In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een beroep door eiser. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), welke door de minister voor Rechtsbescherming was afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken en de aanvraag van eiser alsnog ingewilligd. Eiser heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan eiser tegemoet is gekomen door de VOG-aanvraag toe te wijzen, maar dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen reden zijn om af te wijken van het forfaitaire systeem voor proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de hoogte van de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 534,00, na aftrek van een eerder toegekende vergoeding van € 1.068,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.