
2.8
[bedrijf A] heeft [persoon B] op 2 december 2019 per e-mail bericht dat het probleem met de koelvloeistoflekkage door de reparatie is opgelost en dat [persoon B] één jaar garantie heeft op de werkzaamheden.
2.9
Bij brief van 8 april 2020 heeft [persoon B] aan [bedrijf A] kenbaar gemaakt dat hij niet tevreden is over de uitgevoerde reparatie en het handelen van [bedrijf A] . In zijn brief schrijft [persoon B] onder andere het volgende:
“Tenslotte: op 27 juni 2019 werd mijn schade in kwestie door u opgenomen, geanalyseerd en vastgesteld op € 520 all-in. Hiermede ben ik akkoord gegaan en, omdat de prijsopgave vooraf en het gefactureerde achteraf redelijk in lijn lagen, heb ik dan ook uw rekening van 30 juli 2019 akkoord bevonden, contant betaald en de pin-kwitantie in ontvangst genomen.Uw aanbod van een jaar garantie op de arbeid en onderdelen heb ik tevens, in dank, aanvaard.
Ik wijs u op mijn e-mail van 28 oktober 2019 om 15:08 uur, waarin ik duidelijk heb gemaakt een beroep te willen doen op mijn recht op garantie inzake uw reparatie van 30 juli 2019. […]
Ik verzoek u hiermede dan ook deze kwestie als afgedaan te beschouwen en vertrouw er op dat u:
1. Uw factuur (zie bijlage) intern zult crediteren2. Ons de autoreiskosten voor 3x Alblasserdam-Rotterdam v.v. zult vergoeden.”
2.1
Bij e-mailbericht van 15 april 2020 heeft [bedrijf A] aan [persoon B] uitgelegd dat er twee verschillende reparaties zijn verricht. In het e-mailbericht staat verder:
“De 1e reparatie die wij hebben uitgevoerd was een pakking van de koelvloeistof en de reparatie die wij nu hebben uitgevoerd is een lekke koppakking.
Dit zijn 2 verschillende reparaties, waarbij wij tot de conclusie zijn gekomen, waar u ook voor getekend heeft, dat u €1815,- overmaakt zoals besproken.”
2.11
Bij brief van 12 juni 2020 schrijft [persoon B] aan [bedrijf A] het volgende:
“Voor alle duidelijkheid: Mijn aanspraak op garantie betreft de eerste reparatie uit juli 2019 ennietde tweede reparatie. Deze laatste is te beschouwen als een broodnodige correctieve reparatie, omdat uw herstelling van de koelvloeistoflekkage in juli 2019 totaal was mislukt.”
2.12
[bedrijf A] heeft bij e-mailbericht van 16 juni 2020 als volgt gereageerd:
“Maar er zijn altijd bepaalde stappen om een reparatie uit te voeren en beginnen bij het goedkoopste.Dit is ook om mee te denken met de klant omdat u anders altijd voor onvoorziene kosten komt.
Duidelijk heeft de 1e reparatie niet geholpen waardoor wij meer tijd hebben uitgetrokken waarbij de conclusie was dat het gaat om een lekke koppakking waar gewoon veel tijd mee gemoeid is.”

3..De vordering en het verweer in conventie

3.1
[bedrijf A] vordert in conventie dat [persoon B] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2.283,57, te vermeerderen met primair de contractuele rente over een bedrag van € 1.815,- vanaf 30 november 2020 tot aan de dag van algehele voldoening en subsidiair de wettelijke handelsrente over een bedrag van € 1.815,- vanaf de vervaldatum tot aan de dag van algehele voldoening, met veroordeling van [persoon B] in de proceskosten.
3.2
[bedrijf A] legt nakoming van de betalingsverplichting die voortvloeit uit de met [persoon B] gesloten overeenkomst aan haar vordering ten grondslag. [bedrijf A] heeft in opdracht van [persoon B] een reparatie aan zijn auto verricht. De factuur van € 1.815,- is door [persoon B] onbetaald gelaten ondanks meerdere betalingsverzoeken door en namens [bedrijf A] . Naast voormelde hoofdsom is [persoon B] de wettelijke rente verschuldigd, tot 30 november 2020 berekend op € 196,32. De buitengerechtelijke incassokosten van € 272,25 is [persoon B] verschuldigd op grond van artikel 6:96 BW.
3.3
[persoon B] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd. [persoon B] betwist voor de tweede reparatie een opdracht te hebben getekend. De werkzaamheden waarvoor betaling wordt gevorderd, zijn verricht als herstelreparatie voor de mislukte eerste reparatie en vallen onder de door [bedrijf A] op de eerste reparatie gegeven garantie. De lekkage van de koelvloeistof is na de tweede reparatie nog altijd niet verholpen.

4..De vordering en het verweer in reconventie

4.1
[persoon B] vordert in reconventie dat [bedrijf A] wordt veroordeeld tot terugbetaling van het door hem aan [bedrijf A] betaalde bedrag van € 410,41, met veroordeling van [bedrijf A] in de proceskosten.
4.2
Aan zijn vordering legt [persoon B] , naast hetgeen hij in conventie als verweer heeft aangevoerd, ten grondslag dat de reparatie het gebrek aan zijn auto niet heeft verholpen. De reparatie is volkomen mislukt, waardoor hij recht heeft op terugbetaling van het door hem voor de mislukte reparatie betaalde bedrag.
4.3
[bedrijf A] heeft tot afwijzing van de vordering geconcludeerd en voert aan dat er geen grond voor terugbetaling van de betaalde factuur is. [bedrijf A] heeft in opdracht van [persoon B] de pakking van de koelbuis vervangen en de koelvloeistoflekkage gecontroleerd. Het probleem aan de auto van [persoon B] was hiermee verholpen. Indien de reparatie het gebrek niet zou hebben verholpen, had [persoon B] al veel eerder dan pas na vier maanden klachten moeten ondervinden.

5..De beoordeling

In conventie

5.1
Vast staat dat [bedrijf A] een reparatie aan de auto van [persoon B] heeft verricht. Partijen houdt verdeeld of [persoon B] de factuur van 25 november 2019 ter hoogte van € 1.815,- aan [bedrijf A] dient te voldoen.
5.2
Ten aanzien van het verweer van [persoon B] dat hij geen opdracht voor de tweede reparatie heeft getekend, overweegt de kantonrechter als volgt. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [bedrijf A] de officiële werkorder van de reparatie getoond. De kantonrechter heeft geconstateerd dat op de werkorder achter het kopje ‘prijsafspraak tot’ een bedrag van € 720,- stond genoteerd en dat de werkorder was ondertekend. Volgens [bedrijf A] betrof dit bedrag (onder andere) kosten in verband met diagnose. [persoon B] heeft daartegenover weliswaar gesteld dat hij niet bekend was met een bedrag aan (onderzoeks)kosten van € 720,-, maar hij heeft ter zitting niet weersproken dat de op de werkorder geplaatste handtekening van hem afkomstig is en ook niet gesteld dat hij een blanco formulier heeft ondertekend. Het verweer van [persoon B] wordt dan ook verworpen. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat [persoon B] aan [bedrijf A] opdracht heeft gegeven voor het uitvoeren van werkzaamheden om de lekkage van de koelvloeistof te verhelpen.
5.3
Voor wat betreft de vraag of [persoon B] de (gehele) factuur van € 1.815,- aan [bedrijf A] verschuldigd is, geldt het volgende. [bedrijf A] heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij bij monde van haar receptionist [persoon C] , [persoon B] telefonisch heeft geïnformeerd dat sprake bleek te zijn van een lekke koppakking en dat in geval van reparatie daarvan de totale kosten (inclusief de onderzoekskosten) € 1.815,- zouden komen te bedragen; [persoon B] zou hiermee akkoord zijn gegaan. [persoon B] betwist weliswaar dat hij daarover door [persoon C] is geïnformeerd, maar stelt tegelijkertijd desgevraagd niet duidelijk dat hij in het andere geval de reparatie niet zou hebben laten uitvoeren (hetzij bij [bedrijf A] hetzij elders). Evenmin heeft [persoon B] betwist de stelling van [bedrijf A] dat het niet verstandig of zelfs gevaarlijk is om door te blijven rijden in een auto waarvan de koelvloeistof steeds moet worden bijgevuld. Ten slotte heeft [persoon B] niet gesteld dat het gevorderde bedrag qua omvang niet redelijk is voor een dergelijke reparatie. Gelet hierop is [persoon B] in beginsel de factuur van € 1.815,- aan [bedrijf A] verschuldigd.
5.4
[persoon B] stelt zich echter op het standpunt dat hij de factuur (toch) niet verschuldigd is omdat de tweede reparatie moet worden beschouwd als een herstelreparatie van de eerste mislukte reparatie en er sprake is van één jaar garantie. Hierin volgt de kantonrechter [persoon B] niet. De opdracht tot reparatie van de koelvloeistoflekkage legt op [bedrijf A] niet een resultaatverbintenis, maar een inspanningsverbintenis. [bedrijf A] diende zich in te spannen om de lekkage te verhelpen. Of [bedrijf A] al dan niet tekort is geschoten, dient te worden beoordeeld naar de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot.
5.5
[bedrijf A] heeft ter zitting nader uitgelegd dat de eerste keer door de monteur visueel was waargenomen dat sprake was van een lekkage bij de pakking van de koelbuis. Dat kon relatief goedkoop worden gerepareerd (de monteur kan daar makkelijk bij), waarna bij het onder druk zetten van het systeem de lekkage leek te zijn verholpen. Als echter (ook) sprake is van een ‘interne’ lekkage, dan is dat tijdens de nacontrole niet te zien. Afhankelijk van de grootte van de lekkage kan het maanden duren voordat dit door de bestuurder wordt opgemerkt. In dit geval is conform het bij [bedrijf A] gehanteerde stappenplan begonnen met de ‘goedkoopste’ reparatie om kosten te besparen voor de klant. Toen na een tijd bleek dat het vervangen van de pakking van de koelbuis de lekkage niet had verholpen (of dat er wederom lekkage was ontstaan), moest er nader onderzoek worden gedaan. Daarbij bleek dat sprake was van een lekke koppakking (iets dat volgens [bedrijf A] niet vaak voorkomt en het gevolg kan zijn van blijven doorrijden met de auto terwijl sprake is van lekkage van de koelvloeistof).
5.6
Uitgaande van de juistheid van deze – door [persoon B] niet weersproken – toelichting, kan niet worden gezegd dat zijdens [bedrijf A] sprake is geweest van een verkeerde diagnose of van het nemen van onnodige of niet logische stappen in het kader van het (trachten te) verhelpen van de koelvloeistoflekkage. Gelet op de door [bedrijf A] gegeven toelichting is ook niet komen vast te staan dat de eerste reparatie niet deugdelijk is uitgevoerd. Het standpunt van [persoon B] dat de eerste reparatie totaal is mislukt, onderbouwt hij in feite met het gegeven dat zich na drie maanden wederom een (of dezelfde) lekkage heeft geopenbaard. Dat de eerste reparatie ondeugdelijk zou zijn uitgevoerd, volgt daaruit echter niet. Voor zover [persoon B] zich erop beroept dat de tweede reparatie onder de garantie van de eerste reparatie valt, gaat dit niet op. Met [bedrijf A] is de kantonrechter van oordeel dat de garantie (alleen) betrekking heeft op de onderdelen die op 30 juli 2019 zijn hersteld of vervangen en de montage daarvan (de arbeid). Vast staat dat bij de tweede reparatie een ander onderdeel van de auto is gerepareerd. Gelet op het voorgaande kan dit niet worden gezien als een herstelreparatie van de eerdere reparatie. Het beroep op de garantie gaat dus niet op.
5.7
Dat ook de tweede reparatie niet tot het gewenste resultaat heeft geleid en de koelvloeistoflekkage thans nog steeds niet is verholpen, wordt weliswaar door [persoon B] gesteld maar door [bedrijf A] betwist. [persoon B] heeft [bedrijf A] – naar hij stelt om weer een rekening te voorkomen – niet in de gelegenheid willen stellen nader onderzoek aan de auto te doen en hij heeft ook geen brief van een ander garagebedrijf overgelegd die zijn stelling dat er nog altijd koelvloeistof lekt, ondersteunt. Tegelijkertijd heeft [persoon B] verklaard dat hij tot op heden met zijn auto is blijven doorrijden. Aldus heeft [persoon B] zijn stelling tegenover de betwisting van de zijde van [bedrijf A] onvoldoende onderbouwd. Aan bewijslevering komt de kantonrechter daarom niet toe.
5.8
De slotsom is dat [persoon B] het gefactureerde bedrag van € 1.815,- aan [bedrijf A] dient te betalen.
5.9
Nu [persoon B] niet binnen de vervaltermijn van de factuur aan zijn betalingsverplichting jegens [bedrijf A] heeft voldaan, is [persoon B] in verzuim komen te verkeren en is hij gehouden tot betaling van de wettelijke rente. Voor toewijzing van de gevorderde contractuele rente zoals vermeld in de algemene voorwaarden is geen plaats nu de algemene voorwaarden niet zijn overgelegd en onduidelijk is wat de overeengekomen rente is. Voor toewijzing van de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW is evenmin plaats, omdat geen sprake is van een handelsovereenkomst. De wettelijke rente ex artikel 6:119 BW zal worden toegewezen vanaf de datum van verzuim, zijnde 23 december 2019 zoals vermeld op de factuur.
5.1
[bedrijf A] maakt ten slotte aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten. Voldoende gebleken is dat voldaan is aan de wettelijke vereisten, zodat ook het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen.
5.11
[persoon B] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
In reconventie
5.12
[persoon B] vordert terugbetaling van de eerste reparatie die hij al betaald heeft. Uit hetgeen in conventie is overwogen, volgt dat de vordering van [persoon B] moet worden afgewezen. Immers is niet komen vast te staan dat de eerste reparatie volledig is mislukt, niet deugdelijk is uitgevoerd of dat [bedrijf A] een verkeerde diagnose heeft vastgesteld. [persoon B] kan daarom geen aanspraak maken op terugbetaling van deze factuur.
5.13
[persoon B] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure in reconventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van [bedrijf A] in reconventie worden begroot op nihil, omdat de vordering in reconventie nauw samenhangt met de vordering in conventie en [bedrijf A] in dat verband geen extra kosten heeft hoeven maken.

6..De beslissing

De kantonrechter
:
in conventie:
veroordeelt [persoon B] aan [bedrijf A] te betalen een bedrag van € 2.087,25, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 1.815,- vanaf 23 december 2020 tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op € 499,- aan griffierecht, € 86,85 aan dagvaardingskosten en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde;
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie:
wijst de vordering af;
veroordeelt [persoon B] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [bedrijf A] vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35789