ECLI:NL:RBROT:2021:4829

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 juni 2021
Publicatiedatum
2 juni 2021
Zaaknummer
ROT 20/4173
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.C.W. van der Feltz
  • P.F.H.M. Terstegge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van beroep inzake Verklaring Omtrent het Gedrag

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 juni 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding na de intrekking van een beroep door eiser. Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG), welke door de minister voor Rechtsbescherming was afgewezen. Na een bezwaarprocedure, waarin het bezwaar ongegrond werd verklaard, heeft eiser beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft de minister het bestreden besluit ingetrokken en de aanvraag van eiser alsnog ingewilligd. Eiser heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister aan eiser tegemoet is gekomen door de VOG-aanvraag toe te wijzen, maar dat de door eiser aangevoerde omstandigheden geen reden zijn om af te wijken van het forfaitaire systeem voor proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de hoogte van de proceskostenvergoeding vastgesteld op € 534,00, na aftrek van een eerder toegekende vergoeding van € 1.068,00. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 20/4173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2021 in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. R.P. van der Graaf,
en

de minister voor Rechtsbescherming, verweerder,

gemachtigde: B.H. Duits.

Procesverloop

Bij besluit van 25 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om toewijzing van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) afgewezen.
Bij besluit van 26 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het besluit van 26 juni 2020 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De rechtbank heeft bepaald dat een zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 19 maart 2021 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen, eisers VOG-aanvraag ingewilligd en eisers verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen.
1.2
Bij brief van 2 april 2021 heeft eiser zijn beroep ingetrokken en heeft hij de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
1.3
Bij besluit van 14 april 2021 heeft verweerder het besluit van 19 maart 2021 en het bestreden besluit ingetrokken, het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en een proceskostenvergoeding toegekend. Eisers vrijspraak, die aanleiding heeft gegeven tot herziening van de weigering de VOG af te geven, was bij het nemen van primaire en het bestreden besluit nog niet bekend.
2
2.1
De rechtbank vat de brief van 2 april 2021 op als een verzoek in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan in een afzonderlijke uitspraak in de kosten kan worden veroordeeld als het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen.
2.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder gedurende de beroepsprocedure aan eiser tegemoet is gekomen door eisers VOG-aanvraag alsnog toe te wijzen. Verweerder heeft eiser in zijn besluit van 14 april 2021 een proceskostenvergoeding van € 1.068,00 toegekend. Eiser heeft verzocht om een hogere proceskostenvergoeding van € 5.034,21.
2.3
Verweerder heeft bij brief van 15 april aan de rechtbank aangegeven zich niet te verzetten tegen een vergoeding van de proceskosten ten aanzien van de beroepsfase. De rechtbank vermeldt, dat eisers vrijspraak bij het nemen van primaire en het bestreden besluit nog niet bekend was en dat in die situatie de VOG niet kan worden afgegeven.
2.4
De rechtbank overweegt dat bij het bepalen van de hoogte van een proceskostenvergoeding een forfaitair systeem wordt gebruikt. Dit is een systeem waarbij een aantal proceshandelingen zijn omschreven, aan iedere proceshandeling een puntenaantal is toegekend en aan een punt een vast bedrag is gekoppeld. Het totaal aantal punten vermenigvuldigd met het vaste bedrag levert de proceskostenvergoeding op waarop een belanghebbende aanspraak kan maken. In zeer uitzonderlijke situaties kan van het forfaitaire systeem worden afgeweken. Een voorbeeld hiervan is het geval waarin een burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van feitenmateriaal is gejaagd. Voor de mogelijkheid om van het forfaitaire systeem af te wijken verwijst de rechtbank naar uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:616.
2.5
Eiser heeft aangevoerd dat de strafzaak lang heeft geduurd, dat hij uiteindelijk is vrijgesproken, dat hij vanaf het begin heeft ontkend dat hij zich aan mishandelingen schuldig heeft gemaakt en dat de verhorende verbalisanten over de aangiften tegen hem twijfelde. Deze omstandigheden vallen naar het oordeel van de rechtbank binnen de gebruikelijke gang van zaken in een strafzaak. Ze betreffen ook niet zozeer de juridische bijstand in de procedure tot verkrijging van de VOG. Dat geldt ook voor het feit dat eiser door de afwijzing van zijn VOG-aanvraag zijn baan heeft verloren en een uitkering ontvangt. Dat zijn weliswaar om gevolgen van de afwijzing van VOG-aanvraag, die het belang van eiser bij de VOG benadrukken, maar de rechtbank ziet geen direct gevolg voor de ingewikkeldheid of het tijdsbeslag voor eiser in de procedure die is gevolgd op de aanvraag van een VOG.
2.6
Eiser heeft aangevoerd dat hij een uurtarief voor zijn advocaat moest betalen omdat hij niet voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kon komen en dat hij door de forfaitair vergoeding extra financieel wordt getroffen. Dit is de uitkomst van de regeling van gefinancierde rechtsbijstand en daarmee geen uitzonderlijke omstandigheid.
2.7
Nu eiser verder geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om van het forfaitaire systeem af te wijken. Eiser komt dan ook op grond van het forfaitaire systeem voor vergoeding van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in aanmerking. Voor eiser komt dit neer € 1.602,00 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1). Dit bedrag wordt verlaagd met het bedrag van € 1.068,00 dat verweerder al voor de eerste twee punten heeft toegekend. Een bedrag van € 534,00 blijft over.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 534,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.C.W. van der Feltz, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.F.H.M. Terstegge, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 3 juni 2021.
De griffier is buiten staat De rechter is verhinderd te tekenen
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.