ECLI:NL:RBROT:2021:4916

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
8232648 / CV EXPL 19-54023
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor schade door val op natte vloer in appartementencomplex

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, een vordering ingesteld tegen gedaagden, waaronder een schoonmaakbedrijf, wegens schade die zij zou hebben geleden na een val op 26 september 2018 in het trappenhuis van haar appartementencomplex. Eiseres stelt dat de val het gevolg was van een natte vloer die door gedaagde(n) was achtergelaten na schoonmaakwerkzaamheden. Gedaagden betwisten de aansprakelijkheid en stellen dat eiseres onvoldoende bewijs heeft geleverd van de val en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat eiseres niet heeft kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk is gevallen door een natte vloer die door gedaagde(n) is veroorzaakt. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat er geen concrete bewijsstukken zijn die de stelling van eiseres ondersteunen. De verklaringen van getuigen zijn niet voldoende om de claims van eiseres te onderbouwen, en de kantonrechter heeft geconcludeerd dat de vloer mogelijk door andere factoren nat kan zijn geweest.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van eiseres afgewezen, omdat niet is komen vast te staan dat de schade het gevolg was van de schoonmaakwerkzaamheden van gedaagde(n). Eiseres is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn vastgesteld op nihil, aangezien gedaagden de procesvoering in eigen handen hebben gehouden. De uitspraak is gedaan op 21 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 8232648 / CV EXPL 19-54023
uitspraak: 21 mei 2021
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[naam bewindvoerder] , in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van [eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. C.W.F. Jansen, te Rotterdam,
tegen

1..de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 1] ,
2. [gedaagde 2]
,
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde 2] ,
gedaagden,
vertegenwoordigd door mevr. [persoon A] ( [gedaagde 1] )
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiseres] ’ respectievelijk ‘ [gedaagde 1] ’ en ‘ [gedaagde 2] ’. Gedaagden gezamenlijk zullen worden aangeduid als ‘ [gedaagde 1] c.s.’.

1..Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure volgt uit de volgende processtukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • de exploten van dagvaarding van 11 december 2019 en 13 december 2019, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 20 februari 2020 waarin de kantonrechter een mondelinge behandeling heeft bepaald;
  • het proces-verbaal van de op 12 augustus 2020 gehouden mondelinge behandeling;
  • de akte na comparitie van [eiseres] , met producties;
  • het proces-verbaal van het op 2 november 2020 aan de zijde van [eiseres] gehouden getuigenverhoor;
  • het proces-verbaal van het op 15 februari 2021 aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. gehouden getuigenverhoor;
  • de conclusie na enquête van [eiseres] , met producties;
  • de antwoord conclusie na enquête van [gedaagde 1] c.s., met één productie.
De kantonrechter heeft de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2..De vaststaande feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1.
[eiseres] huurt van [gedaagde 2] de woning aan de [adres] te Rotterdam.
2.2.
[gedaagde 2] heeft [gedaagde 1] (onder andere) op 26 september 2018 ingehuurd om schoonmaakwerkzaamheden te verrichten aan de openbare ruimten van complex [straatnaam] [huisnummers] te Rotterdam. De werkzaamheden zijn door [gedaagde 1] uitgevoerd.

3..De vordering

3.1.
[eiseres] heeft bij dagvaarding gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair te bepalen dat [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade van [eiseres] , die is ontstaan door de val op 26 september 2018;
Subsidiair dat [gedaagde 2] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] , die is ontstaan door de val op 26 september 2018, dan wel dat [gedaagde 1] aansprakelijk is voor de schade van [eiseres] , die is ontstaan door de val op 26 september 2018;
2. [gedaagde 2] en/of [gedaagde 1] te veroordelen tot schadevergoeding aan [eiseres] , op te maken bij staat;
3. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proceskosten van deze procedure.
3.2.
Aan haar vordering heeft [eiseres] – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende ten grondslag gelegd.
Op 26 september 2018 is [eiseres] in het trappenhuis van de flat waar zij woonachtig is ten val gekomen doordat het vloeroppervlak veel te nat door [gedaagde 1] tijdens haar schoonmaakwerkzaamheden is achtergelaten en daardoor glad was. [gedaagde 1] heeft geen waarschuwingstekens geplaatst. Als gevolg van die val heeft [eiseres] een gecompliceerde polsbreuk opgelopen. Omdat [gedaagde 2] [gedaagde 1] inhuurt om schoonmaakwerkzaamheden in de flat te verrichten, heeft [eiseres] zowel [gedaagde 2] als [gedaagde 1] aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. De schade bedraagt maximaal € 25.000,00. [eiseres] doet afstand van het meerdere.

4..Het verweer

4.1.
Het verweer van [gedaagde 1] c.s. strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [eiseres] in haar vordering, althans tot afwijzing van haar vordering, met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
4.2.
Daartoe hebben [gedaagde 1] c.s. – zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang – het volgende aangevoerd.
[eiseres] heeft onvoldoende aangetoond dat sprake was van een valpartij van [eiseres] op 26 september 2018. Indien ervan uitgegaan wordt dat de gestelde valpartij wel heeft plaatsgevonden, dan betwisten [gedaagde 1] c.s. dat die valpartij in het trappenhuis van het appartementencomplex aan de [straatnaam] zou hebben plaatsgevonden. [gedaagde 1] c.s. hebben op of omstreeks 26 september 2018 geen melding ontvangen van [eiseres] over de gestelde valpartij. In het geval de valpartij in het trappenhuis wel komt vast te staan, dan geldt dat [gedaagde 1] c.s. daarvoor niet aansprakelijk zijn. De schoonmaakwerkzaamheden zijn door [gedaagde 1] correct uitgevoerd. De vloer is niet te nat gedweild en gelet om de weersomstandigheden van die dag is uitgesloten dat de vloer op of omstreeks 16:00 uur nog nat kan zijn geweest als gevolg van de werkzaamheden die volgens [eiseres] op of rond 12:00 uur hebben plaatsgevonden. Een gemopte vloer is binnen maximaal één uur droog. Als de vloer op het tijdstip van de val nog nat was, dan moet daarvoor een andere oorzaak zijn geweest, waarvoor [gedaagde 1] c.s. niet aansprakelijk kunnen worden gehouden.

5..De beoordeling

5.1.
Centraal in de onderhavige procedure staan allereerst de vragen of [eiseres] op 26 september 2018 in het portiek van de [adres] is gevallen en of [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de als gevolg van die val door [eiseres] gestelde schade.
5.2.
Tijdens de mondelinge behandeling gehouden op 12 augustus 2020 heeft de kantonrechter als voorlopig oordeel gegeven dat het ingevolge de hoofdregel van artikel 150 Rv aan [eiseres] is bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat [eiseres] op 26 september 2018 is gevallen op de vloer in het portiek van de [adres] ten gevolge van een natte vloer die is veroorzaakt tijdens de schoonmaakwerkzaamheden door [gedaagde 1] .
5.3.
In het kader van bewijslevering heeft [eiseres] vervolgens nadere stukken in het geding gebracht en mevr. [naam getuige 1] , mevr. [naam getuige 2] en zichzelf als getuige doen horen. In het kader van contra-enquête heeft [gedaagde 1] huismeester dhr. [naam huismeester] als getuige doen horen.
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan op basis van de door [eiseres] in het geding gebrachte stukken (waaronder de stukken bij dagvaarding) en de verklaring van de getuige, er niet in rechte van uitgegaan worden dat [eiseres] is gevallen door toedoen van [gedaagde 1] . Hiertoe wordt als volgt overwogen.
5.4.1.
Voor wat betreft de verklaring die [eiseres] als partijgetuige heeft afgelegd, geldt dat die verklaring geen bewijs in haar voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. Dit ligt besloten in artikel 164 lid 2 Rv.
5.4.2.
Uit de eerder door [eiseres] in het geding gebrachte stukken als ook uit de nader door haar in het geding gebrachte stukken blijkt niet, althans onvoldoende, dat zij op 26 september 2018 (in het portiek) is gevallen. Buurtbewoners verklaren weliswaar dat zij hebben gehoord dat [eiseres] is gevallen en daarbij haar pols heeft gebroken, maar zij noemen daarbij geen concrete datum. Dat [eiseres] haar pols heeft gebroken, kan wel worden afgeleid uit de medische gegevens die door [eiseres] zijn overgelegd. Echter blijkt ook hieruit niet hoe, waar en op welke datum [eiseres] haar pols heeft gebroken. De foto van [eiseres] van een dikke pols waarbij de datum 26 september 2018 staat vermeld, maakt dat niet anders. Immers kan hieruit niet worden afgeleid dat het daadwerkelijk de pols is van [eiseres] en bovendien kan de foto ook (enkele) dagen later – nadat zij haar pols heeft gebroken – zijn gemaakt.
5.4.3.
Zelfs in het geval er wel van uitgegaan zou worden dat [eiseres] op 26 september 2018 in het portiek van het appartementencomplex aan de [straatnaam] is gevallen, dan is naar het oordeel van de kantonrechter alsnog niet vast komen te staan dat zij is gevallen ten gevolge van een natte vloer die is veroorzaakt tijdens de schoonmaakwerkzaamheden door [gedaagde 1] . Partijen zijn het erover eens dat [gedaagde 1] op 26 september 2018 rond 12:00 uur schoonmaakwerkzaamheden in het appartementencomplex aan de [straatnaam] heeft verricht. Mevr. [naam getuige 1] heeft verklaard dat zij op 26 september 2018 om 11:00 uur zag dat de trap en de galerij nat waren en dat zij niemand heeft gezien die zich bezig hield met schoonmaakwerkzaamheden. Zij heeft verder verklaard dat de huismeester een week eerder zou hebben gezegd dat de volgende week de trap en de galerij met een hogedrukspuit zou worden schoongemaakt, maar door de huismeester is betwist dat de trap en galerij met een hogedrukspuit zijn schoongemaakt. Volgens [eiseres] is zij rond 16:00 uur die dag door de natte vloer gevallen. Uit de in het geding gebrachte verklaringen kan weliswaar worden afgeleid dat er (mogelijk vaker) sprake was van een natte trap en galerij, maar nergens uit blijkt dat dat veroorzaakt is door de schoonmaakwerkzaamheden door [gedaagde 1] . Gelet op het tijdsverloop en de weersomstandigheden is bovendien niet aannemelijk dat de vloer, als deze al zeer nat zou zijn achtergelaten rond 12:00 uur, om 16:00 uur nog steeds zo nat zou zijn. Daarbij wordt tevens opgemerkt dat, zoals [gedaagde 1] c.s. terecht hebben aangevoerd, sprake is van een appartementencomplex waarbij het trappenportaal een gemeenschappelijke ruimte in het gebouw is. Een natte vloer kan ook door andere bewoners/bezoekers zijn veroorzaakt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat er dan ook niet in rechte van uitgegaan kan worden dat de vloer ten tijde van de val van [eiseres] , voor zover deze al heeft plaatsgevonden, (te) nat was door toedoen van [gedaagde 1] .
5.4.4.
Gelet op het voorgaande maken de aanvullende bewijzen de partijverklaring van [eiseres] niet voldoende geloofwaardig, zodat de verklaring die [eiseres] als partijgetuige heeft afgelegd geen bewijs in haar voordeel oplevert.
5.5.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] niet is geslaagd in haar bewijsopdracht. Nu niet is komen vast te staan dat [eiseres] is gevallen ten gevolge van een natte vloer die is veroorzaakt tijdens de schoonmaakwerkzaamheden door [gedaagde 1] , kunnen [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] ook niet aansprakelijk worden gesteld voor de door [eiseres] gestelde schade. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] zal worden afgewezen.
5.6.
Hetgeen partijen voorts nog hebben aangevoerd kan als in deze niet van belang zijnde verder onbesproken blijven.
5.7.
[eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 1] c.s. veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. worden vastgesteld op nihil, nu [gedaagde 1] c.s. de procesvoering in eigen handen gehouden hebben.

6..De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering jegens [gedaagde 1] c.s. af;
veroordeelt [eiseres] q.q. in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.L.M. van der Wildt en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
37555