In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, een vordering ingesteld tegen gedaagden, waaronder een schoonmaakbedrijf, wegens schade die zij zou hebben geleden na een val op 26 september 2018 in het trappenhuis van haar appartementencomplex. Eiseres stelt dat de val het gevolg was van een natte vloer die door gedaagde(n) was achtergelaten na schoonmaakwerkzaamheden. Gedaagden betwisten de aansprakelijkheid en stellen dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd van de val en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden.
De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiseres niet heeft kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk is gevallen door een natte vloer die door gedaagde(n) is veroorzaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat er geen concrete bewijsstukken zijn die de stelling van eiseres ondersteunen. De verklaringen van getuigen zijn niet voldoende om de claims van eiseres te onderbouwen, en de kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vloer mogelijk door andere factoren nat kan zijn geweest.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van eiseres afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de schade het gevolg was van de schoonmaakwerkzaamheden van gedaagde(n). Eiseres is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn vastgesteld op nihil, aangezien gedaagden de procesvoering in eigen handen hebben gehouden. De uitspraak is gedaan op 21 mei 2021.