ECLI:NL:RBROT:2021:4719

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
28 mei 2021
Zaaknummer
KTN-8853558_29502021
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatig handelen door gedaagden waardoor de apotheker is aangetast in goede naam en reputatie met verzoek om rectificatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een apotheker, aangeduid als eiser, en drie gedaagden. Eiser vorderde verklaringen voor recht dat de gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door beschuldigingen te uiten over het schenden van zijn medisch beroepsgeheim. De procedure volgde op een incident in de Annasr moskee in Gorinchem, waarbij gedaagden betrokken waren. Eiser stelde dat de beschuldigingen zijn goede naam en reputatie als apotheker ernstig hebben aangetast. De gedaagden, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, betwistten de onrechtmatigheid van hun uitlatingen en stelden dat eiser zelf zijn beroepsgeheim had geschonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de e-mailberichten en brieven van gedaagden aan de werkgever van eiser, waarin zij beschuldigingen uitten, feitelijke aard waren en dat de beschuldigingen ernstig waren. De rechtbank oordeelde dat gedaagden onvoldoende onderbouwd hadden dat hun beschuldigingen terecht waren, en dat zij daarmee onrechtmatig jegens eiser hadden gehandeld. De vorderingen van eiser tot rectificatie van de beschuldigingen werden toegewezen, met een dwangsom voor het geval gedaagden niet aan de rectificatieplicht voldeden. Eiser vorderde ook schadevergoeding, maar dit onderdeel van de vordering werd afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing.

De rechtbank concludeerde dat de bescherming van de eer en goede naam van eiser zwaarder weegt dan het recht van gedaagden op vrije meningsuiting. De gedaagden werden veroordeeld tot rectificatie van hun uitlatingen en in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8853558 CV EXPL 20-5410
uitspraak: 18 maart 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Dordrecht,
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats eiser] ,
eiser,
gemachtigde: mr. T.C. Cooman,
tegen

1..[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,

3. [gedaagde 3] ,

allen wonende te [woonplaats gedaagden] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. S. Meeuwsen.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘gedaagden’. Afzonderlijk worden gedaagden ‘ [gedaagde 1] ’, ‘ [gedaagde 2] ’ en ‘ [gedaagde 3] ’ genoemd.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
de dagvaarding van 26 oktober 2020, met producties;
de conclusie van antwoord, met producties;
het tussenvonnis van 14 januari 2021 waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
de voorafgaand aan de mondelinge behandeling overgelegde producties van de zijde van [eiser] ;
de aantekening dat de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 februari 2021.
Het vonnis is bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

2.1
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet weersproken, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2
[eiser] is op 9 april 2018 als apotheker in dienst getreden bij BENU Apotheek [plaats] en BENU Apotheek [naam filiaal] .
2.3
Sinds 6 mei 2019 is [eiser] lid van het bestuur van de Vereniging Unie van Marokkanen in Gorinchem (hierna: VUMG). Deze vereniging heeft onder andere als doel het in stand houden van de Annasr moskee in Gorinchem.
2.4
Op 28 mei 2019 heeft zich een incident voorgedaan in de Annasr moskee. Bij dit incident waren onder andere gedaagden betrokken.
2.5
Het bestuur van de VUMG heeft op 29 mei 2019 brieven gestuurd naar gedaagden waarin het lidmaatschap van de VUMG werd opgezegd en hun een terreinverbod werd opgelegd.
2.6
In reactie op de brief van het bestuur van de VUMG heeft [gedaagde 1] op 31 mei 2019 één van de apotheken waar [eiser] toen werkzaam was, bezocht.
2.7
Op 9 juni 2019 heeft [gedaagde 1] het volgende e-mailbericht gestuurd aan de werkgever van [eiser] :
“Hierbij wil ik, [gedaagde 1] , per onmiddellijke ingang de apotheker [eiser] de toegang tot mijn medische dossier ontzeggen. Het gebrek aan vertrouwen in de professionaliteit van apotheker [eiser] ligt hieraan ten grondslag.”
2.8
Bij e-mailbericht van 11 juni 2019 heeft [gedaagde 2] aan de werkgever van [eiser] het volgende geschreven:
“hierbij wil ik een klacht indienen tegen jullie medewerker [eiser] , hij heeft inzage in mijn dossier en daar ben ik absoluut niet van gediend want hij heeft informatie over mij verspreid aan mensen die ik ken, over welke medicatie ik slik en dat ik een uitkering heb. Hij heeft neem ik aan een geheimhoudingsplicht welke hij in dit geval niet is nagekomen.
Ik eis hierbij dat hij geen inzage meer krijgt tot mijn dossier!!!”
2.9
Bij e-mailbericht van 25 juni 2019 heeft [gedaagde 3] aan de werkgever van [eiser] geschreven:
“Ik wil U even weten dat ik hierbij een klacht doe, op de ene medewerker [eiser] die bij uw apotheek in dienst zit. Deze persoon houdt geen geheimhouding over dossiers, tevens vraag ik U dat hij afstand doet van mijn dossiers overal in Gorinchem bij de apotheken.”
2.1
Bij e-mailbericht van 5 juli 2019 heeft de werkgever van [eiser] de klacht van [gedaagde 3] bevestigd en hem verzocht om specifiek te vertellen wat [eiser] gedaan zou hebben met betrekking tot de geheimhouding van dossiers. In reactie daarop heeft [gedaagde 3] op dezelfde dag twee e-mailberichten aan de werkgever gestuurd. Daarin staat onder meer het volgende:
“Nou de dhr. [eiser] heeft van verschillende personen hun dossiers van lichaamsaandoening versprijdt en ook dat ze afgekeurd of niet…. en hun medicatie wat ze gebruiken.Het is zelfs ook van zijn familie afgekomen deze klachten.En ook zette hij bepaalde personen die afgekeurd UWV ers zijn achter een persoon aan zitten en dat hij ze omkoopt.Dus totaal deze [eiser] is niet meer te vertrouwen en zelfs door zijn eigen familie…ooms enz.Daarom maak ik ook me zorgen om mijn gegevens en dat hij in de toekomst geen inzage meer kan krijgen van mijn dossiers.Heb geen vertrouwen in hem.”
en:
“Tevens heeft [eiser] ook maffia ingehuurd die wapens gebruikte tegen omstanders (leden) van een vereniging hem die tegen het beleidt die hij lijdt in een vereniging.Intotaal is [eiser] niet meer te vertrouwen en een geheimzinnig persoon is geworden.”
2.11
[eiser] heeft op 6 juli 2019 bij de politie aangifte gedaan van laster door vijf personen, waaronder gedaagden. De politie heeft [eiser] bij brief van 30 juli 2019 medegedeeld dat de zaak niet verder in behandeling wordt genomen omdat sprake is van een zaak met lage prioriteit.
2.12
De gemachtigde van [eiser] heeft bij brief van 19 september 2019 gedaagden ieder afzonderlijk aangeschreven en gesommeerd om zich per omgaande te onthouden van het opnemen van contact met [eiser] en het verspreiden van lasterlijke uitspraken over [eiser] . Daarnaast werden gedaagden gesommeerd om de werkgever van [eiser] te mailen dat gedaagden hun valse beschuldiging intrekken en om excuses aan te bieden voor het betrekken van de werkgever in een privé kwestie.
2.13
Bij brief van 6 november 2019 heeft de werkgever van [eiser] hem medegedeeld dat er klachten zijn ontvangen over schending van zijn medische geheimhoudingsplicht. [eiser] wordt er daarbij op gewezen dat een eventuele schending nadelig kan zijn voor zijn carrière en aan [eiser] wordt verzocht om bewijs over te leggen dat hij zijn medische geheimhoudingsplicht niet heeft geschonden.
2.14
In november 2019 is [eiser] een kortgedingprocedure gestart tegen gedaagden waarin hij heeft gevorderd om gedaagden te verbieden klachten in te dienen of uitlatingen te doen bij derden over [eiser] en dat gedaagden de ‘ongefundeerde en onjuiste’ klachtenmails bij de werkgever intrekken, een en ander op straffe van een dwangsom.
2.15
Bij kortgedingvonnis van 20 december 2019 zijn de vorderingen van [eiser] afgewezen bij gebrek aan voldoende spoedeisend belang.

3..Het geschil

3.1
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde 1] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld;
II. een verklaring voor recht dat [gedaagde 2] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld;
III. een verklaring voor recht dat [gedaagde 3] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld;
IV. [gedaagde 1] te veroordelen om op eigen kosten binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot rectificatie van de aan het adres van [eiser] geuite beschuldigingen, door middel van het versturen van een brief aan de werkgever van [eiser] (BENU Apotheek [plaats] ) en aan mr. T.C. Cooman. De door [gedaagde 1] ondertekende brief bevat de volgende tekst, zonder verdere toevoegingen of commentaar:
In mijn e-mail van 11 juni 2019 heb ik u aangeschreven over apotheker [eiser] . Aan laatstgenoemde wordt toegang tot medisch dossier ontzegd vanwege het gebrek aan vertrouwen in professionaliteit van apotheker [eiser] .
Bij vonnis van datum (zaak- en rolnummer xxx) heeft de rechtbank Rotterdam, sector Kanton, vastgesteld dat mijn beschuldigingen en uitlatingen niet op feiten zijn gebaseerd. Bij deze verzoek ik u dan ook de door mij jegens apotheker [eiser] geuite beschuldigingen als niet geschreven te beschouwen.
V. [eiser] te veroordelen om op eigen kosten binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot rectificatie van de aan het adres van [eiser] geuite beschuldigingen, door middel van het versturen van een brief aan de werkgever van [eiser] (BENU Apotheek [plaats] ) en aan mr. T.C. Cooman. De door [gedaagde 1] ondertekende brief bevat de volgende tekst, zonder verdere toevoegingen of commentaar:
In mijn brief van 11 juni 2019 heb ik u aangeschreven over apotheker [eiser] . Ik heb gemeld dat apotheker [eiser] informatie over mij verspreidt aan mensen die ik ken, over welke medicatie en dat ik een uitkering heb. [eiser] is zijn geheimhoudingsplicht niet nagekomen.
Bij vonnis van datum (zaak- en rolnummer xxx) heeft de rechtbank Rotterdam, sector Kanton, vastgesteld dat mijn beschuldigingen en uitlatingen niet op feiten zijn gebaseerd. Bij deze verzoek ik u dan ook de door mij jegens apotheker [eiser] geuite beschuldigingen als niet geschreven te beschouwen.
VI. [gedaagde 3] te veroordelen om op eigen kosten binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot rectificatie van de aan het adres van [eiser] geuite beschuldigingen, door middel van het versturen van een brief aan de werkgever van [eiser] (BENU Apotheek [plaats] ) als ook aan BENU Apotheek [naam filiaal] en aan mr. T.C. Cooman. De door [gedaagde 1] ondertekende brief bevat de volgende tekst, zonder verdere toevoegingen of commentaar:
In mijn brief van 25 juni 2019 heb ik u aangeschreven over apotheker [eiser] . Een klacht heb ik ingediend tegen apotheker [eiser] in verband met het niet houden aan zijn geheimhoudingsplicht.
Bij vonnis van datum (zaak- en rolnummer xxx) heeft de rechtbank Rotterdam, sector Kanton, vastgesteld dat mijn beschuldigingen en uitlatingen niet op feiten zijn gebaseerd. Bij deze verzoek ik u dan ook de door mij jegens apotheker [eiser] geuite beschuldigingen als niet geschreven te beschouwen.
VII. te bepalen dat ieder der gedaagden afzonderlijk voor iedere dag dat hij nalaat geheel aan de veroordeling tot het sturen van een rectificatie voldoet aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 250,-, met een maximum van € 5.000,-;
VIII. gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen om aan [eiser] te voldoen als schadevergoeding een bedrag van € 1.500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de onrechtmatige uitlating tot de dag der algehele voldoening;
IX. gedaagden, hoofdelijk, te veroordelen in de kosten van deze procedure als ook in de nakosten.
3.2
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagden onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld, als gevolg waarvan zijn goede naam en reputatie als apotheker is aangetast. Gedaagden hebben ten onrechte bij de werkgever van [eiser] geklaagd over het schenden van zijn beroepsgeheim en (gedaagde) [gedaagde 2] heeft daarnaast op de Facebookpagina van de moskee berichten over [eiser] geschreven waardoor zijn goede naam en geloofwaardigheid als voorzitter van de VUMG worden aangetast. Na afweging van de wederzijdse belangen dient het recht op bescherming van de eer en goede naam van [eiser] in dit geval zwaarder te wegen dan het recht van gedaagden op vrije meningsuiting. Gedaagden dienen dan ook hun beschuldigingen te rectificeren op straffe van een dwangsom. Door het onrechtmatig handelen van gedaagden heeft [eiser] schade geleden. Een bedrag ter zake van schadevergoeding van € 1.500,- is redelijk.
3.3
Gedaagden concluderen tot afwijzing van de vordering. Gedaagden menen niet onrechtmatig jegens [eiser] te hebben gehandeld. [eiser] heeft zijn beroepsgeheim geschonden waarna gedaagden terecht over hem bij zijn werkgever hebben geklaagd. Het louter indienen van klachten jegens [eiser] is geen onrechtmatige daad. Bovendien is door het indienen van klachten geenszins de naam en reputatie van [eiser] als apotheker aangetast. [eiser] heeft geen belang meer bij de gevorderde rectificatie omdat hij niet meer bij zijn voormalige werkgever werkt en de klachten niet publiekelijk zijn gemaakt. Nu het indienen van de klacht een eenmalige gebeurtenis betreft, bestaat er ook geen belang bij de gevorderde dwangsomveroordeling. Tot slot betwisten gedaagden dat [eiser] schade heeft geleden door de geuite klachten.

4..De beoordeling

(On)rechtmatigheid van de uitingen

4.1
Vast staat dat de e-mailberichten/brieven van 9 juni, 11 juni en 25 juni 2019 met de daarin opgenomen inhoud zoals hierboven onder nummer 2 weergegeven, door gedaagden zijn geschreven. In de onderhavige procedure wordt thans de vraag voorgelegd of het sturen van deze brieven/e-mailberichten al dan niet onrechtmatig is jegens [eiser] . Ten aanzien van die vraag geldt het volgende.
4.2
Tegenover elkaar staan hier het recht van vrijheid van meningsuiting van gedaagden enerzijds en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [eiser] anderzijds. Deze twee rechten zijn in beginsel gelijkwaardig, zodat moet worden beoordeeld welk recht in dit geval zwaarder moet wegen.
4.3
Voor de vraag of een uitlating tegenover een ander onrechtmatig is, kan van belang zijn of het gaat om een waardeoordeel of om een feitelijke uitlating. In geval van een feitelijke uitlating is van belang of de uitlating wordt ondersteund door op dat moment bekende feiten. Ook de ernst van de uitlating/beschuldiging speelt een rol: naarmate de feiten die men een ander “ten laste legt” ernstiger zijn en openbaring daarvan voor die ander ernstigere gevolgen kan hebben, dient men terughoudender/voorzichtiger te zijn bij het uiten van een dergelijke “tenlastelegging”. Populair gezegd mag men iemand anders niet (te) lichtvaardig ergens van beschuldigen. Weer anders gezegd: de persoon die de beschuldiging uit, moet te goeder trouw hebben kunnen aannemen dat de beschuldiging op waarheid berust. Ten slotte is van belang aan wie en/of via welke media de beschuldiging wordt gedaan.
4.4
De uitlatingen waar het in de onderhavige zaak om gaat zijn van overwegend feitelijke aard. [eiser] is er door gedaagden van beschuldigd dat hij zijn medisch beroepsgeheim heeft geschonden. Het betreft hier een serieuze beschuldiging. [eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nader toegelicht dat, ook al werkt hij op dit moment niet meer bij de BENU apotheken in [plaats] , BENU [plaats] nog steeds zijn opleider is en dat het enkele bestaan van de beschuldigingen hem kan worden tegengeworpen als hij wil doorgroeien tot geregistreerd of gevestigd apotheker. Gedaagden hebben deze toelichting ter zitting niet weersproken zodat van de juistheid hiervan zal worden uitgegaan. Schending van het medisch beroepsgeheim betreft dus niet alleen een ernstige beschuldiging, maar het enkele feit dat [eiser] hiervan beschuldigd is, kan ook ernstige gevolgen hebben voor het verloop van zijn verdere carrière. Dat de beschuldigingen zijn geuit jegens de werkgever/opleider van [eiser] heeft er – onbetwist – toe geleid dat deze in diens dossier zijn terechtgekomen.
4.5
Tegen de achtergrond van het voorgaande wordt thans als volgt overwogen. Indien de bewering dat sprake is van - kort gezegd - het schenden van het medisch beroepsgeheim bewust leugenachtig c.q. opzettelijk in strijd met de waarheid is gedaan, dan is zonder meer sprake van onrechtmatig handelen van gedaagden jegens [eiser] en kunnen in het verlengde daarvan de gevorderde verklaringen voor recht worden afgegeven en de veroordelingen tot het sturen van een rectificatiebrief worden toegewezen. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen over de mogelijke gevolgen voor het toekomstperspectief van [eiser] , heeft [eiser] daarbij ook alle belang.
4.6
Voor zover niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van opzet als hierboven bedoeld, geldt het volgende. In verband met de ernst van de beschuldiging, had het op de weg van gedaagden gelegen om c.q. vereiste de zorgvuldigheid die gedaagden jegens [eiser] in acht hadden te nemen dat gedaagden eerst gedegen onderzoek hadden gedaan naar de feiten voordat zij hun beschuldigingen op papier zetten en aan de werkgever van [eiser] deden toekomen.
4.7
Voor alle drie de gedaagden geldt dat zij bij gelegenheid van de mondelinge behandeling onvoldoende concreet hebben kunnen onderbouwen op basis waarvan zij veronderstelden dat van schending van de geheimhoudingsplicht door [eiser] sprake was en van wie, wanneer en wat zij daarover hadden gehoord. In dat kader is nog het volgende van belang. Alle drie de gedaagden hebben hun beschuldigingen geuit relatief kort nadat zij door het bestuur van de VUMG een moskeeverbod opgelegd hadden gekregen en het bestuur van de VUMG hun het lidmaatschap had opgezegd. De door gedaagden in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen van de heren [naam persoon 1] , [naam persoon 2] , [naam persoon 3] , [naam persoon 4] en [naam persoon 5] kunnen niet als voldoende onderbouwing gelden, nu deze personen hetzij directe familie of vrienden van de gedaagden zijn, hetzij ook zelf door het bestuur van de VUMG een verbod opgelegd hadden gekregen om het terrein van de moskee te betreden. Daar komt nog bij dat in de verklaringen van [naam persoon 2] , [naam persoon 3] en [naam persoon 4] staat dat [eiser] al
begin mei 2019zijn medische geheimhoudingsplicht betreffende ‘de groep c.q. sommige onrustzaaiers’ zou hebben geschonden, dit terwijl het incident bij de moskee op 28 mei 2019 heeft plaatsgevonden en gedaagden ter zitting zelf hebben aangegeven dat hun beschuldigingen geen betrekking hebben op de periode van vóór het incident bij de moskee.
4.8
Anders dan door [gedaagde 2] bepleit, leidt de omstandigheid dat [gedaagde 2] enkele weken geleden op straat door zijn vriend [naam persoon 6] zou zijn aangesproken met “Tramadol”, er niet toe dat daaruit kan worden afgeleid dat [eiser] zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. [gedaagde 2] heeft niet (met feiten onderbouwd) gesteld dat zijn vriend [naam persoon 6] de informatie dat (gedaagde) [gedaagde 2] het geneesmiddel Tramadol gebruikt, van (eiser) [eiser] heeft gekregen.
4.9
Nu gedaagden onvoldoende onderbouwd hebben gesteld op basis waarvan zij ervan uit mochten gaan dat [eiser] zijn medisch beroepsgeheim had geschonden, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Afhankelijk van de precieze inhoud van de e-mailberichten en brieven van gedaagden zal nu worden bezien in hoeverre daadwerkelijk van onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig handelen sprake is geweest.
4.1
In de brief van [gedaagde 1] van 9 juni 2019 staat niet met zoveel woorden vermeld dat [eiser] zijn medisch beroepsgeheim zou hebben geschonden. De inhoud van deze brief kan dan ook niet als onrechtmatig jegens [eiser] worden gezien. Voor zover [eiser] zich erop beroept dat [gedaagde 1] op 31 mei 2019 onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door de apotheek te bezoeken waarin hij, [eiser] , werkzaam is, geldt, wat daar verder ook van zij, dat ten aanzien van de toedracht van die gebeurtenis onvoldoende duidelijkheid bestaat om haar als onrechtmatig te kwalificeren. De vorderingen van [eiser] die betrekking hebben op [gedaagde 1] zullen alle worden afgewezen.
4.11
Gedaagden [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben in hun berichten aan de werkgever van [eiser] wel gemeld dat laatstgenoemde zijn medisch beroepsgeheim had geschonden. Nu het een ernstige beschuldiging betreft die gevolgen kan hebben voor het carrièreverloop van [eiser] terwijl [gedaagde 2] en [gedaagde 3] onvoldoende (onderbouwd) hebben gesteld op grond waarvan zij mochten menen dat hun beschuldiging terecht was, hebben zij onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld. De gevorderde verklaringen voor recht zullen daarom worden toegewezen.
Rectificatie
4.12
Op grond van artikel 6:103 BW kan een schadevergoeding op vordering van de benadeelde (ook) in andere vorm dan betaling van een geldsom worden toegekend. [eiser] heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nader uiteengezet dat en waarom het schrijven van een rectificatiebrief de nadelige gevolgen van de beschuldigingen aan zijn adres (negatieve gevolgen voor zijn carrièreverloop en eventuele doorgroeimogelijkheden) weg kunnen nemen. Gelet op de inhoud van de door [gedaagde 2] en [gedaagde 3] gestuurde e-mailberichten/brieven en de mogelijke gevolgen daarvan voor de carrière van [eiser] , acht de kantonrechter een veroordeling tot het schrijven van een rectificatiebrief in dit geval passend en geboden. Tegen de tekst van de gewenste rectificatie is geen specifiek verweer gevoerd. De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde tekst dan ook in essentie volgen en de gevorderde rectificatie toewijzen op de wijze als in het dictum vermeld. Hieraan zal een dwangsom worden verbonden als stimulans tot nakoming.
Schadevergoeding
4.13
[eiser] vordert ten slotte een bedrag ter zake van schadevergoeding ter hoogte van € 1.500,-. Dit bedrag ziet, naar de kantonrechter begrijpt en [eiser] op de zitting zelf heeft aangegeven, op een combinatie van immateriële en materiële schade. Het had op de weg van [eiser] gelegen om het gevorderde bedrag nader te specificeren. [eiser] heeft nagelaten om bijvoorbeeld stukken en/of verklaringen over te leggen waaruit volgt dat [eiser] zich tot een psycholoog heeft gewend. Bij gebreke van voldoende concretisering van het gevorderde bedrag aan schadevergoeding acht de kantonrechter dit deel van de vordering onvoldoende onderbouwd om deze te kunnen toewijzen. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen.
Proceskosten
4.14
Gedaagden [gedaagde 2] en [gedaagde 3] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld.

5..De beslissing

De kantonrechter
:
verklaart voor recht dat [gedaagde 2] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld;
verklaart voor recht dat [gedaagde 3] jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld;
veroordeelt [gedaagde 2] om op eigen kosten binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot rectificatie door middel van het versturen van een brief met de hierna aan te geven inhoud aan BENU Apotheek [plaats] , de heer [naam persoon 7] , apotheekeigenaar, [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats] ), onder gelijke verzending van een kopie daarvan aan mr. T.C. Cooman, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [gedaagde 2] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 5.000,-:
Rectificatie:
Geachte heer/mevrouw,
In mijn brief van 11 juni 2019 heb ik u aangeschreven over apotheker [eiser] . Ik heb gemeld dat apotheker [eiser] informatie over mij verspreidt aan mensen die ik ken, over welke medicatie en dat ik een uitkering heb. [eiser] is zijn geheimhoudingsplicht niet nagekomen.
Bij vonnis van 18 maart 2021 (8853558 CV EXPL 20-5410) heeft de Rechtbank Rotterdam, sector kanton, vastgesteld dat mijn beschuldigingen en uitlatingen onvoldoende zijn gefundeerd. Bij deze verzoek ik u dan ook de door mij jegens apotheker [eiser] geuite beschuldigingen als niet geschreven te beschouwen.
Hoogachtend,
[gedaagde 2]
veroordeelt [gedaagde 3] om op eigen kosten binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis over te gaan tot rectificatie door middel van het versturen van een brief met de hierna aan te geven inhoud aan BENU Apotheek [plaats] , de heer [naam persoon 7] , apotheekeigenaar, [adres 1] te ( [postcode 1] ) [plaats] ) als ook aan BENU Apotheek [naam filiaal] (t.a.v. mevrouw [naam persoon 8] , [adres 2] te ( [postcode 2] ) [plaats] ), onder gelijke verzending van een kopie daarvan aan mr. T.C. Cooman, een en ander op straffe van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat [gedaagde 2] daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 5.000,-:
Rectificatie:
Geachte heer/mevrouw,
In mijn brief van 25 juni 2019 heb ik u aangeschreven over apotheker [eiser] . Een klacht heb ik ingediend tegen apotheker [eiser] in verband met het niet houden aan zijn geheimhoudingsplicht.
Bij vonnis van 18 maart 2021 (8853558 CV EXPL 20-5410) heeft de Rechtbank Rotterdam, sector kanton, vastgesteld dat mijn beschuldigingen en uitlatingen onvoldoende zijn gefundeerd. Bij deze verzoek ik u dan ook de door mij jegens apotheker [eiser] geuite beschuldigingen als niet geschreven te beschouwen.
Hoogachtend,
[gedaagde 3]
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] vastgesteld op € 83,- aan griffierecht, € 102,96 aan dagvaardingskosten en € 374,- aan salaris voor de gemachtigde;
en indien [gedaagde 2] en [gedaagde 3] niet binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis vrijwillig aan dit vonnis hebben voldaan, begroot op € 93,50 aan nasalaris. Indien daarna betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, dient het bedrag aan nasalaris nog te worden verhoogd met de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
35789